ECLI:NL:TADRAMS:2017:102 Raad van Discipline Amsterdam 16-1121/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2017:102
Datum uitspraak: 01-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s): 16-1121/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij wegens schending geheimhouding ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 1 mei 2017

in de zaak 16-1121/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 2 juli 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 1 december 2016 met kenmerk 4016-0499, door de raad ontvangen op 2 december 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 maart 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 t/m 13 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Klaagster is eigenaar/franchisegever van een luizenkliniek en had in dat kader  franchisenemers. Nadat klaagster de franchiseovereenkomsten met een aantal franchisenemers had beëindigd wegens wanprestatie, zijn zij een samenwerking aangegaan met X BV, een concurrerend bedrijf. Mr. S is (middellijk) bestuurder van X BV en is opgetreden als jurist van de voormalige franchisenemers van klaagster, waaronder mevrouw H.

2.2 Verweerder is tussen september 2014 en augustus 2015 verbonden geweest aan SBS Legal U.A. Mr. S was een van zijn kantoorgenoten.

2.3 Op 27 maart 2015 heeft een kort geding plaatsgevonden tussen H en klaagster. Op verzoek van mr. S heeft verweerder H tijdens dit kort geding bijgestaan.

2.4 Eind 2015 is klaagster arbitrageprocedures gestart tegen vier franchisenemers, waaronder H en P. Verweerder en mr. S zijn aanvankelijk samen opgetreden als gemachtigden van H en P. De processtukken in beide procedures werden door het NAI per e-mail toegezonden aan verweerder en mr. S gezamenlijk.

2.5 Bij e-mail van 5 januari 2016 heeft mr. S het NAI meegedeeld dat hij in het vervolg de belangen van P zal behartigen en verweerder de belangen van H. Bij e-mail van 6 januari 2016 aan het NAI heeft verweerder dit bevestigd.

2.6 Op 20 april 2016 heeft klaagster met P een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beslechting van het geschil.

2.7 In de arbitrageprocedure tegen H heeft klaagster een op 2 juni 2016 gedateerde verklaring aan het NAI doen toekomen.

2.8 Bij e-mail van 14 juni 2016 aan klaagster heeft mr. S aanspraak gemaakt op verbeurde boetes wegens schending van het in de vaststellingsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding door toezending van haar verklaring van 2 juni 2016 aan het NAI. Uit de e-mail blijkt dat mr. S van verweerder een kopie van bedoelde verklaring had ontvangen.

2.9 Artikel 6 van het NAI-arbitragereglement van januari 2015 bepaalt dat de arbitrage vertrouwelijk is en dat alle direct of indirect betrokken personen zijn gehouden tot geheimhouding, behoudens en voor zover openbaarmaking uit de wet of de overeenkomst van partijen voortvloeit.

2.10 Bij brief van 2 juli 2016 aan de deken heeft klaagster de onderhavige klacht over verweerder ingediend.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden met als enig doel klaagster schade te berokkenen.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd betwist. Volgens verweerder was

mr. S door toezending door het NAI van de processtukken in beide arbitrageprocedures al uitgebreid op de hoogte van de inhoud van de arbitrage. Bovendien was mr. S als middellijk bestuurder van X BV indirect betrokken bij de arbitrageprocedure. In haar verklaring van 2 juni 2016 beschrijft klaagster haar verhouding tot haar voormalige zakenrelatie K en geeft zij een puntsgewijze reactie op een stuk van H, waarbij zij H vereenzelvigt met mr. S. Verweerder achtte het in het belang van H om daarop een reactie te krijgen van mr. S. Verweerder betwist voorts dat hij de inhoud van de vaststellingsovereenkomst tussen klaagster en P kende en op de hoogte was van het geheimhoudingsbeding en de daaraan gekoppelde boete. Ten slotte betwist verweerder dat hij de brief aan mr. S heeft gezonden met als enig doel klaagster schade te berokkenen.

5 BEOORDELING

5.1  De raad stelt voorop dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een tegenpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.2 De schending van de geheimhouding waar klaagster op doelt, betreft de tussen haar en haar wederpartij H overeengekomen geheimhouding in het kader van de arbitrageprocedure . Hoewel een advocaat in het algemeen gehouden is tot geheimhouding, staat het de advocaat vrij verkregen kennis naar buiten te brengen, indien een juiste uitvoering van de hem opgedragen taak dat eist, voor zover de cliënt daartegen geen bezwaar heeft en voor zover dit in overeenstemming is met een goede beroepsuitoefening (Gedragsregel 6 lid 2). In dit geval meende verweerder dat het, gelet op de inhoud van de verklaring van 2 juni 2016 van klaagster, in het belang van H was dat hij daarop een reactie van mr. S verkreeg en heeft hij om die reden een kopie van de brief aan mr. S gezonden. In het licht van de feiten en omstandigheden van dit geval is de raad van oordeel dat verweerder een dergelijke afweging gelet op het belang van zijn cliënte heeft mogen maken. Of verweerder bekend was met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst tussen klaagster en P is hierbij niet van belang en kan de raad aan de hand van de stukken van het dossier bovendien niet vaststellen. Evenmin kan de raad vaststellen dat verweerder handelde met als enig doel klaagster schade toe te brengen.

5.3 Uit het voorgaande volgt dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart  de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. B.J. Sol, C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 mei 2017.

Griffier Voorzitter

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 1 mei 2017 verzonden.