ECLI:NL:TADRARL:2014:429 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 124/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:429
Datum uitspraak: 01-09-2014
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 124/13
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken in die hoedanigheid. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 1 september 2014

in de zaak 124/13

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

mr. [     ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

verweerder

Bij brief van 21 september en 4 november 2013 aan de raad, heeft klager een klacht ingediend bij de plaatsvervangend voorzitter (hierna "de voorzitter")  van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Bij beslissing van 6 november 2013 heeft de voorzitter van de raad de klacht verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland voor de instructie van de klacht.

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de  deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland van 1 augustus 2014 met kenmerk K13/NN01, door de raad ontvangen op 4 augustus 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van deken de klacht van klager tegen de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel onderzocht.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder zich niet heeft gedragen zoals een goed advocaat betaamt door de klacht tegen de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel niet te behandelen als bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB).

b)    verweerder er niet voor heeft gezorgd dat er sprake was van een eerlijk proces. Klager heeft niet kunnen reageren op de conceptbrief van verweerder  aan de raad van discipline, waarin de klacht ter kennis van de raad wordt gebracht vanwege de vakantie van klager.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Verweerder ziet niet in op welke wijze hij bij het vervullen van zijn taak als deken, het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Verweerder ontkent dat er bij de instructie en afhandeling van de klacht sprake is geweest van een oneerlijk verlopen proces. Er zijn door hem geen grenzen overschreden.

4    BEOORDELING

4.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager gaat er, naar het oordeel van de voorzitter, ten onrechte van uit dat de klachtprocedure een bestuursrechtelijke is en dat de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing is. Dit is niet het geval. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld als bestuursorgaan in de klacht tegen de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel. Van een handelen van verweerder waardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd, is in het geheel geen sprake. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Klager verwijt verweerder dat hij niet heeft kunnen reageren op de concept aanbiedingsbrief van verweerder aan de raad vanwege zijn vakantie. De brief bevat feiten en een oordeel van verweerder waarop klager had willen reageren. Derhalve heeft klager de aanbiedingsbrief niet kunnen goedkeuren maar het dossier is wel naar de raad van discipline gestuurd. De voorzitter is van oordeel dat verweerder in zijn hoedanigheid van deken niet gehouden is om vooraf goedkeuring te verkrijgen van klager over de inhoud van de aanbiedingsbrief. Het is om praktische redenen dat een aanbiedingsbrief in concept naar klager en verweerder wordt gezonden. Onduidelijkheden kunnen dan wellicht nog worden voorkomen.

4.4    Uit de stukken is de voorzitter niet gebleken en klager heeft ook niet aangetoond dat er in de aanbiedingsbrief van verweerder onjuistheden staan. Het enkele feit dat klager niet heeft kunnen reageren op de conceptbrief is niet klachtwaardig. Het verwijt aan verweerder dat hij een voorlopig oordeel in de aanbiedingsbrief heeft opgenomen treft geen doel want dit is gebaseerd op artikel 46d lid 4 van de Advocatenwet, waarin staat dat, indien de deken de klacht kennelijk ongegrond oordeelt hij dat met redenen omkleed bij de ter kennisbrenging van de klacht aan de klager, aan de advocaat tegen wie de klacht is gericht en aan de raad van discipline meedeelt. Aan deze wettelijke bevoegdheid heeft verweerder voldaan en zulks is derhalve volstrekt niet verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 1 september 2014

griffier                                                                  voorzitter

Verzonden d.d. 5 september 2014.