ECLI:NL:TADRARL:2016:294 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-879

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:294
Datum uitspraak: 23-11-2016
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-879
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Eigen advocaat. Mogelijkheid gefinancierde rechtsbijstand met klager besproken en gemaakte financiële afspraken zorgvuldig bevestigd. Dossier na einde werkzaamheden afgegeven. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 23 november 2016

in de zaak 16-879

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 15 september 2016 met kenmerk K 16/44, door de raad ontvangen op 16 september 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 19 februari 2013 heeft klager zich tot verweerster gewend en op 28 februari 2013 een bespreking met haar gehad. Verweerster heeft klager daarna in een aantal gerechtelijke procedures in familie gerelateerde zaken op betalende basis bijgestaan.

1.2    Per e-mail van 1 maart 2013 aan klager heeft verweerster de opdracht van klager bevestigd als volgt:

“Op 28 februari jl. hadden we bij mij op kantoor een bespreking. U heeft mij verteld dat uw oudste zoon [D] bij u woont. U vraagt zich af of de moeder van [D], mevrouw [G], gehouden is tot het betalen van kinderalimentatie. (…) U heeft een inkomen van circa € 4.500,00 bruto per maand. Ik heb geen stukken daarvan ontvangen. Van deze summiere gegevens zal ik een schatting maken van uw beider draagkracht in deze, gerelateerd aan de behoefte van de kinderen.

U komt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking gelet op de hoogte van uw inkomen en gelet op de hoogte van uw vermogen. Dat betekent dan ook dat ik aan u mijn werkzaamheden in rekening breng op basis van het uurtarief welke € 195,00 exclusief kantoorkosten en btw bedraagt. (…)” (afkortingen-voorzitter)

1.3    Per e-mail van 4 maart 2013 aan verweerster heeft klager aangegeven dat hij ervan uitgaat dat aan het eerste gesprek geen kosten verbonden zijn en dat hij een plafond van maximaal € 750,- wil afspreken.

1.4    Per e-mail van 12 maart 2013 aan klager heeft verweerster een grove draagkrachtberekening toegezonden met een uitgebreide toelichting. Tevens heeft zij aangegeven dat zij, alhoewel daarover geen afspraken zijn gemaakt, coulancehalve de bestede tijd tijdens het eerste gesprek niet aan klager zal doorrekenen, dat zij ervan uit gaat dat het door hem genoemde plafond van € 750,- exclusief btw is en dat de berekeningen al aanzienlijke tijd hebben gekost, tot de mail al 2,5 uur. Verweerster verzoekt klager met haar te overleggen over het verdere vervolg.

1.5    Per e-mail van 13 maart 2013 aan verweerster heeft klager gereageerd op de draagkrachtberekening. Tevens heeft hij voorgesteld om wat betreft kosten af te spreken dat het maximum € 750,- plus btw en geen overige kantoorkosten zal zijn. Daarnaast heeft hij de voor dat bedrag te verrichten werkzaamheden opgesomd en verzocht om haar werkzaamheden te factureren als advieskosten aan zijn bedrijf.

1.6    Per e-mail van 19 maart 2013 aan klager heeft verweerster hem laten weten dat zij zijn suggestie om de zaak voor € 750,- af te doen, niet  redelijk acht. Zij heeft daarbij tevens vermeld dat zij niet werkt met vaste prijsafspraken, zodat zij haar werkzaamheden op basis van de bestede tijd tegen het hem bekende tarief zal blijven uitvoeren. Alvorens zij haar werkzaamheden zal voortzetten, heeft zij klager verzocht om haar daarvan een bevestiging te sturen.

1.7    Per e-mail van 27 maart 2013 aan verweerster heeft klager het maximum te besteden bedrag verhoogd naar € 1.000,- met het verzoek aan verweerster om bij overschrijding van € 750,- aan kosten hem daarover te informeren.

1.8    Per e-mail van 19 april 2013 aan klager heeft verweerster onder meer het aantal uren dat zij aan de zaak heeft besteed, doorgegeven.

1.9    Per e-mail van 23 mei 2013 aan klager heeft verweerster onder meer de gemaakte afspraak bevestigd dat klager nog dezelfde week zal zorgdragen voor volledige betaling van de op dat moment openstaande facturen.

1.10    In reactie op de e-mail van klager van 29 mei 2013 over de kosten van een verzoekschrift heeft verweerster per kerende e-mail aan klager een ruwe schatting gegeven van zo’n tien uren met daarnaast griffierechten en uittrekselkosten. In antwoord daarop heeft klager aan verweerster laten weten per e-mail van 31 mei 2013 dat zij het concept-verzoekschrift zoals besproken kan opstellen.

1.11    Per e-mail van 13 juli 2014  aan verweerster heeft zijn echtgenote, hierna verder: mevrouw S., namens klager gevraagd of zij recht hebben op een toevoeging omdat hun inkomen als gehuwden tussen de € 26.000,- en € 36.000,- per jaar zit, met een negatief vermogen.

1.12    In reactie daarop heeft verweerster in haar e-mail van 17 juli 2014 onder meer laten weten:

“Dan de kwestie rondom de gefinancierde rechtsbijstand. Omdat ik jullie inkomen van 2012 niet ken, is het voor mij onduidelijk om een inschatting te maken of je gelet op deze gegevens in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand. Uiteraard kan er peiljaarverlegging gevraagd worden indien er sprake is van een inkomensdaling. Ik heb in het telefoongesprek van 16 juli 2014 uitgelegd dat een negatief inkomen van [mevrouw S] niet verrekend wordt in het inkomen van [klager]. Daarnaast is het de vraag of de Belastingdienst het vermogen saldeert. Daarmee bedoel ik de saldi op de bankrekeningen en de beleggingsverzekeringen “weggestreept” tegen het negatief Box 3 rendement voor wat betreft de onroerende zaken. Wat daar ook van zij, ik heb [klager] verteld in het telefoongesprek dat ik deze zaak niet op basis van gefinancierde rechtsbijstand wil doen. [Klager] heeft mij gezegd dat hij zich daarbij neerlegt. Dat betekent dan ook dat ik mijn werkzaamheden op basis van het uurtarief in rekening blijf brengen, uiteraard voor zover ik werkzaamheden heb verricht. (…).” (afkortingen-voorzitter)

1.13    Bij e-mail van 4 september 2014 aan de boekhoudster van het kantoor van verweerster heeft klager onder meer laten weten:

“Ik weet dat er nog enkele facturen open staan. In ieder geval die van 1 september is zeker nog niet te laat betaald. Ik heb [verweerster] enkele weken geleden al aangegeven dat het geld op is en of zij de zaak gezien de daling van onze inkomen op toevoeging wilde doen. Dat bleek niet mogelijk. Uiteraard kom ik mijn verplichtingen na en wil dit ook doen. Gezien de huidige daling van het inkomen en onze hoge lasten wil ik voorstellen om maandelijks € 150,-- te voldoen ter aflossing van de facturen. (…).” (afkortingen-voorzitter)

1.14    Met klager is daarop een betalingsregeling getroffen met ingang van september 2014 van termijnbetalingen van € 250,- per maand, te vermeerderen met wettelijke rente daarover.

1.15    Bij brief van 6 april 2016 aan verweerster heeft de huidige gemachtigde van klager navraag gedaan onder meer naar de declaraties en de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Daarop heeft verweerster aan de gemachtigde per e-mail van 14 april 2016 laten weten, na overleg met het Bureau van de Orde van Advocaten, dat zij op grond van haar beroepsgeheim geen inhoudelijke informatie mag verstrekken aan derden. 

1.16    Per e-mail van 14 april 2016 heeft de boekhoudster van het kantoor van verweerster aan klager laten weten dat zijn laatste deelbetaling van 29 februari 2016 dateert en dat het totaal nog openstaande bedrag € 3.913,48 exclusief wettelijke rente bedraagt, met het verzoek dat bedrag te betalen. Klager heeft de declaraties nog niet volledig voldaan.

1.17    Bij brief van 15 april 2016 heeft de gemachtigde van klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.18    Bij e-mail van 12 mei 2016 aan de gemachtigde heeft verweerster aangegeven geen aanleiding te zien om inhoudelijk te reageren op zijn brief van 6 april 2016 omdat de gemachtigde inmiddels namens klager een klacht tegen haar heeft ingediend. Voor de interne klachtprocedure verwijst verweerster naar de website van het kantoor. Voorts meldt verweerster:

“U vraagt mij de originele dossiers van [klager] aan u af te geven. Het originele dossier behoort aan de advocaat, met uitzondering van de stukken die [klager] in origineel bij mij heeft afgegeven. Originele stukken van [klager] bevinden zich niet (meer) in mijn dossier. [Klager] heeft van alle stukken in mijn dossier kopieën ontvangen. Indien [klager] aangeeft welke stukken hij zou willen ontvangen, ben ik uiteraard bereid hem kopieën te verstrekken, na voldoening door hem van de met het kopiëren gemoeide kosten.” (afkortingen-voorzitter)

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

1)    bij aanvang van de zaak in 2013 met klager onvoldoende te spreken over de mogelijkheid van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand;

2)    op commercieel tarief aan klager te declareren, terwijl hij achteraf gebleken wel voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam;

3)    bij aanvang van de zaak geen reële inschatting te geven van de kosten;

4)    ook nog na de e-mail van 13 juli 2014 namens klager niet alsnog een verzoek in te dienen voor gefinancierde rechtsbijstand, althans klager niet of onvoldoende te wijzen op de mogelijkheden omtrent door de overheid gefinancierde rechtshulp en zich er niet deugdelijk van te vergewissen dat klager wist en begreep van welk (mogelijk) recht hij afstand deed, maar aan klager in de periode daarna een aanzienlijk bedrag in rekening te brengen;

5)    te weigeren de dossiers van zijn zaken aan klager af te geven, zoals blijkt uit haar e-mail van 12 mei 2016;

6)    te weigeren te antwoorden op de vraag of op de opdracht een geschillenregeling ofwel een interne klachtenprocedure van toepassing is.

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Voorop wordt gesteld door de voorzitter dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

Ad klachtonderdelen 1) tot en met 4)

4.2    Deze klachtonderdelen lenen zich gelet op hun samenhang voor gezamenlijke behandeling.

4.3    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in principe verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daar aanleiding toe bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer de cliënt in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen (vgl. gedragsregel 24).

4.4    Indien geen sprake is van gefinancierde rechtsbijstand dan dient een advocaat, wanneer hij een opdracht aanvaardt, de financiële consequenties daarvan met de cliënt te bespreken en inzicht te geven in de in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren (vgl. gedragsregel 26).

4.5    Blijkens de e-mail van 1 maart 2013 heeft verweerster bij aanvang van de zaak de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand expliciet met klager besproken. Zij beschikte toen kennelijk over summiere financiële gegevens van klager. Uit het klachtdossier blijkt niet dat klager op een later moment zijn financiële gegevens alsnog aan haar heeft verstrekt. Integendeel, uit de diverse - onder de feiten genoemde - correspondentie van klager blijkt dat hij akkoord is gegaan met het bedrag dat verweerster in rekening heeft gebracht en dat hij in het kader daarvan later een afbetalingsregeling met verweerster heeft getroffen. Op 29 mei 2013 heeft hij verweerster de opdracht gegeven om een concept-verzoekschrift op te stellen. Verweerster heeft daarop diezelfde dag schriftelijk richting klager gereageerd met een ruwe inschatting van het aantal uren, waarmee klager op 31 mei 2013 akkoord is gegaan. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat, zoals verweerster heeft gesteld, het onmogelijk is om in een familiezaak bij aanvang een reële inschatting te maken omdat ontwikkelingen op voorhand niet ingeschat kunnen worden, heeft verweerster de met klager gemaakte financiële afspraken op zorgvuldige wijze schriftelijk bevestigd, zodat daarover geen misverstanden konden ontstaan. Dat klager achteraf wellicht toch voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking zou zijn gekomen, is de voorzitter ook overigens niet gebleken. Daartoe heeft klager onvoldoende gesteld. Door te handelen als gedaan heeft verweerster naar het oordeel van de voorzitter dan ook in elk geval in de periode tot de e-mail van 14 juli 2014 namens klager gehandeld als een behoorlijk advocaat betaamt. Over de periode daarna overweegt de voorzitter als volgt.

4.6    Na ontvangst van de e-mail van 14 juli 2014 heeft verweerster, zowel telefonisch op 16 juli 2014 als per e-mail van 17 juli 2014, uitdrukkelijk aan klager bevestigd, en hem de reden ervan toegelicht, dat zij niet bereid is om de zaak op basis van gefinancierde rechtsbijstand voor hem voort te zetten. Klager heeft daarmee uitdrukkelijk ingestemd, zoals ook blijkt uit zijn e-mail aan de boekhoudster van het kantoor van verweerster van 4 september 2015. Gelet op de verdere inhoud van de correspondentie van zowel klager als verweerster, zoals opgenomen onder de feiten, volgt de voorzitter klager dan ook niet in zijn verwijt dat hij niet wist wat hij deed toen hij instemde met betaling voor de werkzaamheden door verweerster. Bovendien heeft klager er bewust voor gekozen om ook na de e-mailwisseling vanaf 14 juli 2014 met verweerster zijn belangen verder door haar te laten behartigen en wel tegen betaling voor de door haar verrichte werkzaamheden, terwijl het hem volledig vrij stond om naar een (andere) advocaat over te stappen. Dat heeft klager niet gedaan.

4.7    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt treft en dat deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel 5)

4.8    De voorzitter is van oordeel dat van een zorgvuldig handelend advocaat mag worden verwacht dat hij gedurende zijn werkzaamheden afschriften van de relevante (proces)stukken aan zijn cliënt toestuurt, alsmede de originele stukken van de cliënt op een zeker moment of op verzoek teruggeeft. Verweerster stelt dat zij dat in alle zaken heeft gedaan en heeft daartoe verwezen naar haar e-mail van 12 mei 2016. Daaruit volgt dat volgens verweerster zich geen originele stukken meer in het dossier bevinden, terwijl verweerster zich, opnieuw, bereid verklaart om kopieën aan klager te verstrekken indien klager zou aangeven welke stukken hij alsnog zou willen ontvangen. Door klager is vervolgens niet onderbouwd aangegeven welke (originele) stukken hij alsnog zou hebben willen ontvangen, zodat dit onderdeel onvoldoende handen en voeten is gegeven Nu van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is, oordeelt de voorzitter dit klachtonderdeel eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 6)

4.9    Dat verweerster zou hebben geweigerd om te antwoorden op de vraag of een geschillenregeling, anders dan de interne klachtenprocedure van haar kantoor, van toepassing is, is de voorzitter niet gebleken. In haar e-mail van 12 mei 2016 aan de gemachtigde van klager heeft verweerster hem afdoende daarover geïnformeerd. Nu een feitelijke grondslag aan dit klachtonderdeel ontbreekt, oordeelt de voorzitter dit kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 23 november 2016.

griffier    voorzitter