ECLI:NL:TADRARL:2016:303 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-733

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:303
Datum uitspraak: 27-09-2016
Datum publicatie: 22-03-2017
Zaaknummer(s): 16-733
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt klacht in alle klachtonderdelen tegen voormalig deken kennelijk ongegrond. Verweerder heeft door zijn werkwijze bij de klachtbehandeling het vertrouwen in de advocatuur niet geschaad. Geen sprake van enig tuchtrechtelijk verwijt.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 september 2016

in de zaak 16-733

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder / voormalig deken

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 1 augustus 2016 met kenmerk 15-0355/ML/sd, door de raad ontvangen op 2 augustus 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster heeft op 29 juni 2014 bij de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] een klacht ingediend tegen mr. W., advocaat te [plaats]. In het klachtdossier noemt klaagster die advocaat ‘de derde advocaat’ (hierna: de derde advocaat).

1.2    Verweerder heeft als toenmalige deken die klacht van klaagster onderzocht.

1.3    Bij brief van 27 september 2015 heeft klaagster zich bij de opvolgend deken beklaagd over de werkzaamheden van verweerder als deken.

1.4    Bij brief van 23 oktober 2015 met bijlagen heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [naam] het Hof van Discipline verzocht om de klacht van klaagster tegen zijn voorganger -  verweerder -  van 27 september 2015, voor onderzoek naar een andere deken te verwijzen.

1.5    In de voorzittersbeslissing van 3 november 2015 heeft het Hof van Discipline de klacht van klaagster tegen - voor zover in deze relevant - verweerder verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te verzuimen om alle klachten aan een deugdelijk onderzoek te onderwerpen;

b)    een eigen onvolledige samenvatting te maken van de beide samenvattingen van de klachten, die geen recht doet aan de oorspronkelijke samenvattingen van klaagster. Daaruit blijkt een gebrek aan objectiviteit en een tekort aan professionaliteit van verweerder;

c)    de inhoudelijke behandeling van de klachten onmogelijk te maken door zich aan de zijde van de derde advocaat te scharen ten koste van een daadwerkelijke eerlijke behandeling van de klachten van klaagster;

d)    te verzuimen zijn visie te geven over zowel de inhoudelijke als de tuchtrechtelijke kant van de klachten;

e)    tijdens het onderzoek, de hoorzitting en de behandeling van de klachten de niet-onderbouwde standpunten, beweringen en argumenten in het kader van de verdediging van de derde advocaat te behandelen en als uitgangspunt te nemen en voor waar te houden zonder de argumenten, standpunten en beweringen van klaagster daarbij te betrekken, die wel met rapporten waren onderbouwd. De rapporten van klaagster zijn stelselmatig buiten de procedure gehouden, in het belang van de derde advocaat.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Verweerder betwist dat hij bij het uitoefenen van zijn functie als voormalig deken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft gedegen onderzoek gedaan naar de klachten en waar nodig nadere inlichtingen ingewonnen en die informatie vervolgens weer betrokken bij zijn onderzoek. In zijn dekenstandpunt van 3 februari 2015 heeft hij drie klachtonderdelen geformuleerd die in essentie de vele bezwaren van klaagster, zoals door haar weergegeven in diverse rapportages, objectief weergeven. Klaagster is nog altijd in de gelegenheid om de door hem verwoorde klachten aan te passen.

4.    BEOORDELING

4.1    Uitgangspunt volgens vaste jurisprudentie van het hof van discipline is dat het advocatentuchtrecht blijft gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

4.2.    De voorzitter constateert dat de klacht betrekking heeft op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (voormalig) deken in het arrondissement  [naam]. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan de hand van deze maatstaf toetsen.

ad klachtonderdeel a)

4.3.    Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder binnen zijn taak als deken voldoende onderzoek gedaan naar de klachten van klaagster. Blijkens het dossier heeft de deken na bestudering van de rapportages van drs. B besloten om partijen op 18 december 2014 te horen om te proberen om de omvangrijke klachtzaak te schikken. Op basis van door partijen en door drs. B. ingenomen standpunten heeft verweerder inlichtingen bij de verzekeraar ingewonnen. De ontvangen informatie heeft de deken meegenomen in zijn onderzoek en als zodanig verwerkt in zijn dekenbrief. Nu klaagster onvoldoende concreet met feiten duidelijk heeft gemaakt waarom verweerder desalniettemin onvoldoende onderzoek heeft gedaan, oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel b)

4.4.    Anders dan klaagster stelt mag (en mocht) verweerder als deken zijn eigen samenvatting geven van haar klachten en aldus de essentie van haar klachten weergeven. Nu klaagster door verweerder bovendien ruim voldoende in de gelegenheid is gesteld om die klachtomschrijvingen aan te vullen c.q. te wijzigen, en een voorzitter / de raad in het algemeen niet aan de klachtomschrijving van een deken is gebonden maar de klachten zelf vaststelt, is de voorzitter van oordeel dat verweerder op generlei wijze het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door te handelen als hij heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

4.5.    Dat verweerder de inhoudelijke behandeling van de klachten van klaagster doelbewust onmogelijk heeft gemaakt door zich aan de zijde van de derde advocaat te scharen kan de voorzitter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Ook dit klachtonderdeel oordeelt de voorzitter kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

4.6.    In het algemeen geldt dat een deken niet gehouden is om zijn visie te geven over de inhoud van een klachtzaak of over de tuchtrechtelijke kant van een klachtzaak. In de onderhavige zaak heeft verweerder wel zijn visie gegeven op het tuchtrechtelijk optreden, zodat daarmee een feitelijke grondslag bij dit klachtonderdeel ontbreekt. Mitsdien oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond.

ad klachtonderdeel e)

4.7.    Dat verweerder de door klaagster overgelegde bewijsstukken, waaronder rapportages, niet bij het klachtonderzoek heeft betrokken, kan de voorzitter tegenover de betwisting daarvan door verweerder, niet vaststellen. Een deken heeft de vrijheid om op eigen wijze invulling te geven aan een klachtonderzoek en waar nodig een hoorzitting te doen, mits hij daarbij binnen de grenzen blijft van de hiervoor onder 4.1 en 4.2 genoemde maatstaf. Niet is gebleken dat verweerder in de onderhavige klachtzaak van klaagster tegen de derde advocaat door te handelen zoals hij heeft gedaan het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Nu van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen dan ook geen sprake is, is ook dit klachtonderdeel kennelijk-ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J.F.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 27 september 2016.

griffier    voorzitter