ECLI:NL:TADRAMS:2017:103 Raad van Discipline Amsterdam 17-039/A/A 17-041/A/A 17-040/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:103
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s):
  • 17-039/A/A
  • 17-041/A/A
  • 17-040/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over uitlatingen van collega-advocaat ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 mei 2017

in de zaak 17-039/A/A, 17-041/A/A en 17-040/A/A

naar aanleiding van de klachten van:

klager sub 1

klaagster sub 2

klager sub 3

tegen:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 augustus 2016 heeft klager sub 1 bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam namens zichzelf en namens klagers sub 2 en sub 3 klachten over verweerster ingediend.

1.2 Bij brief aan de raad van 12 januari 2017 met kenmerk 4016-0671, 4016-0672 en 4016-0673, door de raad ontvangen op 13 januari 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 19 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerster is advocaat van woningcorporatie Y. Klager sub 1 heeft klaagster sub 2 bijgestaan in een procedure tot ontruiming van de door haar van Y gehuurde woonruimte. In het verleden heeft klager sub 1 de heer K, ex-partner van klager sub 3, bijgestaan in een soortgelijke procedure tegen Y.

2.2 In de procedure tegen klaagster sub 2 heeft is bij vonnis van 21 april 2016 de ontruiming gelast. Het vonnis is aan klaagster sub 2 betekend en de ontruiming is aangezegd tegen 20 mei 2016. Namens klaagster sub 2 heeft klager sub 1 turbo-appel ingesteld, waarop Y de ontruiming heeft uitgesteld. Het turbo-appel is op 26 mei 2016 behandeld bij het gerechtshof Amsterdam. Bij arrest van 28 juni 2016 heeft het gerechtshof het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarna Y de ontruiming heeft aangezegd tegen 20 juli 2016. Bij dagvaarding van 12 juli 2016 heeft klager sub 1 namens klaagster sub 2 een executiegeschil aanhangig gemaakt, dat op 20 juli 2016 is behandeld. Opnieuw heeft Y de ontruiming uitgesteld. Op 20 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan en de vordering van klaagster sub 2 afgewezen. Vervolgens heeft Y de deurwaarder opdracht gegeven om de ontruiming te plannen. De ontruiming heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016.

2.3 Bij brief van 9 augustus 2016 aan klager sub 1 heeft verweerster geschreven:

“Zojuist verscheen hier op kantoor een deurwaarder met een hoger beroepsdagvaarding van uw hand in verband met het hoger beroep dat uw cliënte, [klaagster sub 2], wenst in te stellen tegen het vonnis dat in het executiegeschil is gewezen op 20 juli 2016.

Nu uw cliënte heeft meegewerkt aan de ontruiming – de woning is ontruimd – heeft zij geen belang meer om appel in te stellen van dit vonnis. Het enige belang dat zij erbij heeft is het belang voor wat betreft de proceskosten.

Het had u gesierd als u met mij contact zou hebben opgenomen om het hoger beroep aan te kondigen en eveneens te verzoeken of een regeling zou kunnen worden getroffen voor de proceskosten. (…)

Ik zal de Raad voor Rechtsbijstand laten weten dat [Y] het onredelijk vindt dat uw cliënte opnieuw in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en dat aan u een toevoeging is afgegeven nu uw cliënte geen dan wel nagenoeg geen belang heeft bij het instellen van appel. Voordat ik de Raad voor Rechtsbijstand zal aanschrijven verzoek ik u dringend om met mij contact op te nemen om te overleggen zodat de appelprocedure geen doorgang zal vinden.”

2.4 In de procedure tegen de heer K heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 12 december 2012 bepaald dat de heer K de woning twee maanden na betekening van dat vonnis diende te verlaten. Namens de heer K heeft klager sub 1 hoger beroep ingesteld en een executiegeschil aanhangig gemaakt. Het executiegeschil is op 12 februari 2013 behandeld. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening, te weten schorsing van het kort geding vonnis, afgewezen. Vervolgens heeft de heer K  met bijstand van klager sub 1 een regeling getroffen met Y. De regeling behelsde verlenging van de termijn voor ontruiming tot 28 maart 2013, een betalingsregeling voor de proceskosten en intrekking van het hoger beroep. Omdat Y niet meer van de heer K vernam, is de ontruiming aangezegd tegen 28 maart 2013. Tijdens de ontruiming bleek de heer K zichzelf van het leven te hebben beroofd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster:

zaak 17-039/A/A

a) zich een oordeel aanmatigt over wat een collega-advocaat heeft te doen of te laten;

b) heeft gedreigd aan de Raad voor Rechtsbijstand vragen te stellen over het belang van de verleende rechtsbijstand door klager sub 1 en klaagster sub 2;

c) niet meewerkt aan aanhouding van de ontruiming in afwachting van de uitspraak van het gerechtshof, zich niet bewust is van het in rechte te respecteren belang van een rechtszoekende om een rechtsmiddel in te stellen en onvoldoende professionaliteit in huis heeft om in de dagelijkse praktijk als raadsvrouwe werkzaam te zijn.

zaak 17-041/A/A

d) het klaagster sub 2 onmogelijk heeft gemaakt haar zaak in alle redelijkheid ter beoordeling aan de rechter voor te leggen;

e) het geschil heeft voorgelegd aan de voorzieningenrechter van de rechtbank en niet aan de afdeling kanton, waardoor klaagster sub 2 is geconfronteerd met een hogere proceskostenveroordeling;

f) bij het doorzetten van de ontruiming geen redelijkheid heeft betracht;

 zaak 17-040/A/A

g) het de ex-partner van klager sub 3 onmogelijk heeft gemaakt zijn zaak in alle redelijkheid ter beoordeling aan de rechter voor te leggen en geen uitstel te dulden.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klager sub 1 verwijt verweerster dat zij hem als collega-advocaat zou hebben laten weten wat hij moet doen of nalaten. Waar klager doelt op de situatie dat verweerster hem heeft voorgehouden dat overleg over een schikking meer voor de hand had gelegen dan het instellen van hoger beroep, ziet de raad niet in waarom verweerster dat niet zou mogen voorstellen. Een regeling in der minne verdient immers in beginsel de voorkeur boven een procedure.  Het stond verweerster vrij om te betwijfelen of de cliënte van klager enig belang had bij hoger beroep in het executiegeschil, dit temeer nu al aan het vonnis was voldaan doordat de woning al was ontruimd. Het klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Dit klachtonderdeel ziet op de door verweerster aan klager sub 1 gedane mededeling dat zij de Raad voor Rechtsbijstand zal informeren dat haar cliënte het onredelijk vindt dat gefinancierde rechtsbijstand wordt aangevraagd voor een hoger beroep waarbij onvoldoende belang is. Volgens klager sub 1 kwalificeert deze mededeling als een dreigement met het doel om zijn cliënte ervan te weerhouden een rechtsmiddel in te stellen. Verweerster betwist dat sprake is van chantage. Naar het oordeel van de raad stond het verweerster, gelet op de haar toekomende mate van vrijheid, vrij om het standpunt van haar cliënte te verwoorden als zij dat heeft gedaan.  Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen c) t/m f)

5.4 Gelet op de samenhang tussen de klachtonderdelen c) t/m f) zal de raad deze gezamenlijk behandelen. Met deze klachtonderdelen verwijten klager sub 1 en klaagster sub 2 verweerster - samengevat - dat zij zich niet als een professioneel advocaat heeft gedragen door de wijze waarop zij namens haar cliënte heeft geacteerd in de ontruimingszaak tegen klaagster sub 2. Volgens klagers heeft verweerster onnodige druk uitgeoefend door voortdurend aan te sturen op ontruiming. Ook de keuze van verweerster om de zaak voor te leggen aan de voorzieningenrechter in plaats van aan de kantonrechter, heeft het belang van klaagster sub 2 onnodig geschaad, terwijl die keuze geen redelijk doel diende, aldus klagers.

5.5 Verweerster heeft aangevoerd dat de keuze voor de voorzieningenrechter was ingegeven door het feit dat klaagster sub 2 niet in de door haar gehuurde woning verbleef en haar cliënte daar andere personen, niet zijnde huurders, had aangetroffen. Omdat de kans bestond dat er nog meer onbekende personen op het adres van klaagster sub 2 woonachtig waren en daar zonder recht of titel verbleven, was haar cliënte genoodzaakt om de vordering aan de voorzieningenrechter voor te leggen in plaats van aan de kantonrechter. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster op goede gronden besloten dat het in het belang van haar cliënte was dat klaagster sub 2 voor de voorzieningenrechter werd gedagvaard.

5.6 Verweerster heeft er voorts op gewezen dat klaagster sub 2 turbo-appel heeft kunnen instellen tegen het kort geding vonnis en bovendien de gelegenheid heeft gehad om een executiegeschil aanhangig te maken. De cliënte van verweerster heeft de ontruiming herhaaldelijk uitgesteld teneinde de uitkomst van de door klager sub 1 namens klaagster sub 2 ingestelde rechtsmiddelen af te wachten. Verweerster heeft voorts betwist dat klaagster sub 2 onvoldoende tijd heeft gehad om de woonruimte te ontruimen, nu zij al sinds 28 juni 2016 bekend was met de ontruiming, terwijl deze uiteindelijk pas 26 juli 2016 heeft plaatsgevonden.

5.7 De raad stelt vast dat verweerster gebruik heeft gemaakt van de procedurele mogelijkheden die haar in het belang van haar cliënte ten dienste stonden. Dat valt haar niet te verwijten. Klaagster sub 2 heeft tegen de gevorderde ontruiming in twee instanties verweer kunnen voeren en heeft ook de uitspraak in het executiegeschil in de woning kunnen afwachten. Klagers kunnen dan ook niet worden gevolgd in hun stelling dat verweerster geen redelijkheid heeft betracht bij het doorzetten van de ontruiming. Dat verweerster onprofessioneel heeft gehandeld, onterechte druk heeft uitgeoefend en de belangen van klaagster sub 2 onvoldoende in het oog heeft gehouden is evenmin gebleken. De klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.8 Dit klachtonderdeel is ingediend door de ex-partner van een voormalig cliënt van klager sub 1 en ziet op het handelen van verweerster in de periode mei 2013 tot en met maart 2013. Met inachtneming van artikel 46g, lid 1 onder a, Advocatenwet is de klacht niet-ontvankelijk. Het feit dat klager sub 1 en klaagster sub 2 thans over vergelijkbaar gedrag van verweerster klagen, waaruit klager sub 3 concludeert dat verweerster dit verwijtbare gedrag na voornoemde periode heeft voortgezet, levert geen verschoonbare termijnoverschrijding op. Overigens merkt de raad op dat hetgeen hiervoor onder 5.6, eerste zin ten aanzien van het handelen van verweerster is overwogen, ook geldt voor het handelen van verweerster in de procedure tegen de ex-partner van klager sub 3, voor zover zij daarbij al betrokken is geweest.

5.9 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachten ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. B.J. Sol, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017 verzonden.