ECLI:NL:TADRARL:2016:293 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-856

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:293
Datum uitspraak: 21-11-2016
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-856
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder mocht als advocaat wederpartij naar het oordeel van de voorzitter een aan haar waarnemer persoonlijk gerichte e-mail met diens uitdrukkelijke toestemming openen en doorgeleiden naar haar cliënten en waarnemer. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 november 2016

in de zaak 16-856

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 september 2016 met kenmerk K 16/66, door de raad ontvangen op 14 september 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In de periode van december 2015 tot en met april 2016 is verweerster niet aanwezig geweest op haar kantoor wegens zwangerschapsverlof.

1.2    Tijdens haar afwezigheid heeft mr. [J], advocaat te Arnhem, (een deel van) haar praktijk waargenomen. Mr. [J] was toen niet werkzaam bij het kantoor van verweerster, [naam advocatenkantoor X] in [plaats], maar bij een ander advocatenkantoor, [advocatenkantoor Y] in [plaats]. Hij heeft in genoemde periode onder meer een drietal (mede)erfgenamen bijgestaan, die in een geschil waren verwikkeld met klaagster en haar broer - tevens executeur - over de afwikkeling van een nalatenschap van hun vader.

1.3    Vanaf 1 mei 2016 heeft verweerster haar werkzaamheden op kantoor hervat.

1.4    Op 1 juni 2016 om 14:44 uur heeft klaagster een e-mail met negentien bijlagen naar het haar laatst bekende (tijdelijke) e-mailadres van mr. [J] gezonden [(e-mailadres mr. J)] met in de onderwerpregel: “persoonlijke mail voor de heer [J]”. In de bijlagen heeft klaagster aan mr. [J] een kopie gezonden van de door op haar op 28 mei 2016 bij de deken tegen hem ingediende klacht. Deze klacht is bij de raad bekend onder zaaknummer 16-854.

1.5    Op 1 juni 2016 om 15:39 uur heeft verweerster de onder 1.4 genoemde e-mail doorgezonden aan haar drie cliënten, de wederpartij van klaagster en haar broer in de afwikkeling van een nalatenschap. Daarbij heeft zij haar cliënten ter kennisname laten weten dat klaagster nu ook een klacht tegen haar waarnemer, mr. [J], had ingediend en dat zij hem daarover zou informeren.

1.6    Klaagster heeft daarna via een derde vernomen dat niet mr. [J] maar verweerster haar e-mailbericht, gericht aan mr. [J], heeft geopend en dat e-mailbericht met bijlagen heeft doorgeleid naar de wederpartij.

1.7    Per e-mail van 16 juni 2016 heeft mr. [J] aan verweerster onder meer bericht: 

“(…) Na uw terugkeer heeft u de verdere behandeling van (onder meer) het dossier van de familie [S] van mij overgenomen. Ik heb u daarbij uitdrukkelijk toestemming gegeven om de eventuele nagekomen e-mailberichten, verzonden naar het door mij gedurende mijn waarneming tijdelijk gebruikte e-mailadres “[e-mailadres mr. J]” te openen en (afhankelijk van de noodzakelijkheid daartoe) door te geleiden aan eventuele belanghebbenden. Zulks ter uwer beoordeling. Een dergelijke regeling is vanzelfsprekend ook noodzakelijk gelet op de belangen van (onder meer) de cliënten die ik gedurende mijn waarneming heb bijgestaan.

Onder meer naar aanleiding van de door [gemachtigde klaagster] en [klaagster] ingediende klachten heb ik contacten onderhouden met cliënten en met u. Dit niet in de laatste plaats omdat ik van cliënten toestemming diende te verkrijgen voor de eventuele openbaring van gegevens uit het dossier ter verdere afhandeling van die klachten. Daarbij (en in dat kader) kan ik u bovendien bevestigen dat ik aan u kenbaar heb gemaakt geen enkel bezwaar te hebben tegen het doorgeleiden van de door [klaagster] per e-mail toegezonden klacht aan cliënten. (…)” (afkortingen-voorzitter)

1.8    Bij brief van 9 juni 2016 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

een persoonlijk aan mr. [J] gerichte e-mail van klaagster te openen en te lezen, aan haar dossier toe te voegen en door te geleiden naar haar cliënten, te weten de wederpartij van klaagster en haar broer. Daardoor heeft zij als advocaat onzorgvuldig en onbetamelijk gehandeld zowel jegens mr. [J] als jegens klaagster en voorts in strijd gehandeld met de Wet Bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp).

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt(en),  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt(en) de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Dat verweerster de bewuste e-mail van klaagster, ook al was deze uitdrukkelijk gericht aan haar waarnemer, heeft geopend en heeft doorgeleid naar haar cliënten, kan haar naar het oordeel van de voorzitter in de omstandigheden van dit geval niet tuchtrechtelijk worden verweten. Na terugkeer op kantoor heeft verweerster de zaak van haar cliënten in hun geschil met klaagster weer van haar waarnemer overgenomen in de stand waarin de zaak zich toen bevond. Met de uitdrukkelijke toestemming van haar waarnemer stond het haar vrij om alle nog aan die waarnemer gerichte e-mailberichten, waaronder de e-mail van klaagster van 1 juni 2016, op zijn tijdelijke e-mailadres bij het kantoor van verweerster te openen en door te leiden aan haar cliënten. Voor zover klaagster daarover al kan klagen, heeft verweerster dan ook niet de belangen van haar waarnemer geschaad door een persoonlijke e-mail van klaagster aan de waarnemer te openen. Anders dan klaagster voorts stelt heeft verweerster door te handelen als zij heeft gedaan niet de belangen van klaagster nodeloos of op ontoelaatbare wijze geschaad. Of verweerster in strijd met de Wbp heeft gehandeld zoals klaagster haar tevens verwijt, kan de voorzitter, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van

mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 21 november 2016.

griffier    voorzitter