ECLI:NL:TADRSGR:2016:273 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-901/DH?RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:273
Datum uitspraak: 22-11-2016
Datum publicatie: 15-03-2017
Zaaknummer(s): 16-901/DH?RO
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht van advocaat tegen advocaat

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 22 november 2016

in de zaak 16-901/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 20 september 2016 met kenmerk R 2016/68 cij/dh, door de raad ontvangen op 21 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 26 februari 2016 om 20.55 uur is de heer G. aangehouden. Klaagster heeft hem hierop bezocht.

1.2    Op 29 februari 2016 heeft klaagster vervolgens een stelbrief gezonden aan het Openbaar Ministerie (hierna: OM).

1.3    Op 28 februari 2016 is de heer G. vrijgelaten, en hij heeft op 29 februari 2016  verweerder bezocht en hem, onder overhandiging van zijn dagvaarding voor de zitting van 26 mei 2016, verzocht hem op die terechtzitting bij te staan.

1.4    Op 1 maart 2016 heeft verweerder een stelbrief gezonden aan het OM.

1.5    Verweerder heeft op 9 maart 2016 een kopie van het dossier inzake de heer G. ontvangen. Bij deze stukken bevond zich de stelbrief van klaagster.

1.6    Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 11 maart 2016 per e-mail klaagster geschreven dat de heer G. hem heeft verzocht om hem in zijn strafzaak als raadsman bij te staan.

1.7    Bij brief van 25 mei 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.8    Klaagster heeft bij brief van 16 juni 2016 aan de deken kenbaar gemaakt dat zij de klacht zal intrekken wanneer verweerder een objectief verifieerbaar document overlegt waaruit blijkt dat hij niet alleen door de heer G. is aangezocht maar ook als gekozen raadsman in de zin van de wet namens hem optreedt.

1.9    In reactie hierop heeft verweerder bij zijn brief van 29 juni 2016 een verklaring van de heer G. gevoegd die als volgt luidt:

“[verweerder], Hierbij bevestig ik dat ik u op 29-02-2016 heb gevraagd mij bij te staan op de zitting van de politierechter van 26-05-2016. Ik heb geen afspraken gemaakt met een andere advocaat die mij bij zou staan. Groet [de heer G.] [handtekening]”

1.10    Klaagster heeft hierop de deken toch verzocht de klacht voort te zetten.

1.11    Klaagster is niet ingegaan op de uitnodiging van de deken voor een bemiddelingsgesprek.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich heeft gesteld in de zaak van de heer G. zonder zich te vergewissen of er zich al een andere advocaat had gesteld.

2.2    Verweerder heeft nagelaten om vooraf gaand aan het vragen van een toevoeging contact op te nemen met het OM en de rechtbank, zoals te doen gebruikelijk. Dit had, zeker gezien het feit dat verweerder niet de piketadvocaat van de heer G. was en de heer G. bovendien lijdt aan schizofrenie, wel op zijn weg gelegen.

2.3    Klaagster heeft de deken verzocht de klacht toch voort te zetten, omdat de verklaring van de heer G. volgens haar geen enkele bewijskracht heeft, nu de handtekening van de heer G. niet kan worden geverifieerd.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft aangegeven dat hij de heer G. al in eerdere procedures heeft bijgestaan en dat deze cliënt hem persoonlijk heeft benaderd om hem ook nu weer bij te staan.

3.2    Nu de heer G. verweerder na afloop van de inverzekeringstelling heeft gevraagd om hem als advocaat bij te staan, was dit na beëindiging van de taak van de piketadvocaat. De taak van de piketadvocaat vangt immers aan op het moment dat hij de melding van de inverzekeringstelling ontvangt en eindigt bij vrijlating van de cliënt na afloop van de inverzekeringstelling.

3.3    Verweerder heeft bovendien betwist dat de heer R. klaagster zou hebben verzocht om hem in het verdere deel van zijn strafzaak bij te staan.

3.4    Dat de heer G. een klinisch-schizofrene justitiabele zou zijn heeft verweerder eveneens betwist.

4    BEOORDELING

4.1    Vast staat dat de heer G. verweerder zelf heeft bezocht en hem heeft gevraagd om hem als advocaat in zijn strafzaak bij te staan. Gelet op het feit dat de heer G. dit heeft gedaan nadat hij reeds op vrije voeten was gesteld, kan verweerder niet verweten worden dat hij niet, alvorens een toevoeging aan te vragen, eerst heeft geverifieerd of er  een piketadvocaat was en/of de heer G. aan zijn voormalige piketadvocaat had gevraagd hem in het aansluitende traject bij te staan. De taak van een piketadvocaat was op dat moment immers reeds beëindigd. Bovendien heeft de heer G. uitdrukkelijk betwist dat hij met een andere advocaat afspraken zou hebben gemaakt over de verdere rechtsbijstand.

4.2    Voorts heeft verweerder, direct nadat hij in het dossier bemerkte dat er zich op een eerder tijdstip reeds een advocaat had gesteld, contact met klaagster gezocht en de situatie uitgelegd cq. daar begrip voor gevraagd.

4.3    Gelet op het voren overwogene, is de klacht ongegrond.

4.4    Met betrekking tot de stelling van klaagster dat de heer G. zou lijden aan schizofrenie - indien en voor zover klaagster hierbij bedoelt op te merken dat de heer G. niet meer weet wat hij heeft gedaan, althans niet uitdrukkelijk schriftelijk aan klaagster heeft gemeld dat hij voor koos om door een andere advocaat te worden bijgestaan - merkt de voorzitter op dat hier tegenover staat de betwisting hiervan door verweerder, zodat de voorzitter dit zonder nadere onderbouwing niet kan vaststellen. Een diepgravend onderzoek naar de feiten is immers niet de taak van de tuchtrechter. Hiermee is overigens niet gezegd dat deze vaststelling van invloed zou kunnen zijn op de beoordeling.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 22 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 22 november 2016 verzonden.