ECLI:NL:TADRSGR:2016:237 Raad van Discipline 's-Gravenhage R. 4788/15.98

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2016:237
Datum uitspraak: 14-11-2016
Datum publicatie: 06-02-2017
Zaaknummer(s): R. 4788/15.98
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

Beslissing van 14 november 2016

van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

in de zaak R. 4788/15.98

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van 18 juni 2015 van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline op de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief van 18 mei 2015 met kenmerk K022 2015 ab/ksl aan de raad, door de raad ontvangen op 19 mei 2015, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 Bij beslissing van 18 juni 2015 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde datum is verzonden aan klager.

1.4 Bij brief van 29 juni 2015, door de raad ontvangen op 30 juni 2015, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5 De datum van de behandeling van het verzet is door de raad vastgesteld op 7 november 2016. Klager heeft laten weten dat de zaak schriftelijk kon worden afgedaan en dat hij niet ter zitting zou verschijnen. Verweerder heeft hierop laten weten in dat geval evenmin te zullen verschijnen. Partijen is op

19 oktober 2016 bericht dat, mochten zij op dit punt van gedachten veranderen, zij zulks aan de raad moesten laten weten. Zulke nadere mededelingen zijn uitgebleven. Wel heeft klager gelegenheid gemaakt van de mogelijkheid nog nadere stukken in het geding te brengen.

1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van:

- het verzetschrift van 29 juni 2015 van klager;

- het e-mailbericht van 15 september 2016 inclusief bijlage van klager;

- het e-mailbericht van 13 oktober 2016 van klager;

- het e-mailbericht van 18 oktober 2016 van klager;

- het e-mailbericht van 23 oktober 2016 van klager.

1.7 Klager is ter zitting van 7 november 2016 toch in persoon verschenen. Hem is met het oog op het onder 1.5 gerelateerde en het beginsel van hoor en wederhoor niet de gelegenheid geboden het woord te voeren.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken,  van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klagers wederpartij bijgestaan in gerechtelijke procedures gedurende de periode 2009-2014.

2.2 In oktober 2009 is aan klager een handhavingsbevel en dwangsom opgelegd door het college van de gemeente [plaatsnaam] in verband met het zonder vergunning ophangen van een fietsschuur door klager.

2.3 Bij brief van 21 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT EN VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a) op onjuiste gronden heeft gesteld dat de muur, waaraan klager zijn fietsschuurtje heeft opgehangen, in eigendom toebehoort aan zijn cliënte. Klager geeft een bouwkundige toelichting op de feitelijke situatie en stelt dat elk bewijs van eigendom ontbreekt. Klager vraagt zich af of er sprake is van een domme vorm van oplichting;

b) verzuimd heeft bewijs te leveren van de stelling dat zijn cliënte eigenaar is van bedoelde muur, althans het voor de fietsschuur relevante onderdeel daarvan;

c) onzinnige aanklachten in de dagvaarding heeft opgenomen betreffende de oorzaak van vochtproblemen en de tijd waarin het schuurtje is opgehangen.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat klager zich met de beslissing van de voorzitter niet kan verenigen.

4 BEOORDELING

4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens en P.S. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. N.M. van Trijp als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2016.

Deze beslissing is in afschrift op 14 november 2016 verzonden.