ECLI:NL:TADRARL:2014:367 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 01/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2014:367
Datum uitspraak: 25-09-2014
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): 01/14
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over optreden van de deken in die hoedanigheid. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 25 september 2014

in de zaak 01/14

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

mr. [     ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

verweerder

Bij brief van 18 december 2013 heeft klager een klacht ingediend bij de plaatsvervangend voorzitter (hierna "de voorzitter")  van de raad van discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland.

Bij beslissing van 17 januari 2014 (verzonden op 27 januari 2014) heeft de voorzitter van de raad de klacht verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland voor de instructie van de onderhavige klacht.

Bij brief van 12 februari 2014 heeft klager zijn klacht herhaald en uitgebreid.

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna te noemen: de deken Noord-Nederland) van 26 augustus 2014 met kenmerk 2014 KNN015, door de raad ontvangen op 1 september 2014, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Klager heeft bij brief van 24 mei 2013 een klacht ingediend tegen mr. M. in zijn in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel. Na verwijzing heeft instructie van de klacht plaatsgevonden door de deken  Noord-Nederland. De klacht is  bij voorzittersbeslissing van 9 september 2013 kennelijk ongegrond verklaard, waarna klager tegen deze beslissing verzet heeft ingesteld bij brief van 21 september 2013. Tevens heeft klager bij die gelegenheid een klacht tegen de deken Noord-Nederland ingediend. Voor de instructie van deze klacht is verweerder aangewezen.

1.3    Vervolgens heeft klager bij klaagschrift d.d. 18 december 2013 de onderhavige klacht tegen verweerder ingediend.

1.4    Daarna heeft klager bij brief van 12 februari 2014 opnieuw klachten geuit (onder andere)  tegen verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat

a)    verweerder heeft geweigerd de gerechtelijke uitspraak van de Raad van State van [datum] (kennummer 000000000/0) uit te voeren; in ieder geval is hij niet bereid deze uitspraak rechtvaardig toe te passen;

b)    verweerder heeft geweigerd zich te openbaren en te handelen als bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht;

c)    de deken heeft ten onrechte het klachtorgaan ‘deken van de Orde van Advocaten’ verwisseld met ‘tuchtrechtspraak’;

d)    verweerder heeft niet de klachten van klager onderzocht maar die van de griffie van de raad van discipline, terwijl klager aan niemand een volmacht en opdracht tot procuratie heeft gegeven.

Op grond van bovenstaande heeft verweerder niet gehandeld zoals van een gemiddeld vakbekwaam advocaat mag worden verwacht.

2.2    Bij brief van 12 februari 2014 aan de voorzitter van de raad van discipline heeft klager het volgende klachtonderdeel toegevoegd

e)    verweerder heeft nagelaten om in correspondentie aan te geven waarom de uitspraak van de Raad van State niet wordt uitgevoerd en toegepast en waarom verweerder q.q. zich niet wil openbaren als openbaar bestuursorgaan.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Verweerder heeft op de verschillende klachtonderdelen als volgt gereageerd.

3.2    Verweerder is bij verwijzingsbeslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden d.d. 6 november 2013 aangewezen voor de instructie van de door klager tegen de deken Noord-Nederland ingediende klacht, die ingeleid is bij brieven van 21 september en 4 november 2013. De in die klachtzaak aan de deken Noord-Nederland gerichte brief van 26 november 2013, waarvan een kopie is gezonden aan klager, heeft geleid tot een reactie van klager bij brief van 3 december 2013. Als reactie hierop heeft verweerder klager geschreven bij brief van 12 december 2013. Als verweerder de klacht goed begrijpt gaat het erom dat verweerder een onjuist standpunt heeft ingenomen in zijn brief van 12 december 2013. Verweerder  blijft echter bij dit standpunt. Het betrof werkzaamheden die verweerder heeft uitgevoerd in het kader van een tuchtrechtelijk onderzoek waarbij de Algemene Wet Bestuursrecht is uitgesloten. Met betrekking tot de instructie en afhandeling van klachten geldt de ‘leidraad klachtbehandeling’. Nu de Algemene Wet Bestuursrecht niet van toepassing is wordt er niet overeenkomstig die wet gehandeld en wordt er ook niet gehandeld als bestuursorgaan. Van verwisseling tussen de bevoegdheden van de deken van de orde van advocaten en ‘de tuchtrechtspraak’ is geen sprake. Verweerder  meent dat hem geen enkel tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4    BEOORDELING

4.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van zijn taak in die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

4.2    Omdat het in het onderhavige geval gaat om het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, dient het optreden beoordeeld  te worden aan de hand van bovengenoemd criterium. De voorzitter overweegt dat klager er ten onrechte van uitgaat dat de klachtprocedure een bestuursrechtelijke is en dat de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing is. Verweerder heeft dan ook niet gehandeld als bestuursorgaan. Aldus komt de voorzitter tot het oordeel dat de klachtonderdelen a, b, c en e op die grond kennelijk ongegrond zijn.

4.3    Ten aanzien van klachtonderdeel d is de voorzitter van oordeel dat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is omdat niet gebleken is dat verweerder bij zijn onderzoek niet is afgegaan op de klachten van klager maar op die van de griffie van de raad. Bovendien is de voorzitter van oordeel dat de deken vrij is in de wijze waarop hij de instructie van de klacht uitvoert. De klacht is dan ook in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 25 september 2014.

griffier                                                                voorzitter

Verzonden d.d. 1 oktober 2014.