ECLI:NL:TADRSGR:2016:270 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-846/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:270
Datum uitspraak: 30-11-2016
Datum publicatie: 06-03-2017
Zaaknummer(s): 16-846/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: klacht deels te laat, deels al in een eerder klachtprocedure aan de orde geweest

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag

van 30 november 2016

in de zaak 16-846/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 8 september 2016 met kenmerk R 2016/61 ml/mb, door de raad ontvangen op 9 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder heeft klager van medio 2001 tot 2008 bijgestaan in diverse procedures tegen het UWV.

1.2    Klager heeft drie maal eerder geklaagd over de in die periode door verweerder verleende rechtsbijstand.

1.3    Het  verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure bekend bij de raad onder nummer R.3401/10.31 luidde, voor zover thans relevant, o.a:

a) verweerder heeft verzuimd in de hoger beroep-procedure bij de Centrale Raad van Beroep het verschuldigde griffierecht te voldoen, ten gevolge waarvan klager niet ontvankelijk verklaard is in diens hoger beroep;

f) verweerder heeft geen bezwaar ingediend tegen een besluit van 28 maart 2002.

1.4    De raad heeft bij beslissing van 20 september 2010 de klacht deels gegrond verklaard, en aan verweerder de maatregel van berisping opgelegd.

1.5    Hierna heeft klager nog twee klachtprocedures tegen verweerder gevoerd (bekend onder nummers R. 3792/11.194 en R. 3928/12.62). Beide klachten zijn in eerste instantie door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk, danwel kennelijk ongegrond verklaard. Ook het vervolg van deze procedures heeft niet tot een gegrondverklaring van de klachten geleid.

1.6    Het verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure met nummer R. 3792/11.194 luidde, voor zover thans relevant, o.a.:

a) verweerder heeft klager in de procedures van 2002 tot en met september 2008 op basis van een toevoeging bijgestaan. Klager is van mening dat verweerder zich niet door klagers belang, maar door het belang van FNV Bondgenoten heeft laten leiden bij de behandeling van de zaken;

c) verweerder heeft een bezwaarschrift, dat door klager was ingediend op 28 maart 2002, in opdracht van FNV Bondgenoten, doch zonder overleg met klager ingetrokken.

1.7    Het verwijt van klager over verweerder in de klachtprocedure met nummer R. 3928/12.62 luidde, voor zover thans relevant, o.a.:

a) verweerder heeft samengespannen met juristen van het UWV;

b) verweerder heeft niet eenmaal, maar tweemaal een bezwaarschrift van klager ingetrokken;

c) verweerder is met voorbedachten rade niet in beroep gegaan tegen een beslissing op bezwaar van 9 augustus 2002.

1.8    Bij brief van 20 november 2015 heeft klager wederom zijn ongenoegen over verweerder onder de aandacht van de deken gebracht.

2    KLACHT

2.1    Klager heeft bij voornoemde brief de deken verzocht de zaak te heropenen en over te dragen aan de raad van discipline. Klager gaf aanvankelijk aan slechts ‘openheid van zaken’ te wensen en daartoe drie vragen te willen stellen aan verweerder, maar gaande de bemoeienis van de deken, bleken zijn navolgende vragen materieel klachten te betreffen.

2.2    De vragen/klachten van verweerder luiden:

a) wie heeft verweerder opdracht gegeven om geen griffierecht te betalen aan de Centrale Raad van Beroep;

b) waarom heeft verweerder alle zaken van klager op basis van gefinancierde rechtsbijstand behandeld en niet voor rekening van FNV Bondgenoten? Klager had recht op gratis rechtsbijstand op basis van zijn lidmaatschap bij FNV Bondgenoten;

c) waarom heeft verweerder het bezwaarschrift van 28 maart 2002 ingetrokken, terwijl de klager daartoe geen opdracht had gegeven en verweerder bovendien geen gemachtigde van klager was;

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft de vragen - met name die sub a) en c) - van klager al meerdere malen eerder beantwoord en hij verwijst naar eerdere correspondentie, o.a. met de ambtsvoorgangers van de huidige deken. Verweerder herhaalt dat hij de beschuldigingen die in klagers vragen/klacht besloten liggen, als zou hij - mogelijk onder druk van derden - niet in klagers belang gehandeld hebben, als ongegrond verwerpt.

3.2    Verweerder vindt de vraag van klager over de gefinancierde rechtsbijstand onbegrijpelijk. Verweerder heeft met medeweten van klager een aantal malen een toevoeging voor de behandeling van diens zaken aangevraagd.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en c)

4.1    Zoals uit het vorenstaande blijkt heeft klager onder klachtnummer R. 3928/12.62 reeds eerder een klacht ingediend die er in de kern op neer komt dat hij verweerder verwijt dat deze zich heeft laten leiden door de belangen van de wederpartij. Bij op dit klachtonderdeel in stand gebleven voorzittersbeslissing van 20 september 2011 is reeds geoordeeld dat dit verwijt op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld. Het is niet mogelijk om twee keer eenzelfde klacht in te dienen. De klachtonderdelen a) en c) zijn reeds om die reden niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Ingevolge het bepaalde in artikel 46g, eerste lid, sub a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft.

4.3    Klager heeft al in zijn klachtprocedure onder klachtnummer R.3792/11.194       een klacht geformuleerd over het feit dat er op toevoegingsbasis is geprocedeerd. In zoverre is ook dit onderdeel al onderwerp van beoordeling geweest, en kan daarover niet andermaal geklaagd worden. Mocht de huidige klacht aldus begrepen worden, dat nu pas voor het eerst wordt gesteld dat klagers procedures gefinancierd hadden moeten worden door FNV Bondgenoten, en dat verweerder een verwijt te maken valt dat zulks niet is gebeurd, dan geldt het volgende. In dat geval staat vast dat klager hier pas na 20 november 2015 over klaagt, terwijl het betreft de periode 2002 tot september 2008. Aangezien hiermee de klaagtermijn ruim is overschreden en gesteld noch gebleken is dat deze overschrijding verschoonbaar is, zal de voorzitter klachtonderdeel b) eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 47b, eerste lid, Advocatenwet, dan ook niet-ontvankelijk verklaren en klachtonderdeel b) met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet eveneens niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    klachtonderdeel b), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;

-    de klachtonderdelen a) en c), met toepassing van artikel 47b, eerste lid, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, met bijstand van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier op 30 november 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 30 november 2016 verzonden.