ECLI:NL:TADRSGR:2016:257 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-593/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:257
Datum uitspraak: 05-12-2016
Datum publicatie: 17-02-2017
Zaaknummer(s): 16-593/DH/DH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Dreigementen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerder dat hij het indienen van een klacht heeft gebruikt als oneigenlijk drukmiddel teneinde klager en/of diens gemachtigde ervan te weerhouden een civiele procedure te starten jegens de cliënten van verweerder. Volgens hen heeft tussen verweerder en de gemachtigde van klager een mailwisseling plaatsgevonden waarin verweerder dreigde met het indienen van een klacht. Verweerder heeft betwist dat hij een dergelijk e-mailbericht heeft gezonden en deze correspondentie bevindt zich niet in het dossier, zodat de raad de juistheid van de stellingen van klager en zijn gemachtigde niet kan vaststellen. De raad is van oordeel dat klager zijn klacht niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de klacht feitelijke grondslag mist. Klacht ongegrond.

Beslissing van 5 december 2016

van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

in de zaak 16-593/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij e-mail van 15 februari 2016 heeft de gemachtigde van klager namens klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 8 juni 2016 met kenmerk K052 2016 dk/sh aan de raad, door de raad ontvangen op 9 juni 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van 3 oktober 2016 van de raad in aanwezigheid van klager, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, bijgestaan door [gemachtigde].

1.4 De raad heeft kennis genomen van de genoemde brief met bijlagen van de deken.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder staat drie accountants bij die bij de deken een klacht hebben ingediend over de gemachtigde van klager. Die klacht heeft betrekking op het optreden van de gemachtigde van klager bij de behartiging van de belangen van klager. De klacht omvat onder meer het verwijt dat de gemachtigde van klager namens klager voortdurend kansloze en nutteloze procedures tegen de accountants voert.

2.2 De gemachtigde van klager heeft verweerder bij e-mail van 8 januari 2016 als volgt bericht:

“(…) De dagvaarding zal ik volgende week laten betekenen, nu uw cliënten kennelijk verder niet meer openstaan voor een schikkingspoging. Van een kansloze procedure is (…) geen sprake. Ik verwijs verder naar de aankomende dagvaarding. Vindt u het goed als ik de dagvaarding bij uw kantoor laat betekenen?”

2.3 Bij brief van 11 januari 2016 heeft verweerder de gemachtigde van klager als volgt bericht:

“(…) Ter informatie doe ik u hierbij een exemplaar toekomen van het hedenmiddag namens cliënten bij de deken van de Haagse Orde van Advocaten tegen u ingediende klaagschrift (…). Ik ga er vanuit dat de klacht voor u aanleiding vormt om van het voornemen om cliënten te dagvaarden af te zien.”

2.4 De deken heeft de gemachtigde van klager in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op de onder 2.1 bedoelde tegen hem ingediende klacht, hetgeen de gemachtigde van klager bij e-mail van 15 februari 2016 heeft gedaan. In deze e-mail heeft hij voorts een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij het indienen van een klacht heeft gebruikt als oneigenlijk drukmiddel teneinde klager en/of diens gemachtigde ervan te weerhouden een civiele procedure te starten jegens de cliënten van verweerder. Verweerder heeft door aldus te handelen oneigenlijk gebruik gemaakt van het tuchtrecht.

3.2 Ter toelichting op de klacht heeft de gemachtigde van klager aangevoerd dat hij verweerder per e-mail heeft laten weten dat hij voornemens was over te gaan tot dagvaarding van de cliënten van verweerder. Daarop heeft verweerder te kennen gegeven dat, indien de gemachtigde van klager daadwerkelijk zou overgaan tot dagvaarden, verweerder een klacht over hem zou indienen.

3.3 Volgens klager heeft er voorafgaand aan de brief van 11 januari 2016 van verweerder aan de gemachtigde van klager een mailwisseling plaatsgevonden tussen laatstgenoemde en verweerder waarin de klacht werd aangekondigd. Deze mailwisseling maakt volgens klager geen deel uit van het dossier.

4 VERWEER

4.1 Volgens verweerder dient de klacht ongegrond te worden verklaard. Hij heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Bovendien stond het de cliënten van verweerder vrij een tuchtklacht tegen de gemachtigde van klager in te dienen.

4.2 Nog los van het feit dat uit jurisprudentie van het Hof van Discipline blijkt dat het dreigen met een klacht onder bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd is, is daarvan in het onderhavige geval geen sprake. Er is immers daadwerkelijk een klacht ingediend over de gemachtigde van klager. Daartoe is overgegaan na vergeefse pogingen hem tot rede te brengen en hem ertoe te bewegen de kansloze en nutteloze procedures te staken. Toen de klemmende verzoeken tevergeefs bleken, is de klacht vervolgens zonder nadere voorwaarden of voorbehouden ingediend. Verweerder betwist dat hij de gemachtigde van klager voorafgaand aan de brief van 11 januari 2016 een e-mailbericht heeft gezonden waarin hij heeft gedreigd met het indienen van een klacht.

5 BEOORDELING

5.1 Klager en zijn gemachtigde stellen dat verweerder het indienen van een klacht heeft gebruikt als oneigenlijk drukmiddel. Volgens hen heeft tussen verweerder en de gemachtigde van klager een mailwisseling plaatsgevonden waarin verweerder dreigde met het indienen van een klacht. Verweerder heeft betwist dat hij een dergelijk e-mailbericht heeft gezonden en deze correspondentie bevindt zich niet in het dossier, zodat de raad de juistheid van de stellingen van klager en zijn gemachtigde niet kan vaststellen. De raad is dan ook van oordeel dat klager zijn klacht niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd, zodat de klacht feitelijke grondslag mist.

5.2 Ten overvloede overweegt de raad dat in de brief van 11 januari 2016 van verweerder aan de gemachtigde van klager in ieder geval niet wordt gedreigd met een klacht, aangezien uit deze brief blijkt dat de klacht op dat moment reeds was ingediend bij de deken, zodat van het ‘dreigen’ met het indienen van een klacht geen sprake meer kon zijn.

5.3 De klacht is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, H.E. Meerman, A.J.N. van Stigt en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 5 december 2016 verzonden.