ECLI:NL:TADRSGR:2016:278 Raad van Discipline 's-Gravenhage `16-940-DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:278
Datum uitspraak: 24-11-2016
Datum publicatie: 16-03-2017
Zaaknummer(s): `16-940-DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat in cassatie-strafzaak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 24 november 2016

in de zaak 16-940/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 7 oktober 2016 met kenmerk R 2016/75 cij, door de raad ontvangen op 10 oktober 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is bij  vonnis van de rechtbank, in zoverre in stand gebleven in hoger beroep bij het hof, veroordeeld tot een straf ter zake van twee strafbare feiten, Tegen de uitspraak van het hof is verweerder namens klager in cassatie gegaan.

1.2    In zijn uitspraak van 25 maart 2014 heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging vernietigd en de zaak terugverwezen naar het hof.

1.3    In het arrest van 8 september 2014 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden klager vervolgens veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden voorwaardelijk, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren.

1.4    Tegen dit arrest is eveneens cassatie ingesteld en verweerder heeft klager ook in deze cassatieprocedure bijgestaan.

1.5    In zijn arrest van 22 december 2015 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard.

1.6    Klager heeft verweerder hierop gevraagd om het strafdossier toe te zenden, ten behoeve van het indienen van een klacht bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.

1.7    Verweerder heeft klager hierop de kernstukken verstrekt.

1.8    Bij brief van 31 januari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij - zonder opgaaf van redenen - weigert om klager het gehele strafdossier toe te zenden.

2.2    Klager heeft hier in repliek aan toegevoegd dat de cassatieschriftuur van verweerder de toets der kritiek niet kan doorstaan, nu deze verre van volledig is.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft betwist dat klager niet in het bezit zou zijn gesteld van het gehele dossier. Hij heeft alle stukken die hij van de Hoge Raad had ontvangen aan klager verstrekt. Ook van de Hoge Raad heeft verweerder enkel de zogenaamde ‘kernstukken’, zijnde de uitspraken en processen-verbaal van de zittingen in feitelijke instantie(s) ontvangen. Verweerder heeft betwist dat hij nog andere onderliggende stukken in zijn bezit zou hebben.

3.2    In verweer op het tweede klachtonderdeel heeft verweerder aangevoerd dat klager de reikwijdte van de cassatieprocedure en de beperkingen die de cassatieprocedure met zich meebrengt miskent.

4    BEOORDELING

Omvang van de klacht

4.1    De voorzitter merkt met betrekking tot de omvang van de klacht op dat klager in zijn brief van 30 augustus 2016 inhoudende het verzoek aan de deken tot doorzenden van de klacht aan de raad, het volgende schrijft: ‘Aangezien ik van mening ben dat de zaak wel degelijk doel treft omdat de Hoge Raad in haar arrest heel duidelijk heeft aangegeven dat de advocaat geen middel heeft aangewend en niet geklaagd heeft over schending van het lex mitior-beginsel en bovendien mij het volledige dossier niet heeft toegezonden handhaaf ik mijn klacht’.

4.2    Voor zover klager hiermee wil aangeven dat het niet klagen over schending van het lex mitiorbeginsel onderdeel van de klacht uitmaakt, overweegt de voorzitter als volgt. Dit verwijt aan verweerder maakte geen onderdeel uit van de oorspronkelijke klacht en het is door klager in repliek zelfs expliciet benoemd als ‘nog geen klacht’. De deken heeft zich daarom hier  uitdrukkelijk niet over gebogen en dit zal om die reden dan ook niet in het onderzoek van de voorzitter worden betrokken.

Beoordeling van de klacht

4.3    Vast staat dat verweerder klager alleen in de cassatieprocedures heeft bijgestaan. In  cassatieprocedures gaat het niet om een nieuwe, volledige rechtsgang, die kennisname van het volledige dossier vereist. De Hoge Raad toetst slechts beperkt, en er wordt om die reden in cassatie volstaan met een dossier van ‘kernstukken’. Verweerder heeft - als slechts cassatie-advocaat van klager - naar hij onbetwist heeft gesteld, ook uitsluitend de beschikking gehad over die ‘kernstukken ‘, en deze aan klager afgegeven. Er is dus geen sprake van weigering door verweerder om klager van het volledige dossier te voorzien. Verweerder heeft, gelet op het vorenstaande, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en het klachtonderdeel is ongegrond.

4.4    Wat het tweede klachtonderdeel betreft overweegt de voorzitter dat bij de beoordeling van de klacht moet worden vooropgesteld dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan de klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van gemotiveerde betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5    Nu klager, het hiervoor sub 4.1 en 4.2 overwogene daargelaten, overigens geen enkele stuk ter onderbouwing van dit door verweerder betwiste klachtonderdeel heeft ingebracht, is dit onderdeel gelet op het voorgaande reeds hierom ongegrond.

4.6    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 24 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 november 2016 verzonden.