ECLI:NL:TADRARL:2016:286 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-650

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2016:286
Datum uitspraak: 05-09-2016
Datum publicatie: 01-02-2017
Zaaknummer(s): 16-650
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verweerder is een dagvaardingsprocedure gestart tegen klaagster 2. Dat gaat volgens klager 1 om onbetaalde declaraties die ten onrechte aan haar waren gericht. Bovendien heeft verweerder de rechtbank misleid door op de declaraties ten onrechte de naam van de schoonzoon van klager 1 te vermelden. Ook komen volgens klager 1 de declaraties niet overeen met de specificaties. Tenslotte heeft verweerder geen gehoor gegeven aan het verzoek van klager 1 om een begrotingsprocedure te starten. De raad is van oordeel dat het niet aan de tuchtrechter is om over dit soort kwesties te oordelen tenzij het evident is dat klaagster 2 zonder enige rechtsgrond gedagvaard is. Dit is naar het oordeel van de voorzitter niet het geval. In de dagvaarding wordt uitvoerig stil gestaan bij de vraag of klaagster 2 al dan niet aangesproken kan worden tot betaling van de declaraties. Het is aan de civiele rechter te beoordelen of de argumenten die verweerder daarbij heeft aangevoerd valide zijn. Klager heeft zijn verwijten over misleiding van de rechtbank, het gebrek aan aansluiting tussen de specificaties en de declaraties en de begrotingsprocedure ondanks de betwisting door verweerder niet onderbouwd. Alle klachten zijn dan ook ongegrond naar het oordeel van de raad.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 5 september 2016

in de zaak 16-650

naar aanleiding van de klacht van:

klager sub 1

klaagster sub 2

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 7 juli 2016 met kenmerk K 15/115, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken, door de raad ontvangen op 12 juli 2016.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is verbonden aan het advocatenkantoor [M] (verder: het advocatenkantoor). Namens het advocatenkantoor heeft verweerder klagers op 25 september 2015 gedagvaard tot betaling van openstaande declaraties.

1.2    De aan klaagster 2 toegezonden en op haar naam gestelde declaraties hebben betrekking op werkzaamheden van voormalige kantoorgenoten van verweerder ten behoeve van klager 1.

1.3    Bij brief van 30 november 2016 heeft de gemachtigde van klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    een dagvaardingsprocedure te starten tegen klaagster 2 voor onbetaalde declaraties die ten onrechte aan haar waren gericht. Er ontbreekt een rechtsgrond voor die vordering. Verweerder heeft niet onderbouwd op grond waarvan hij meent klaagster 2 in de gerechtelijke procedure te moeten betrekken;

b)    de rechtbank te misleiden door op de declaraties ten onrechte de naam van de schoonzoon van klager 1 te vermelden. Het advocatenkantoor heeft geen werkzaamheden voor deze schoonzoon verricht;

c)    zich op declaraties te baseren die niet overeenkomen met de specificaties;

d)    geen gehoor te geven aan het verzoek van klager 1 om een begrotingsprocedure te starten. Klager 1 heeft meerdere malen klachten geuit over de hoogte van de declaraties.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Ad a)

Verweerder is niet betrokken geweest bij de inhoudelijke behandeling van de zaken waarop de declaraties betrekking hebben. Hij heeft zich slechts bezig gehouden met de incasso van de onbetaald gebleven declaraties. Hij heeft voldoende juridische argumenten om niet alleen klager 1 maar ook klaagster 2 te dagvaarden tot betaling; op verzoek van klager 1 zijn de voor hem verrichte werkzaamheden aan klaagster 2 gedeclareerd.

3.2    Ad b)

Het kenmerk op de facturen is onjuist. De rechtbank is daardoor echter niet misleid. In de dagvaarding is zeer duidelijk vermeld dat de werkzaamheden betrekking hadden op een geschil tussen klager 1 en H. De informatie aan de rechtbank is geheel en al conform de feiten.

3.3    Ad c)

Bij de declaratie van 4 december 2009 is een beknopte specificatie verzonden. In 2011 is op verzoek een uitgebreide specificatie verstrekt. Deze specificaties sluiten bij elkaar en bij de declaratie aan.

3.4    Ad d)

Klagers hebben verweerder nimmer om een begrotingsprocedure verzocht. Een dergelijke procedure past ook niet bij de verweren die door klagers tegen de declaraties zijn ingebracht. Klagers hebben nooit inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de declaraties. Ze hebben alleen aangevoerd dat er een prijsafspraak zou zijn gemaakt. Het advocatenkantoor heeft aan klagers voorgesteld de kwestie aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen.

4    BEOORDELING

4.1    Klaagster 2 en verweerder verschillen van mening over de vraag of klaagster 2 kan worden aangesproken tot betaling van de aan haar gezonden declaraties. Dit geschil is door middel van de door verweerder uitgebrachte dagvaarding voorgelegd aan de civiele rechter. Deze zal daarover een uitspraak doen. Het is niet aan de tuchtrechter om over een dergelijke kwestie te oordelen tenzij het evident is dat klaagster 2 zonder enige rechtsgrond gedagvaard is. Dit is naar het oordeel van de voorzitter niet het geval. In de dagvaarding wordt uitvoerig stil gestaan bij de vraag of klaagster 2 al dan niet aangesproken kan worden tot betaling van de declaraties. Het is aan de civiele rechter te beoordelen of de argumenten die verweerder daarbij heeft aangevoerd  valide zijn.

4.2    Verweerder erkent dat het kenmerk van de declaraties onjuist is. De voorzitter is van oordeel dat dat niet leidt tot een verkeerd informeren van de rechtbank. Verweerder heeft in de dagvaarding aan de rechtbank de feitelijke omstandigheden en de daarbij betrokken personen uitvoerig uit de doeken gedaan. De persoon die in het kenmerk wordt genoemd is niet gedagvaard noch maakt deze op andere wijze deel uit van de procedure. Bovendien was verweerder niet betrokken bij de tenaamstelling van het dossier en bij het opstellen van de declaraties met dat kenmerk. Verweerder heeft daarnaast nog aangeboden zo mogelijk het kenmerk aan te passen. Daarop is door klagers niet gereageerd.

4.3    Verweerder heeft betwist dat de declaraties niet zijn gebaseerd op de toegezonden specificaties. Klagers hebben dit onderdeel van de klacht niet (nader) onderbouwd. De voorzitter houdt er derhalve voor dat de declaraties gebaseerd zijn op de bijbehorende specificaties.

4.4    Het verwijt van klagers dat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek om een begrotingsprocedure is ondanks de daarop gerichte betwisting door verweerder, niet onderbouwd door bijvoorbeeld aan te geven op welke wijze dit verzoek is gedaan en wanneer. Ook dit onderdeel van de klacht is naar het onderdeel van de voorzitter daarom onvoldoende onderbouwd en daarmee ongegrond.

4.5    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter:

verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. J.M.G. Kuin-van den Akker als griffier op 5 september 2016.

griffier    voorzitter