ECLI:NL:TACAKN:2018:52 Accountantskamer Zwolle 17/2518 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:52
Datum uitspraak: 06-07-2018
Datum publicatie: 06-07-2018
Zaaknummer(s): 17/2518 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht ziet op handelen van een kantoorgenoot van betrokkene die onder fiscaal tuchtrecht valt. Betrokkene is voor dat handelen niet tuchtrechtelijk aansprakelijk. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2518 Wtra AK van 6 juli 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.J. Blokzijl

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 29 november 2017 ingekomen klaagschrift van 23 november 2017 met bijlagen;

-        het op 6 februari 2018 ingekomen verweerschrift van diezelfde datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 april 2018 waar zijn verschenen aan de zijde van klaagster: klaagster en aan de zijde van betrokkene: betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. M.J. Blokzijl, advocaat te Groningen.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als directeur verbonden aan [BV1] te [plaats2] (hierna: [BV1]). Hij was ten tijde van belang de accountant van (vennootschappen van) [A] (hierna: [A]), de voormalige echtgenoot van klaagster.  

2.2       Bij brief van 31 maart 2015, gericht aan klaagster en [A], heeft klaagster van mr. drs. [B] RB (hierna: [B]) in concept een vaststellingsovereenkomst huwelijkse voorwaarden en overzichten van de verrekening huwelijkse voorwaarden ontvangen (over de periode aanvang huwelijk tot en met 31 december 2013). [A] krijgt volgens die overeenkomst een vordering van € 275.659,-- op klaagster.

2.3       [B] is als belastingadviseur werkzaam voor [C], een adviesorganisatie die voor accountancywerkzaamheden samenwerkt met [BV1]. Beide zijn op hetzelfde adres gevestigd.

2.4       Op 28 april 2015 hebben [A] en klaagster [B] per e-mail laten weten dat zij niet akkoord gaan met de verrekening van de huwelijkse voorwaarden (tot en met 31 december 2013).

2.5       Per e-mail van 29 april 2015 heeft [B] hun laten weten dat de opgestelde verrekening huwelijkse voorwaarden nog een concept was. Een afschrift van dat bericht heeft hij aan betrokkene gestuurd.

2.6       Per e-mail van 15 juni 2015 om 11.56 uur heeft [B] aan [A] een aangepaste berekening gestuurd van de verrekening huwelijkse voorwaarden (tot en met 31 december 2013) met een toelichting. In die e-mail staat dat [A] telefonisch had kenbaar gemaakt dat “deze uitkomst niet gewenst is door jullie en dat dit ook niet bij het maken van de huwelijkse voorwaarden de bedoeling is geweest”.

2.7       Per  e-mail van 15 juni 2015 om 14.00 heeft [B] [A] en klaagster naast de oorspronkelijke huwelijkse voorwaardenverrekening (tot en met 31 december 2013) een aangepaste berekening met een toelichting doen toekomen. Als beiden zich in het alternatief kunnen vinden, dienen zij de vastlegging van de uitkomst (op de bijlage) te ondertekenen en een aanpassing van de huwelijkse voorwaarden notarieel vast te leggen, aldus [B].

2.8       Per e-mail van  26 april 2016 heeft [B] [A] een concept van de verrekening huwelijkse voorwaarden over het jaar 2014 gestuurd en gevraagd naar de “status” van de vaststellingsovereenkomst over de jaren tot en met 2013.

2.9       Op 10 november 2016 heeft [A] echtscheiding aangevraagd.

2.10     [D] advocaten heeft namens [A] de door [B] opgestelde verrekening huwelijkse voorwaarden tot en met 31 december 2013, de aangepaste verrekening tot en met 31 december 2013 en de verrekening huwelijkse voorwaarden 2014 ingebracht in de echtscheidingsprocedure tussen [A] en klaagster.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft bij het opstellen van de vaststellingsovereenkomst vermeld in 2.2 van deze uitspraak niet objectief gehandeld;
  2. een opdrachtbevestiging voor de opdracht tot het opstellen van de vaststellingsovereenkomst ontbreekt en niet is vermeld op grondslag van welke voorschriften de opdracht is uitgevoerd;
  3. betrokkene heeft verzuimd om klaagster te horen en haar niet in de gelegenheid gesteld een reactie op een concept van de vaststellingsovereenkomst te geven;
  4. de vaststellingsovereenkomst behelst conclusies en ontbeert een deugdelijke grondslag;
  5. de vaststellingsovereenkomst is zonder instemming van klaagster ingebracht in de echtscheidingsprocedure bij de rechtbank.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft  gehandeld.

4.4       De Accountantskamer ziet aanleiding de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen.

4.5       Voor de beoordeling van de klacht is van belang dat handelen van een accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep tuchtrechtelijk verwijtbaar kan zijn aan een accountant die de handeling in persoon heeft verricht of nagelaten, of die daarvoor als direct verantwoordelijke heeft te gelden [1] . Een accountant is in beginsel niet tuchtrechtelijk aansprakelijk voor het handelen van een kantoorgenoot die zelf onder het bereik van accountantstuchtrecht of ander (fiscaal) tuchtrecht valt.

4.6       In dit geval zien de klachtonderdelen op werkzaamheden en handelen van [B] die voor zijn handelen zelfstandig als Register Belastingadviseur tuchtrechtelijk (bij de Raad van Tucht van de Vereniging Register Belastingadviseurs) aanspreekbaar is. De verwijten betreffen geen handelingen die door betrokkene persoonlijk zijn verricht. Het feit dat betrokkene als leidinggevende bij [BV1] de opdracht van [A] tot het maken van de verrekeningen heeft “uitgezet” bij [B], naar hij in het verweerschrift heeft aangevoerd, leidt er niet toe dat betrokkene als direct verantwoordelijke voor het handelen van [B] heeft te gelden. Vorenstaande brengt met zich dat van aan het accountantstuchtrecht onderworpen handelen van betrokkene geen sprake is. De klacht is hierom in al haar onderdelen ongegrond.

4.7        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. G. van Rijssen en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.


[1] CBb van 22 april 2014; ECLI:NL:CBB:2014:158