ECLI:NL:TADRARL:2016:309 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-963a

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:309
Datum uitspraak: 28-11-2016
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-963a
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingszaak. Wraking ongegrond. Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146). Verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt welk belang hij voor de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek bij toevoeging van aanvullende stukken in het dossier had.  Het enkel stellen dat dit wel zo was is, zonder nadere toelichting van verzoeker, onvoldoende om aan te nemen dat de wrakingskamer door de weigering deze stukken aan het wrakingsdossier toe te voegen aan verzoeker in objectieve zin grond heeft gegeven te vrezen dat zij niet onpartijdig is of zou kunnen zijn.

Beslissing van de wrakingskamer van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden (hierna: de raad)

van 28 november 2016

in de zaak 16-963a

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door

de heer X

wonende te A

verzoeker

tegen

mr. J.R. Veerman, voorzitter en mrs. R.J.A. Dil en M.L.C.M. van Kalmthout, leden in de samenstelling van de raad van 19 oktober 2016,

wrakingskamer

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 16-576. Het verzet in deze zaak zou behandeld worden ter zitting van de raad van 3 oktober 2016. Tijdens deze behandeling is de raad door verzoeker gewraakt. Het wrakingsverzoek van verzoeker is vervolgens op 19 oktober 2016 behandeld. Tijdens die behandeling heeft verzoeker de raad in de samenstelling van die zitting opnieuw gewraakt. De behandeling van het tweede wrakingsverzoek is vervolgens bepaald op 14 november 2016 om 15.00 uur. Voor de behandeling van zijn tweede wrakingsverzoek is verzoeker deugdelijk opgeroepen.

1.2    Voorafgaande aan de behandeling van 14 november 2016 heeft de raad van verzoeker een e-mail ontvangen van 14 november 2016 13.24 waarbij hij de raad opnieuw heeft gewraakt om reden dat zijn eerder die dag gedane verzoek tot aanhouding van de behandeling van zijn tweede wrakingsverzoek door de raad was afgewezen. Bij beslissing van 14 november 2016 is laatst genoemd wrakingsverzoek op grond van art. 2.1g van het wrakingsprotocol van de raden van discipline niet in behandeling genomen.

1.3    Ter zitting van 19 oktober 2016 heeft verzoeker zijn wrakingsgronden als volgt geformuleerd:

1.4    “Ik wraak daarom nu deze hele wrakingskamer omdat ik aan het begin van de zitting heb gehoord dat uitsluitend de brief van de gewraakte partij was ontvangen, en dat ik in de voorliggende periode aan die gewraakte partij – in de zaak van [X] - heb gevraagd om mijn mailwisseling van september en oktober jl. ook aan deze wrakingskamer te sturen, en een kopie daarvan aan mij te zenden en aan de ombudsman. In een latere mail, zo rond 5 of 15 oktober jl. heb ik daar nog een aanvulling op gedaan, omdat ik een punt was vergeten. Omdat ik er nu achterkom dat dat niet bij uw wrakingskamer is binnengekomen, heb ik gevraagd of ik dat alsnog mocht indienen. Dat mocht niet. Daarna is hier een discussie ontstaan en kwam ik er via de voorzitter en een van de tuchtrechters achter dat er wel meer stukken bij de wrakingskamer waren. Het gaat dus niet alleen over de mail over de geluidsopname, die niet beluisterd zou worden. Het gaat om alle blokkades die opgeworpen worden waardoor de zaak niet goed behandeld kan worden. Dat is best jammer. Ik word erg onder druk gezet om mijn wraking nu ineens goed te formuleren. Ik wil hier tijd voor hebben om nog een aanvulling te mogen geven en dat ga ik ook doen. Waarom wilt u de misstanden er niet uithalen? Ik begrijp dat niet.”

1.5    Verzoeker heeft de wraking verzocht van de wrakingskamer. Deze tuchtrechters hebben in een  door de raad op 28 oktober 2016 ontvangen reactie laten weten niet in de wraking te berusten.

1.6    Na afloop van genoemde zitting heeft de raad van verzoeker nog e-mails ontvangen d.d. 19 en 21 oktober 2016.

1.7    Het tweede wrakingsverzoek van verzoeker is ter zitting van 14 november 2016 behandeld. Verzoeker noch verweerders zijn ter zitting verschenen.

2    BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1    Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2    De raad slaat geen acht op de e-mails die verzoeker nadat hij op de zitting van 19 oktober 2016 zijn wrakingsverzoek had gedaan nog heeft verzonden. Op grond van artikel 1.4 van het Wrakingsprotocol van de raden van discipline dienen alle feiten en omstandigheden van het wrakingsverzoek tegelijk te worden voorgedragen. Van bijzondere omstandigheden dat dat in dit geval niet mogelijk was, is de wrakingskamer niet gebleken. Blijkens het proces-verbaal is verzoeker tijdens de zitting van 19 oktober 2016 een schorsing van 10 minuten aangeboden om zijn wrakingsgronden te formuleren, van welke mogelijkheid hij geen gebruik heeft gemaakt. Vervolgens is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn wrakingsgronden aan de griffier te dicteren en deze zijn in het proces-verbaal van de zitting opgenomen. Niet valt in te zien dat verzoeker te weinig tijd heeft gehad om zijn wrakingsgronden deugdelijk te formuleren.

2.3    Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

2.4    Het staat vast dat de wrakingskamer in de samenstelling waarin deze op 19 oktober 2016 over het wrakingsverzoek diende te oordelen geen aanvullende stukken kende omdat deze zich niet in het dossier, waarover de wrakingskamer de beschikking had, bevonden. Dat de griffier van de wrakingskamer uit anderen hoofde van het bestaan van aanvullende stukken wist, doet daaraan niet af.

2.5    Verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt welk belang hij voor de behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek bij toevoeging van aanvullende stukken in het dossier had. Het enkel stellen dat dit wel zo was is, zonder nadere toelichting van verzoeker, onvoldoende om aan te nemen dat de wrakingskamer door de weigering deze stukken aan het wrakingsdossier toe te voegen aan verzoeker in objectieve zin grond heeft gegeven te vrezen dat zij niet onpartijdig is of zou kunnen zijn.

2.6    Verzoeker heeft nog aangevoerd dat er blokkades zijn opgeworpen waardoor zijn zaak niet goed zou (kunnen) worden behandeld. Ook daarvan is echter niet gebleken, terwijl verzoeker ook niet heeft verduidelijkt welke blokkades dit dan zouden zijn geweest.

2.7    Daarom valt aan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

2.8    Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

2.9    Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond.

2.10    Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

-     wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter en mrs. E. Bige en B.E.J.M. Tomlow, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Rossum als griffier en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2016.

griffier    voorzitter