ECLI:NL:TADRARL:2016:306 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-815

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:306
Datum uitspraak: 17-10-2016
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-815
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter stelt vast dat verweerster in de onderhavige kwestie niet is opgetreden als de belangenbehartiger van klager, maar dat klager haar als (voormalige) vennoot van de maatschap de verweten handelingen van mr. V. toerekent. De voorzitter oordeelt dat van enig klachtwaardig handelen van mr. V. niet is gebleken, laat staan van een daarvan afgeleid klachtwaardig handelen van verweerster als voormalige vennoot van de maatschap met mr. V. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 17 oktober 2016

in de zaak 16-815

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 29 augustus 2016 met kenmerk K 15/129, door de raad ontvangen op 30 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster maakte tezamen met mr. V. en mr. B. deel uit van de per 1 april 2015 ontbonden advocatenmaatschap (hierna: de maatschap).

1.2    Klager en zijn onderneming zijn cliënt geweest bij de maatschap. Binnen de maatschap heeft alleen mr. V. werkzaamheden voor klager verricht.

1.3    De maatschap heeft in verband met onbetaald gebleven declaraties een vordering tegen klager ingesteld. Mr. V. is daarbij namens de maatschap als advocaat opgetreden.

1.4    Bij vonnis van [datum] 2014 heeft de kantonrechter klager veroordeeld tot het betalen aan de maatschap van € 12.517,03, te vermeerderen met rente en kosten. Op 26 juni 2014 heeft klager aan dat vonnis voldaan en heeft tevens hoger beroep ingesteld. Klager is daarin bijgestaan door een andere advocaat,  mr. M. 

1.5    Bij arrest van [datum] 2015 heeft het gerechtshof het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en het bedrag dat klager aan de maatschap moet betalen verlaagd tot € 3.674,34, zonder rente, en voor het overige bekrachtigd. Klager is in de kosten van het hoger beroep veroordeeld ter hoogte van

€ 3.500,-.

1.6    Bij faxbericht van 10 december 2015 heeft  mr. V. namens de maatschap aan mr. M.  laten weten dat hij, ter vermijding van kosten, vrijwillig aan genoemd arrest zal voldoen. Voorts heeft hij gevraagd naar welk bankrekeningnummer het te betalen bedrag kon worden overgemaakt. In het tweede faxbericht van diezelfde dag aan mr. M.  heeft mr. V., na herlezing van het arrest, zijn eerste faxbericht herroepen omdat volgens hem toch geen sprake was van een restitutieplicht op grond van het arrest.

1.7    De gemachtigde van klager heeft per e-mail van 10 december 2015 aan mr. V. laten weten dat de verdere afwikkeling van het arrest van het hof via hem zal verlopen. Voorts heeft hij mr. V. gesommeerd om alsnog de toezegging tot vrijwillige betaling van het door de maatschap verschuldigde gestand te doen.

1.8    Bij faxbericht van 15 december 2015 aan mr. M.  heeft mr. V. namens de maatschap  aangezegd dat bij gebreke van tijdige betaling door zijn cliënt van de proceskostenveroordeling ad € 3.500,-, het arrest van het gerechtshof van [datum] 2015 aan klager betekend zal worden. Voorts heeft hij mr. M.  bericht:

“ Verder deel ik u mede dat ik met betrekking tot deze zaak schriftelijk ben benaderd door mr. [naam gemachtigde klager]. Op grond van het bepaalde in de gedragsregels mag ik in een zaak waarvan ik weet dat de wederpartij wordt bijgestaan door een advocaat slechts met tussenkomst van die advocaat communiceren. Op correspondentie van mr. [naam gemachtigde klager]  zal ik daarom niet reageren. Hetzelfde geldt voor mijn ex-kantoorgenoten die, hoewel zij feitelijk buiten deze zaak staan, nog steeds door mr. [naam gemachtigde klager]  worden lastiggevallen.” (afkortingen – raad)

1.9    De maatschap heeft het arrest van het hof van [datum] 2015 op 19 januari 2016 aan klager laten betekenen en op 26 april 2016 executoriaal bankbeslag doen leggen ter verkrijging van de proceskostenveroordeling van klager. Daaruit is door de maatschap betaling verkregen van  € 3.385,85.

1.10    Bij vonnis van [datum] 2016 ex art. 254 Rv heeft de kantonrechter het door de maatschap gelegde bankbeslag opgeheven en de maatschap verboden om op basis van het arrest van [datum] 2015 jegens klager verdere maatregelen van gerechtelijke tenuitvoerlegging te nemen, op straffe van een dwangsom, de leden van de maatschap hoofdelijk veroordeeld tot terugbetaling aan klager van € 3.485,85, te vermeerderen met rente en voorts de maatschap in de proceskosten aan de zijde van klager veroordeeld. Daartoe is onder meer overwogen:

“4.10 Uit het voorgaande volgt, dat voldoende aannemelijk is, dat [naam klager] een vordering heeft op de Maatschap (die het vonnis heeft geëxecuteerd en aan wie betaald is), welke vordering na ontbinding van de Maatschap kennelijk aan [mr. V] is toegedeeld. Het is dan ook aannemelijk dat het beroep van [naam klager]  op verrekening, zoals dat in de correspondentie tussen partijen na het arrest door hem is gedaan, slaagt. De vordering van de Maatschap c.s. tot voldoening van de proceskostenveroordeling uit het arrest is dan door verrekening teniet gegaan en kon (en kan) niet geëxecuteerd worden. [Mr. V.] heeft dit aanvankelijk klaarblijkelijk onderkend, nu hij in het faxbericht van 10 december 2015 aan [naam klager] heeft laten weten dat hij aan het arrest zal voldoen en een rekeningnummer gevraagd heeft om het te betalen bedrag over te maken. Onder deze omstandigheden is het alsnog overgaan tot executie als misbruik van recht te beschouwen. “ (afkortingen-raad)

1.11    Bij brief van 11 december 2015 (aangevuld bij brieven d.d. 22  december 2015, 24 december 2015, 12 februari 2016, 6 juni 2016, 21 juni 2016 en 24 juni 2016) heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.12    Mr. V. schrijft in een brief van 5 april 2016 aan de deken het volgende:

“Omdat de kortgedingprocedure nog niet heeft plaatsgevonden heb ik niet meer gereageerd. De reden daarvoor is waarschijnlijk dat ik wel het arrest aan [naam klager] heb doen betekenen, maar dat ik nog geen opdracht heb gegeven tot executie hoewel [naam klager] weigert aan het arrest te voldoen. Die opdracht heb ik nog niet gegeven omdat ik het niet raadzaam acht tot executie over te gaan zolang er klachtzaken lopen waarin nog zittingen bij de Raad van Discipline moeten plaatsvinden. Dat zou slechts leiden tot escalatie. Dat wil niet zeggen dat ik niet uiteindelijk tot executie zal overgaan, maar dat kan nog even duren.” 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    als toenmalig vennoot van de maatschap niet vrijwillig aan de uit het arrest van [datum] 2015 voortvloeiende restitutieplicht jegens klager te voldoen, terwijl de voorzieningenrechter heeft bepaald dat die restitutieplicht mede geldt voor de voormalige vennoten van de maatschap;

b)    ten onrechte en onder dreiging met gerechtelijke executie, aanspraak te maken op betaling van de proceskosten van € 3.500,-, waardoor sprake is van misbruik van recht door mr. V., welk handelen mede aan zijn voormalige vennoten van de maatschap kan worden toegerekend.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.1    Deze klachtonderdelen lenen zich, gelet op de onderlinge samenhang, voor gezamenlijke beoordeling.

4.2    De voorzitter stelt vast dat verweerster in de onderhavige kwestie niet is opgetreden als de belangenbehartiger van klager, maar dat klager haar als (voormalige) vennoot van de maatschap de verweten handelingen toerekent. In het tuchtrecht staat het handelen van een advocaat centraal, ongeacht de relatie die klager met een advocaat heeft. De voorzitter zal beoordelen of verweerster een tuchtrechtelijk verwijt treft wegens enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

4.3    De voorzitter stelt vast dat in het dictum van het arrest van [datum] 2015 geen veroordeling tot (terug)betaling door mr. V. of de maatschap aan klager is genoemd. Of naar aanleiding van dat arrest een verplichting tot terugbetaling moet worden aangenomen is een civiel geschil dat in beginsel buiten het tuchtrechtelijk beoordelingskader valt. In de procedure heeft mr. V. het verweer gevoerd dat de betaling waarom het hier gaat, de vennootschap van klager betreft waarop mr. V. nog wel een vordering heeft. Nadat klager de klacht bij de deken heeft ingediend, heeft de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening bij vonnis van [datum] 2016 het verweer van mr. V. namens de maatschap afgewezen en beslist dat mr. V. en de voormalige vennoten van de maatschap moeten terugbetalen aan klager. Mr. V. wil betalen, maar hij kan en wil dat niet doen op de rekening van de gemachtigde van klager, mr. H.,  omdat hij geen IBAN-nummer heeft en ten tweede omdat mr. V. bang is voor een faillissement van een vennootschap van mr. H. – waarvoor aanleiding bestaat gelet op de aanzegging van de curator van een vennootschap van mr. H. – en derhalve rechtstreeks op een rekeningnummer van klager wil betalen. Daarover beschikt mr. V. echter niet. Dat mr. V.  zich gerechtigd achtte om op de proceskostenveroordeling van klager jegens de maatschap aanspraak te maken, kan hem, of afgeleid daarvan de maatschap, onder deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.4    Bij de hiervoor geschetste stand van zaken is de voorzitter van oordeel dat van enig klachtwaardig handelen van mr. V. niet is gebleken, laat staan van een daarvan afgeleid klachtwaardig handelen van verweerster als voormalige vennoot van de maatschap met mr. V.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren. 

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 17 oktober 2016.

griffier    voorzitter