ECLI:NL:TADRARL:2016:315 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-074

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:315
Datum uitspraak: 27-03-2016
Datum publicatie: 13-07-2017
Zaaknummer(s): 17-074
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter oordeelt de klacht tegen de voormalig faillissementscurator (verweerder sub 1) van klager ten tegen diens collega (verweerder sub 2), die optreedt in zaken van de broer van klager, kennelijk ongegrond. Niet gebleken dat sprake is van een belangenconflict waardoor verweerder sub 2 zich had moeten onttrekken.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 maart 2017

in de zaak 17-074

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder sub 1,

verweerder sub 2,

tezamen ook te noemen: verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 24 januari 2017 met kenmerk 51/16/022, door de raad ontvangen op 25 januari 2017.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder sub 1 is in de periode tot en met juli 2006 curator in het persoonlijk faillissement van klager en van zijn bedrijf geweest.

1.2    Verweerder sub 2 is sinds juli 2006 in tal van zaken werkzaam voor de broer van klager.

1.3    Klager en zijn broer zijn in diverse procedures met elkaar verwikkeld, waaronder een procedure over de wijziging van de bewindvoerder en de mentor van hun moeder, en in strafrechtelijke procedures.

1.4    Verweerder sub 1 heeft op een zeker moment een zitting van verweerder sub 2 waargenomen inzake de onderbewindstelling en het mentorschap van de moeder van de cliënt van verweerder sub 2. Klager was daarbij als (andere) zoon aanwezig in zijn hoedanigheid van belanghebbende.

1.5    Bij brief van 14 maart 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerders.

1.6    Verweerder sub 2 heeft bij brief van 14 maart 2016 aan de deken advies gevraagd over een vermeend tegenstrijdig belang doordat hij de belangen van zijn cliënt in een geschil jegens klager behartigde (gedragsregel 7 lid 4). Bij brief van 29 maart 2016 heeft de deken aan verweerder sub 2 en aan klager laten weten onvoldoende aanknopingspunten te zien om verweerder sub 2 te adviseren om zijn werkzaamheden ten behoeve van de broer van klager wegens tegenstrijdige belangen neer te leggen.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder sub 1 dan wel verweerder sub 2 tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

ondanks een tegenstrijdig belang op te blijven treden voor de broer van klager in de diverse geschillen en procedures met klager.

2.2    Alhoewel zijn faillissement in 2006 is afgewikkeld, is de reden daarvan volgens klager nog niet afgedaan. Omdat zijn broer één van de redenen van zijn faillissement is geweest, heeft klager meerdere procedures tegens zijn broer opgestart. Daarnaast voert zijn broer procedures die tevens zijn gericht jegens klager, ofwel is klager belanghebbende in die procedures, zoals in zaken aangaande hun moeder. De broer van klager wordt in de verschillende zaken bijgestaan door verweerder sub 2 of zijn afwezigheid door zijn waarnemer, verweerder sub 1. Volgens klager kunnen verweerder sub 1, als zijn voormalig curator, en verweerder sub 2, als kantoorgenoot van verweerder sub 1, echter niet meer onafhankelijk, deskundig, integer en vertrouwelijk de zaken van zijn broer behartigen, mede omdat zij eerder vertrouwelijke kennis van klager en zijn partner hebben opgedaan. Ten onrechte weigeren verweerders dan ook om zich onder deze omstandigheden aan de zaken van de broer van klager jegens klager te onttrekken.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerders bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (vgl. Gedragsregel 7 ). De advocaat dient zich niet in een situatie te begeven dat hij in een belangenconflict met zijn cliënt geraakt, terwijl voorts de cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem kan worden gebruikt. Dit laatste vloeit reeds voort uit de op een advocaat rustende verplichting tot geheimhouding. Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in Gedragsregel 7 lid 5 óf indien beide partijen overeenkomstig Gedragsregel 7 lid 6 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens één van beide partijen tegen de andere partij. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot, moet worden beoordeeld aan de hand van concrete omstandigheden van dat geval.

4.2    De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerders eerder in opdracht van klager als zijn advocaat hebben opgetreden. Verweerder sub 1 is jaren geleden door de rechtbank benoemd tot curator in het faillissement van klager, welk faillissement in 2006 formeel door verweerder sub 1 in zijn hoedanigheid van curator is afgewikkeld. Niet is gebleken dat van een cliënt-advocaat relatie tussen klager en verweerder sub 1, of tussen klager en verweerder sub 2, sprake is geweest. Daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Nu klager voorts onvoldoende concreet heeft aangevoerd over welke vertrouwelijke informatie verweerder sub 1 destijds als curator van klager en diens bedrijf heeft kunnen beschikken en welke informatie daarvan relevant zou kunnen zijn voor toekomstige procedures van verweerder sub 2 namens zijn cliënt jegens klager, zoals in de procedures over het mentorschap en het bewind over de moeder van partijen, kan de raad niet vaststellen dat er van enig belangenconflict sprake zou kunnen zijn.

4.3    Nu verweerders op grond van het vorenstaande geen tuchtrechtelijk verwijt treft, oordeelt de voorzitter de klacht van klager jegens hen dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 27 maart 2017.

griffier                               voorzitter

Verzonden d.d. 27 maart 2017.