ECLI:NL:TADRARL:2016:290 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-989

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:290
Datum uitspraak: 16-11-2016
Datum publicatie: 22-02-2017
Zaaknummer(s): 16-989
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzitter oordeelt dat in de opdrachtbevestiging helder de (financiële) afspraken zijn verwoord. Geen excessief declareren. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 november 2016

in de zaak 16-989

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster, en

klager,

tezamen ook te noemen: klagers

tegen

verweerster sub 1, en

verweerster sub 2

tezamen ook te noemen: verweersters

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 24 oktober 2016 met kenmerk 16-0049/FH/sd, door de raad ontvangen op 25 oktober 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klagers hadden om niet een hond verkregen van een derde. Deze derde heeft de hond in kort geding van klagers teruggevorderd. Verweersters hebben klagers bijgestaan in die procedure. De vordering van de eiseres is afgewezen.

1.2    Per e-mail van 13 oktober 2015 om 12:15 uur heeft verweerster sub 2 bericht als volgt:

“In afwezigheid van mijn kantoorgenote [verweerster sub 1] bericht ik u als volgt.

Ik begrijp dat u bent betrokken in een procedure in kort geding, en dat op 22 oktober a.s. een zitting zal plaatsvinden. (…)

Naar zeer grove schatting zal in ieder geval ca. 10 uur gemoeid zijn met de behandeling van dit dossier tot aan de zitting (aanwezigheid zitting, reistijd, bestudering dossier en correspondentie). Mijn uurtarief bedraagt EUR 145, en dat van [verweerster sub 1] EUR 150,- (ex BTW). De voorschotnota zal derhalve EUR 1.500,- bedragen. Uiteraard zal het eventueel te veel betaalde aan u worden gerestitueerd.

Graag hoor ik zo spoedig mogelijk of u hiermee akkoord gaat. Indien dit het geval is, ontvang ik graag uw NAW-gegevens.” (afkortingen-voorzitter)

1.3    Op 15 oktober 2015 heeft verweerster sub 1 op naam van klaagster een opdrachtbevestiging gezonden. Als bijlagen zijn onder meer een tarievenoverzicht per advocaat alsmede de kantoorklachtenregeling van het kantoor van verweersters meegezonden.

1.4    Per e-mail van 21 oktober 2015 om 11:16 uur heeft verweerster sub 1 aan klagers laten weten:

“In overleg met mijn collega [verweerster sub 2], die aanstaande donderdag uw belangen zal behartigen, stuur ik u hierbij een kleine samenvatting. Ik stuur u bijgaand een concept pleitnota. Omdat wij deze tijdig aan de Rechtbank moeten sturen, horen wij eventuele opmerkingen graag vandaag voor 13 uur. (…).” (afkortingen-voorzitter)

1.5    Op 5 november 2015 is aan klagers een eindfactuur gezonden ter hoogte van € 1.509,78 inclusief BTW. Blijkens de bijgevoegde urenspecificatie heeft verweerster sub 1 een bedrag van € 1.305,- voor 8,70 gewerkte uren in rekening gebracht en verweerster sub 2 een bedrag van € 1.442,75. In totaal is aan klaagsters een bedrag van € 2.747,75 voor 18,65 uur in rekening gebracht. Klagers hebben het bedrag van € 1.509,78 niet betaald.

1.6    Bij brief van 11 februari 2016 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweersters.

1.7    De onderhavige klacht is niet aan de klachtenfunctionaris van het kantoor voorgelegd.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

excessief te declareren, nu op de gespecificeerde rekening is te zien dat beide verweersters zich met de zaak hebben beziggehouden, terwijl de afspraak was dat verweerster sub 1 de zaak zou behandelen. Nu bovendien door klagers zelf alle stukken zijn aangeleverd tot en met hun eigen pleidooi, is teveel in rekening gebracht.

3    BEOORDELING

3.1    Het meest verstrekkende verweer van verweersters is dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun klacht omdat zij de weg van de interne kantoorklachtenregeling niet hebben gevolgd, maar zich meteen tot de tuchtrechter hebben gewend. Dit verweer faalt. Het bestaan van deze mogelijkheden voor geschillenbeslechting staat niet aan een procedure bij de tuchtrechter in de weg, reeds omdat het doel en de strekking van de tuchtprocedure een andere is dan die van de andere vormen van geschillenbeslechting. Alleen de tuchtrechter kan immers een maatregel opleggen.

3.2    Dit zou wellicht anders kunnen zijn voor een declaratiegeschil, artikel 46g lid 3 Advocatenwet, maar weer niet voor zover wordt geklaagd over excessief declareren dat een eigen tuchtrechtelijke lading heeft. In de onderhavige zaak wordt geklaagd dat verweersters excessief hebben gedeclareerd, zodat de voorzitter hierover wel kan oordelen.

3.3    De voorzitter stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.

3.4    Naar het oordeel van de voorzitter is duidelijk en schriftelijk met klagers gecommuniceerd over de door klagers verleende opdracht, de door verweersters gehanteerde tarieven en over het feit dat wegens afwezigheid van verweerster sub 1 tijdens de aangekondigde zittingsdatum verweerster sub 2 de belangen van klagers ter zitting zou behartigen. Klagers erkennen ook dat zij met die vervanging hebben ingestemd, maar stellen dat zij niet hadden hoeven begrijpen dat zij daardoor voor de werkzaamheden van twee advocaten moesten gaan betalen. De voorzitter volgt klagers niet in dat verwijt nu zij zelf uitdrukkelijk hebben ingestemd met de vervanging als hiervoor omschreven. Dat sprake is van excessief declareren door verweerster is de voorzitter blijkens het klachtdossier niet gebleken. De beide tarieven noch het aantal gedeclareerde uren is in verhouding tot de blijkens het klachtdossier verrichte werkzaamheden kennelijk onredelijk. Verweerster sub 1 heeft door haar inhoudelijke inbreng de uren die door verweerster sub 2 zijn gedeclareerd, juist verminderd, zo hebben verweersters onweersproken gesteld. Bovendien is de voorzitter gebleken dat geen dubbele (inlees)uren in rekening zijn gebracht door verweersters. Dat klagers zelf alle inhoudelijke stukken hebben aangeleverd tot en met het pleidooi kan de voorzitter, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweersters, niet vaststellen. Een verdere onderbouwing dat sprake is van excessief declareren ontbreekt.

3.5    Op grond van het vorenstaande is de voorzitter dan ook van oordeel dat verweersters met betrekking tot de declaraties hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Naar het oordeel van de voorzitter kan derhalve niet worden geoordeeld dat verweersters excessief hebben gedeclareerd. Daarmee oordeelt de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter

verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 november 2016.

griffier    voorzitter