ECLI:NL:TADRSGR:2016:269 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-826/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:269
Datum uitspraak: 20-12-2016
Datum publicatie: 06-03-2017
Zaaknummer(s): 16-826/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: voorzittersbeslissing; klacht tegen advocaat wederpartij

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 20 december 2016

in de zaak 16-826/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) van 30 augustus 2016 met kenmerk K124 2016 dk/ksl, door de raad ontvangen op 2 september 2016, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Bij beschikking van 8 april 2014 heeft de rechtbank Oost-Brabant de echtscheiding uitgesproken tussen klager (hierna ook: de man) en zijn ex-echtgenote (hierna: de vrouw).

1.2    De drie minderjarige kinderen van de man en de vrouw zijn bij beschikking van 8 januari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna: Bureau Jeugdzorg). De termijn van ondertoezichtstelling is vervolgens meermalen verlengd.

1.3    Tussen klager en de vrouw spelen verschillende procedures in verband met omgang tussen klager en de kinderen, alsmede de ondertoezichtstelling. De vrouw wordt in die procedures sinds najaar/eind 2015 bijgestaan door verweerder. Voor die tijd werd zij bijgestaan door een andere advocaat.

1.4    Bij verzoekschrift van 2 mei 2013 heeft de vrouw de toevertrouwing van de minderjarige kinderen verzocht, alsmede het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man heeft hiertegen verweer gevoerd.

1.5    Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 12 juni 2013 heeft de rechtbank Oost-Brabant de woning en de kinderen aan de vrouw toegewezen. Voorts heeft de kinderrechter de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om in het kader van de bodemprocedure een onderzoek in te stellen naar de opvoedingssituatie van de drie minderjarige kinderen en de rechtbank dienaangaande te rapporteren en te adviseren. Het definitieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming dateert van 21 november 2013.

1.6    Bij beschikking van 27 januari 2015 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw.

1.7    In september 2015 is de vrouw verhuisd naar een andere woonplaats. Zij heeft de wens uitgesproken dat de kinderen naar een school in de buurt van haar nieuwe woning zouden gaan. De man heeft hiervoor geen toestemming verleend. Op 19 oktober 2015 heeft verweerder namens de vrouw bij de rechtbank Oost-Brabant een verzoekschrift ingediend tot het geven van vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige kinderen op een andere school ex artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek. Op 26 oktober 2015 heeft verweerder in diezelfde procedure een verzoekschrift voorlopige voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ingediend. Bij beschikking van 22 december 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant vervangende toestemming verleend. 

1.8    Bij e-mail van 27 oktober 2015 heeft de advocaat van klager hem bericht dat de vrouw werd bijgestaan door een nieuwe advocaat, zijnde verweerder.

1.9    Op 27 januari 2016 heeft verweerder namens de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant. In het verzoekschrift heeft verweerder namens de vrouw verzocht een definitieve beslissing te nemen in de bodemprocedure, inhoudende dat de kinderen eenmaal per 14 dagen op zaterdag bij de man zouden zijn. Daarnaast heeft verweerder namens de vrouw verzocht een voorlopige voorziening te treffen en daarbij te bepalen dat de omgangsmomenten van de man met twee van zijn minderjarige kinderen elke woensdag zouden vervallen. De man heeft daartegen verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend. Alle verzoeken zijn bij beschikking van 8 maart 2016 van de rechtbank Oost-Brabant afgewezen.

1.10    Bureau Jeugdzorg heeft de vrouw op 6 januari 2016 schriftelijke aanwijzingen ex artikel 1:263 lid 1 Burgerlijk Wetboek gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van de kinderen. Verweerder heeft op 20 januari 2016 namens de vrouw een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, strekkende tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzingen. De kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft dit verzoek bij beschikking van 17 maart 2016 afgewezen.

1.11    Bij verzoekschriften van 29 februari 2016 heeft Bureau Jeugdzorg een spoedmachtiging uithuisplaatsing voor de kinderen gevraagd. Verweerder heeft namens de vrouw op 7 maart 2016 een verweerschrift ingediend en daarin om afwijzing van de verzoeken gevraagd.

1.12    Bij brief van 12 mei 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, kort samengevat:

a)    partijen niet adequaat informeert/heeft geïnformeerd;

b)    de werkelijkheid verdraait/heeft verdraaid, informatie achterhoudt/heeft achtergehouden en informatie uit zijn verband rukt/heeft gerukt;

c)    zaken stelt/heeft gesteld en beweert/heeft beweerd die onwaar zijn en deze als feiten poneert/heeft geponeerd;

d)    zich grievend jegens klager heeft uitgelaten;

e)    nodeloos procedures voert/heeft gevoerd.

2.2    Volgens klager zijn deze gedragingen tuchtrechtelijk verwijtbaar doordat verweerder:

-    de belangen van de kinderen, beschreven in het raadsrapport en beschikkingen, ontkent of negeert;

-    onwaarheden als feiten presenteert, feiten verdraait, alsmede informatie achterhoudt, verdraait en uit zijn verband rukt;

-    klager emotioneel ondermijnt door hem ten diepste te grieven;

-    nodeloos procedures aanhangig maakt en klager daarmee financieel ondermijnt;

-    wegen kiest die een toch al pijnlijk en verdrietig echtscheidingsconflict doen escaleren;

-    niet adequaat communiceert met partijen;

-    verwijtbaar gedrag van zijn cliënte vergoelijkt.

2.3    Klager heeft bij zijn klaagschrift diverse bijlagen gevoegd, waaronder een tijdlijn van de gebeurtenissen in de echtscheiding, beschikkingen van de rechtbank, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 november 2013, de verzoeken, verweren en correspondentie van verweerder en correspondentie over de schoolkeuze van de kinderen.

3    VERWEER

3.1    Verweerder herkent zichzelf niet in de klacht en verzoekt de raad om de klacht in zijn geheel ongegrond te verklaren. Hij stelt voorop dat hem, als advocaat van de wederpartij, een grote vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Bovendien heeft verweerder te maken met hetgeen zijn cliënte hem vertelt. Hij heeft geen reden gezien hieraan te moeten twijfelen. Indien verweerder stellingen betrekt in verzoekschriften, betrekt hij deze namens zijn cliënte. Hij is van mening dat door de context, het woordgebruik en de zinsopbouw steeds voldoende duidelijk is dat hetgeen hij naar voren brengt, namens de vrouw naar voren wordt gebracht.

3.2    Dat klager zich emotioneel en ten diepste gegriefd voelt, ziet verweerder niet als zijn verantwoordelijkheid. De grenzen van het toelaatbare worden niet gevormd door het gevoel van, in dit geval, de klager, maar door wat objectief of gemiddeld genomen (ook) door anderen als grievend wordt beoordeeld. Hetgeen de cliënte van verweerder naar boven heeft gebracht over de relatie met klager heeft verweerder in procedures alleen naar voren gebracht als dat nodig en functioneel was voor het verzoek of verweer. Voorts is verweerder daarbij naar zijn mening in woordgebruik niet onfatsoenlijk geweest. Het simpele feit dat partij B ontkent wat partij A naar voren brengt, maakt niet dat sprake is van grievend gedrag, laat staan onnodig grievend. De procedures gaan om een omgangsregeling, een verlenging ondertoezichtstelling, een verzoek machtiging uithuisplaatsing, een verzoek vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en een geschil ex artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek. Stellingen die verweerder hierin namens de vrouw doet, hebben een oorsprong en een functie. Dat klager dat niet altijd prettig vindt, is onlosmakelijk verbonden met het feit dat partijen in de rechtszaal tegenover elkaar staan.

3.3    Verweerder volgt klager niet in zijn stelling dat er nodeloos wordt geprocedeerd. Zo was klager absoluut niet van zins toestemming te verlenen voor inschrijving van zijn kinderen op een andere school. Vanwege de tijd was wachten geen optie. Daarnaast is een bemiddelingsgesprek altijd mogelijk, ook als er procedures lopen. Als klager bereid is tot bemiddeling kan zijn advocaat daartoe een voorstel doen. Dat is niet gebeurd.

3.4    Verweerder betwist voorts de stellingen van klager dat verweerder partijen niet adequaat heeft geïnformeerd en dat hij de situatie heeft laten escaleren. Verweerder ziet bovendien geen verwijtbaar gedrag van zijn cliënte, noch dat verweerder dat vergoelijkt, noch dat dit – zo er wel sprake van is – klachtwaardig zou zijn. Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar. Het komt verweerder voor dat klager niet kan accepteren dat er andere meningen, visies en waarheden zijn dan de zijne. Dit is echter eigen aan de context en dynamiek van rechtszaken.

3.5    Verweerder heeft zich ook voor het overige uitvoerig tegen de klacht verweerd. Dit verweer komt, voor zover nodig, aan de orde bij de beoordeling van de klacht.

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    De voorzitter overweegt dat klager verweerder deels lijkt te verwijten dat hij namens zijn cliënte haar standpunten uitdraagt. Die standpunten, wat daarvan ook zij, betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en zijn wederpartij verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen. Klager lijkt bovendien te miskennen dat verweerder optreedt voor de wederpartij van klager en daardoor per definitie gehouden is zich partijdig op te stellen. Verweerder is immers gehouden zich te laten leiden door de naar zijn oordeel gerechtvaardigde wensen van zijn cliënte. Naar het oordeel van de voorzitter is uit de inhoud van het dossier niet gebleken dat verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden.

4.3    De voorzitter heeft voorts acht geslagen op de door klager als bijlagen bij zijn klacht overgelegde gerechtelijke beslissingen voor zover die zien op procedures waarin de vrouw werd bijgestaan door verweerder. Ook uit die beslissingen kan de voorzitter niet afleiden dat verweerder de grenzen van de onder 4.1 bedoelde vrijheid heeft overschreden. In dat kader acht de voorzitter van belang dat uit het dossier blijkt dat klager tijdens de verschillende gerechtelijke procedures steeds is bijgestaan door zijn eigen advocaat. De voorzitter heeft uit de door klager overgelegde beslissingen bovendien niet de indruk gekregen dat die advocaat onvoldoende tegenwicht heeft geboden.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht dan ook in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 onder c Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 20 december 2016.

Griffier     Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 20 december 2016 verzonden.