ECLI:NL:TADRSGR:2016:255 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-485/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:255
Datum uitspraak: 28-11-2016
Datum publicatie: 16-02-2017
Zaaknummer(s): 16-485/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
  • Waarschuwing
  • Kostenveroordeling
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. De raad stelt voorop dat van een advocaat mag worden verwacht dat hij gemaakte afspraken schriftelijk vastlegt in een opdrachtbevestiging of een ander schriftelijk stuk, juist om discussies achteraf over de inhoud van de opdracht en de nadien gevolgde strategie te voorkomen. Nu verweerder hiervoor niet heeft zorggedragen, kan de raad niet vaststellen welke afspraken zijn gemaakt omtrent de te volgen strategie. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 28 november 2016

in de zaak 16-485/DH/RO

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 11 januari 2016 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 23 mei 2016 met kenmerk R 2016/40 edl, door de raad ontvangen op 24 mei 2016, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 september 2016 in aanwezigheid van verweerder. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 [De werkgever van de klager] verdacht de klager van niet integer handelen met betrekking tot de hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto’s. Dit zou kunnen leiden tot ontslag.

2.2 Klager heeft zich op 7 juli 2015 gewend tot verweerder inzake het vorenstaande, en het mogelijk daaruit voortvloeiende arbeidsgeschil.

2.3 Op 4 augustus 2015 heeft klager een gesprek gehad met zijn werkgever . De uitkomst van het gesprek gaf aanleiding om over te gaan tot het opleggen van een schorsing per 4 augustus 2015, hangende nader onderzoek.

2.4 Op 6 en 10 augustus 2015 hebben nog een tweetal gesprekken plaatsgevonden om klager in de gelegenheid te stellen een verklaring te geven voor de verschillen tussen klagers rapportages en de rittenadministraties van de door hem gereden bedrijfsauto’s.

2.5 Bij brief van 13 augustus 2015 heeft de werkgever laten weten dat zij op basis van de verklaringen van klager op 6 en 10 augustus 2015, een door haar uitgevoerde crosscheck in de rittenadministratie en de toelichtingen van klager per e-mailberichten van 7 augustus, aan klager een ernstige waarschuwing wegens nalatigheid geeft, maar dat diens schorsing met ingang van 10 augustus 2015 wordt opgeheven.

2.6 Op 30 september 2015 heeft verweerder klager verzocht een nader voorschot van € 200 te voldoen. Op verzoek van klager is verweerder er mee akkoord gegaan dat deze op een later tijdstip zou worden voldaan.

2.7 Op 11 november 2015 heeft verweerder zijn einddeclaratie verstuurd.

2.8 Bij brief van 11 januari 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager niet goed, althans niet afdoende heeft bijgestaan in het geschil met zijn werkgever.

3.2 Klager heeft geen enkele ondersteuning van verweerder gehad met betrekking tot het geschil. Hij had verwacht dat verweerder o.a. namens klager in contact zou treden met de werkgever. Klager heeft echter zelf een verweer opgesteld met behulp van een collega die vakbondsconsultant is. Daarna was zijn werkgever pas bereid om te gaan praten. Ook het feit dat klager in ere hersteld is, is niet het gevolg van de bijstand van verweerder.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft gesteld dat hij zorgvuldig met klager heeft afgestemd dat er behoedzaam en juist niet via een advocaat zou worden gereageerd richting de werkgever. Dit, om te voorkomen dat de werkgever zou schrikken en over zou willen gaan tot ontslag. Verweerder zou klager op de achtergrond adviseren en hij was steeds en direct beschikbaar daartoe. Klager heeft met deze aanpak van de zaak mondeling ingestemd.

4.2 Verweerder heeft  deze afspraak niet schriftelijk  vastgelegd. Hij meende dat dit niet nodig was.

5 BEOORDELING

5.1 Bij de beoordeling van deze klacht, die mede betrekking heeft op de kwaliteit van de dienstverlening, stelt de raad voorop dat van de advocaat mag worden verwacht dat hij gemaakte afspraken schriftelijk vastlegt in een opdrachtbevestiging of een ander schriftelijk stuk, juist om discussies achteraf over de inhoud van de opdracht en de nadien gevolgde strategie te voorkomen.

5.2 Nu verweerder hiervoor niet heeft zorggedragen, kan de raad niet vaststellen welke afspraken zijn gemaakt omtrent de te volgen strategie. Aangezien verweerder voorts de door klager gestelde feitelijke gang van zaken (hiervoor sub 3.2 weergegeven) niet heeft betwist, ziet de raad aanleiding de onduidelijkheid die bij klager kennelijk is ontstaan voor rekening en risico van de advocaat te laten komen, zodat de klacht gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1 De raad is, alle omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat volstaan kan worden met de maatregel van een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerder het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2  De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten.

7.3  De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer “16-485/DH/RO”.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 25 aan klager;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door  mr. M.P.J.G. Göbbels, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten en P.C.M. van Schijndel, leden, bijgestaan door mr. K.N. Schuurmans-van Erkel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 28 november 2016 verzonden.