ECLI:NL:TAHVD:2016:267 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180038D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2016:267
Datum uitspraak: 08-06-2016
Datum publicatie: 15-06-2018
Zaaknummer(s): 180038D
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tuchtprocesrecht. Verweerster heeft binnen de beroepstermijn pro forma beroep ingesteld. Verweerster heeft geen nadere gronden ingediend (binnen de beroepstermijn) noch anderszins gereageerd op berichten van het hof. Het beroep is in het geheel niet onderbouwd en onvoldoende concreet om als met redenen omkleed te kunnen worden aangemerkt en te kunnen worden behandeld (vgl. art. 56 lid 3 Advocatenwet). Beroep verworpen.

BESLISSING

van 8 juni 2018

in de zaak 180038D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 4 december 2017, onder nummer 17-512/DH/DH, aan partijen toegezonden op 4 december 2017. In deze beslissing is het bezwaar van de deken gegrond verklaard en is aan verweerster de maatregel van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 26 (zesentwintig) weken opgelegd. Voorts is verweerster veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:202.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing pro forma in hoger beroep is gekomen, is op 4 januari 2018 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de brief van de deken van 6 maart 2018 met bijlage;

-    het bericht van de deken van 6 april 2018 met bijlage.

2.3    Het hof heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling van de zaak ter openbare zitting van 9 april 2018. Verweerster is niet verschenen. De deken is met bericht van verhindering niet verschenen.

3    HET DEKENBEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)     zij in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 37 door de deken niet te voorzien van de gevraagde documenten;

b)     zij in strijd heeft gehandeld met de Verordening op de advocatuur (Voda) door in het jaar 2016 in strijd met artikel 4.4 lid 1 Voda in het geheel geen opleidingspunten te behalen, zonder zich te beroepen op de langdurig ziekregeling als bedoeld in artikel 4.7 Voda;

c)     zij in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 lid 1, artikel 6.5 en artikel 7.4 lid 2 Voda door geen opvolging te geven aan de namens de deken geconstateerde gebreken van haar kantoororganisatie, door geen website te hebben waarop de in artikel 7.4 lid 2 Voda bedoelde informatie openbaar wordt gemaakt en door er niet voor te zorgen dat haar boekhouding aanwezig en inzichtelijk was.

3.2     De deken stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat het opleggen van een (deels) voorwaardelijke schorsing passend en geboden is. Verweerster is bij beslissing van 24 juli 2017 van de raad voor onbepaalde tijd geschorst in de uitoefening van de praktijk ex artikel 60b Advocatenwet. Ook na ingang van deze schorsing heeft verweerster niet gereageerd op herhaalde verzoeken van of namens de deken. Op 24 juli 2017 heeft verweerster van de deken een brief ontvangen met daarin de voorwaarden waaraan zij zich tijdens haar schorsing dient te houden. In augustus 2017 zijn deze voorwaarden tevens met verweerster besproken. Afgesproken werd onder meer dat zij haar LinkedIn-profiel, Facebookprofiel en elektronische handtekening in e-mailberichten zou aanpassen in die zin dat zij zich niet meer zou afficheren als advocaat. Ook diende zij haar cliënten te informeren over de schorsing. Verweerster heeft toegezegd deze zaken te gaan regelen en de deken heeft de afspraken bij brief van 9 september 2017 aan haar bevestigd. De deken ontving echter niet de gevraagde stukken van verweerster. Op 20 september 2017 heeft hij gerappelleerd. Eerst op 27 september 2017 liet verweerster weten dat haar computer kapot was en dat zij midden in een verhuizing zat. Hieruit blijkt eens te meer dat verweerster tekortschiet in haar communicatie richting de deken en dat zij de met hem gemaakte afspraken niet nakomt.

4    BEOORDELING

4.1    Artikel 56 lid 3 Advocatenwet bepaalt dat het beroep van een beslissing van de raad wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie, en wel binnen 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad (artikel 56 lid 1 Advocatenwet).

4.2    Verweerster heeft op 4 januari 2018 een korte brief naar het hof gestuurd, die inhoudt dat pro forma beroep tegen de beslissing van de raad wordt ingesteld op nader aan te voeren gronden. Verweerster stelt dat zij de beslissing van de raad van 4 december 2018 pas op 2 januari 2018 heeft ontvangen en verzoekt om een redelijke termijn voor het aanvoeren van gronden. 

4.3    Het hof heeft verweerster op 8 januari 2018 geïnformeerd dat het geven van een extra termijn voor het aanvoeren van gronden niet mogelijk is en heeft verweerster verzocht het hof te informeren of verweerster wenst dat het pro forma beroepsschrift door het hof wordt behandeld. Op 26 januari en 1 februari 2018 heeft de griffie van het hof verweerster gerappelleerd. Hierop heeft het hof geen reactie van verweerster ontvangen. Bij brief van 19 februari 2018 heeft het hof verweerster geïnformeerd dat besloten is het pro forma beroepsschrift in behandeling te nemen. Verweerster heeft niet op de berichten van het hof gereageerd.

4.4    Het beroep van verweerster is in het geheel niet onderbouwd en onvoldoende concreet om als met redenen omkleed te kunnen worden aangemerkt en te kunnen worden behandeld. Nu het beroep zonder gronden is ingesteld, moet dat beroep worden verworpen.

4.5    Omdat het bezwaar gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 1000 van de Nederlandse Orde van Advocaten.

4.6    Verweerster moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, en artikel 48aa, tweede tot en met vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 1000 binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verwerpt het beroep van verweerster;

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 4 december 2017 in de zaak 17-512/DH/DH;

veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.   

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. A.J.M.E. Arpeau, I.P.A. van Heijst, J.M. Rowel-Van der Linde, B. Stapert, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2018.

griffier       voorzitter    

De beslissing is verzonden op 8 juni 2018.