ECLI:NL:TADRARL:2013:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 54/13

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2013:95
Datum uitspraak: 09-09-2013
Datum publicatie: 23-03-2017
Zaaknummer(s): 54/13
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken in die hoedanigheid. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 september 2013

in de zaak 54/13

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

mr. [     ] in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten

verweerder

Bij brief van 24 mei 2013 heeft klager een klacht ingediend bij de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden (hierna "de voorzitter")  tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel.

Bij beslissing van 3 juni 2013 heeft voorzitter van de raad de klacht verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland voor de instructie van de onderhavige klacht.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 19 augustus 2013 met kenmerk 2013 KNN 106, door de raad ontvangen op 20 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.2    Recentelijk zijn door verweerder twee door klager ingediende klachten in behandeling genomen. Eén klacht (die tegen mr. V.) is op 13 juni 2013 aangeboden bij de raad van discipline; de andere klacht (die tegen mr. M.) verkeert in de fase van hoor en wederhoor.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

klager twee brieven van verweerder heeft ontvangen (één van 22 april 2013 en één van 23 april 2013), die aanleiding geven tot de navolgende bezwaren.

-    Klager heeft geen reactie, zoals een ontvangstbevestiging, van verweerder ontvangen, terwijl op het moment van het opstellen van de klachtbrief al twee weken verstreken waren.

-    Verweerder heeft in zijn antwoordbrieven zichzelf als bestuursorgaan in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht aangemerkt.

-    Verweerder heeft de door klager aangebrachte onderwerpen genegeerd en gaat daar nauwelijks op in, terwijl negeren de ergste vorm van pesten is;

-    Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met de wettelijke eisen van redelijkheid en heeft geweigerd mee te werken aan een deugdelijk gespreksverslag zoals vereist in artikel 21 van het Wetboek van Rechtsvordering (waarheidsplicht);

-    Klager heeft door de handelwijze van verweerder financiële en immateriële schade geleden in één van zijn klachtzaken en wil deze schade verhalen.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    De hoofdregel is dat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Hiervan is geen sprake.

3.2    Verweerder heeft een tweetal klachten in behandeling genomen van klager. Op de behandeling hiervan is van toepassing paragraaf 4 van de Advocatenwet, in het bijzonder art. 46 c e.v. van deze wet. Het betreft hier een tuchtrechtelijke procedure en niet een bestuursrechtelijke procedure. Dit betekent dat de Algemene Wet Bestuursrecht niet van toepassing is en verweerder niet handelt als bestuursorgaan in deze klachtprocedures. Een deken komt bij de instructie in klachtzaken een ruime mate van vrijheid toe, waarbij strijdigheid met het tuchtrecht eerst geïndiceerd kan zijn indien de deken bij de behandeling van een klacht kennelijk onjuist optreedt, waardoor de belangen van klager en/of de beklaagde advocaat worden geschaad. Sinds 1 januari 2013 hanteert elke lokale orde van advocaten in het land bij het instrueren van een klacht de zogenaamde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling’, zoals deze door het zogenaamde dekenberaad is vastgesteld. Voor 1 januari 2013 hanteerde verweerder bij de behandeling van klachten een soortgelijke leidraad, die toen ‘Informatie over de behandeling van klachten tegen advocaten’ heette.

3.3    Klager is bekend gemaakt met de door verweerder gehanteerde werkwijze door toezending van de Leidraad. Deze Leidraad is niet een voor beroep vatbare beslissing, maar een soort praktische handleiding.

3.4    In de klacht ‘[M.]’ die dateert van 22 april 2013 heeft verweerder klager na het bevestigen van de ontvangst van de klacht tevens de zogenaamde Leidraad meegestuurd. Tegen het gebruik van deze Leidraad heeft klager bezwaar gemaakt. Verweerder heeft hierop gereageerd bij brief van 7 mei 2013 en meegedeeld dat tegen deze Leidraad geen bezwaarschrift kan worden ingediend. Desalniettemin heeft klager bij brief van 13 mei 2013 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van verweerder de Leidraad te gebruiken. De behandeling van de klacht is vervolgens voortgezet.

3.5    In de klachtzaak tegen mr. V. heeft verweerder klager uitgenodigd voor een gesprek. Hierop heeft klager gereageerd bij brief van 2 april 2013. Daarin geeft hij aan dat hij een gesprek wenst buiten aanwezigheid van mr. V. en voorts wenst dat er een gespreksverslag wordt opgesteld. Klager is eveneens op 2 april 2013 uitgenodigd voor een gesprek op 23 april 2013 en hem is meegedeeld dat mr. V. niet bij het gesprek aanwezig zal zijn en dat er een verslag zal worden opgemaakt. Bij brief d.d. 4 april 2013 heeft klager vragen gesteld over het verslag. Daarop is niet gereageerd. Vervolgens heeft klager het gesprek afgezegd.

Bij brief van 28 mei 2013 heeft verweerder klager zijn visie op de klacht tegen mr. V. gegeven waarop klager bij brief van 10 juni 2013 heeft gereageerd. Vervolgens is de klacht voorgelegd aan de raad van discipline.

3.6    Nu verweerder kennelijk niet duidelijk genoeg is geweest in het verstrekken van informatie over het feit dat hij in klachtprocedures niet als bestuursorgaan optreedt maar als deken op grond van de Advocatenwet, biedt hij daarvoor zijn verontschuldigingen aan.

4    BEOORDELING

4.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht gelden ook voor een advocaat die in een andere hoedanigheid optreedt. Indien hij zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt (dan wel misdraagt) dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Naar die maatstaf dient het optreden van verweerder te worden beoordeeld.

4.2    De voorzitter stelt vast dat alle klachtonderdelen betrekking hebben op de wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft ingericht. De voorzitter overweegt dat de inrichting van het onderzoek naar een ingediende klacht behoort tot de vrijheid die een deken heeft. Uit de stukken is niet gebleken dat verweerder daarbij de hierboven genoemde grenzen van zijn vrijheid heeft overschreden. Ten einde te voorkomen dat de klachtbehandeling in de verschillende arrondissementen op verschillende wijze plaatsvindt is de zogenaamde ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtbehandeling”’vastgesteld. Ten onrechte gaat klager ervan uit dat de klachtprocedure een bestuursrechtelijke is en dat de Algemene Wet Bestuursrecht van toepassing is. Dit is niet het geval. Verweerder heeft derhalve niet gehandeld als bestuursorgaan in deze klachtprocedures.

4.3    Voorzover de klacht betrekking zou hebben op het handelen van verweerder anders dan met betrekking tot de wijze van het onderzoek, is de klacht niet althans onvoldoende onderbouwd.

4.4    De klacht is dan ook in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr.  F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 9 september 2013.

griffier                                                                         voorzitter

Verzonden d.d. 13 september 2013.