ECLI:NL:TACAKN:2018:36 Accountantskamer Zwolle 17/2054 WtraAK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:36
Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 04-06-2018
Zaaknummer(s): 17/2054 WtraAK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beslaglegging in verband met vorderingen van meer van 40.000 euro onder opdrachtgevers van de cliënt voor een bedrag van ruim 14.000 euro. Betrokkene heeft gesteld dat hij alvorens over te gaan tot beslaglegging een afweging heeft gemaakt van de belangen die in het geding zijn, maar heeft die afweging niet overgelegd. Onder deze omstandigheden is de beslaglegging disproportioneel en dat leidt tot schending van het fundamentele beginsel van professionaliteit. Bovendien heeft betrokkene gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter heeft moeten begrijpen (welke opdrachtgevers van de cliënt hadden de grootste schulden), gebruikt bij de keuze onder welke opdrachtgevers van klaagsters hij beslag zou laten leggen. Daardoor heeft hij ook gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2054 Wtra AK van 4 juni 2018 van

1) X1 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

2) X2 B.V. ,

gevestigd te [plaats2],

3) X3 B.V. ,

gevestigd te [plaats3],

4) X4 b.v. ,

gevestigd te [plaats2],

5) X5 B.V. ,

gevestigd te [plaats2],

6) X6 B.V.,

gevestigd te [plaats4],

7) X7 B.V.,

gevestigd te [plaats5],

K L A A G S T E R S,

vertegenwoordigd door [A],

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats4],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. E.A.M. van Lierop

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 22 september 2017 ingekomen klaagschrift van 19 september 2017 met bijlagen;

-        de op 16 november 2017 ingekomen nadere stukken van klaagsters;

-        het op 1 december 2017 ingekomen verweerschrift van 1 december 2017 met bijlagen;

-        het met instemming van klaagsters op 9 januari 2018 per e-mail ontvangen nadere stuk van betrokkene.

Van de op 16 november 2017 ingekomen nadere stukken van klaagsters heeft de Accountantskamer op 1 december 2017 een deel retour gezonden met als reden dat zij deze stukken als een repliek beschouwt, waartoe geen gelegenheid is geboden.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 januari 2018 waar zijn verschenen: namens klaagsters [A] (hierna: [A]), bijgestaan door [B] RA, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocate te Waalre. Tevens was aanwezig mr. S. Hossaini  namens de curator van in staat van faillissement verkerende klaagster sub 5), mr. A. G. Moeijes.

1.3       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba. Betrokkene is partner van en derhalve verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats4].

2.2       [A] en [C] (hierna: [C]) zijn begin 2013 gaan samenwerken in [D], die later klaagster (1) is gaan heten. Begin 2013 is klaagster (6), de gezamenlijke vennootschap van [A] en [C], medeaandeelhouder van klaagster (1) geworden.

2.3       De werkzaamheden van (het kantoor van) betrokkene voor klaagster sub (1) en later klaagster sub (5) bestonden uit administratieve werkzaamheden. Betrokkene heeft daarnaast jaarrekeningen van alle klaagsters samengesteld, inclusief deponeringsjaarstukken, fiscale aangiften verzorgd en op ad-hoc basis adviezen uitgebracht.

2.4       Op 21 december 2015 heeft betrokkene de op 2 oktober 2015 afgegeven samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen over 2014 ingetrokken. Kort daarvoor had betrokkene vernomen dat er een conflict was ontstaan tussen [A] en [C] over onttrekkingen ten laste van klaagster sub 1) en nadat de nieuwe bestuurders van klaagsters de jaarrekeningen over 2014 hadden aangepast.

2.5       In verband met het uitblijven van betaling van nota’s heeft het kantoor van betrokkene onder een drietal cliënten van klaagsters beslag gelegd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. de kwaliteit van de door betrokkene geleverde werkzaamheden is onvoldoende;

b. betrokkene heeft jaarrekening(en) gedeponeerd zonder voorafgaande goedkeuring;

c. betrokkene heeft een oplopende fiscale schuld niet onderkend;

d. betrokkene heeft de onrechtmatige privéonttrekkingen van [C] niet onderkend;

e. betrokkene heeft onjuist gehandeld toen declaraties door klaagsters niet werden betaald;

f. betrokkene heeft in het kader van klachtonderdeel 3.2.e de verplichting tot geheimhouding geschonden;

g. betrokkene heeft de toegang tot de loonadministratie geblokkeerd.

3.3       Wat door of namens klaagsters bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, voor zover dit plaatshad in de periode tussen 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de toen geldende Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC) en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

inzake de klachtonderdelen 3.2.a. tot en met 3.2.d.

4.4   Klachtonderdeel 3.2.b. is ter zitting ingetrokken. De Accountantskamer vindt geen redenen, ontleend aan het algemeen belang, om de behandeling van dit klachtonderdeel voort te zetten. Wat betreft de overige drie klachtonderdelen overweegt de Accountantskamer dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven in zijn uitspraak van 25 april 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:117)nog eens heeft bevestigd dat het niet aan de tuchtrechter is om zelfstandig in ingebrachte stukken op zoek te gaan naar wat wel en niet dienstig zou kunnen zijn voor de klacht. Het is in een tuchtprocedure immers aan de klager om een klacht(onderdeel) voldoende te concretiseren en in het klaagschrift gespecificeerd te onderbouwen. Bij verwijzingen naar producties moet voor de tuchtrechter en de betrokken accountant voldoende duidelijk zijn welke feiten en stellingen aan die producties ter staving van de klacht worden ontleend.

4.5       De Accountantskamer stelt vast dat klaagsters hun klachten in algemene bewoordingen en niet specifiek hebben geformuleerd. Dat geldt expliciet voor klachtonderdeel 3.2.a. (voor zover dit al als zelfstandig klachtonderdeel is bedoeld). Verder is onduidelijk wanneer de onttrekkingen waarop klachtonderdeel 3.2.d. het oog heeft, hebben plaatsgevonden en hoe betrokkene kon weten welke onttrekkingen onrechtmatig waren. Evenmin is duidelijk over welke belastingschuld van welke klaagster over welk jaar klachtonderdeel 3.2.c. gaat. Klaagsters hebben bij het klaagschrift weliswaar vele bijlagen gevoegd, maar deze niet gerubriceerd en daarnaar evenmin concreet verwezen. Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 van deze uitspraak is de Accountantskamer van oordeel dat klaagsters onvoldoende bepaald en onvoldoende duidelijk hebben gemaakt wat zij betrokkene in deze klachtonderdelen verwijten, laat staan dat zij voldoende (specifiek) feiten en omstandigheden hebben aangedragen waarmee zij dat verondersteld tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag aannemelijk hebben gemaakt. Voor zover er in de bijlagen bij het klaagschrift wel dergelijke feiten en omstandigheden zijn opgenomen, gaat de Accountantskamer hieraan gezien het vorenstaande voorbij. De slotsom moet dan ook zijn dat deze klachtonderdelen ongegrond zijn.

inzake klachtonderdelen 3.2.e. en 3.2.f.

4.6       Klaagsters hebben aangevoerd dat betrokkene, wetende dat klaagsters in financiële moeilijkheden verkeerden, met de beslaglegging bij drie belangrijke opdrachtgevers van klaagsters, de ondergang van de onderneming(en) in gang heeft gezet. Daarbij heeft betrokkene zijn geheimhoudingsplicht geschonden omdat hij gebruik heeft gemaakt van gegevens die hij heeft ontleend aan de administratie van klaagsters waartoe hij als accountant toegang had.  

4.7       Betrokkene heeft ten aanzien van dit klachtonderdeel aangevoerd dat hij niet lichtvaardig te werk is gegaan, dat hij heeft ingestemd met een betalingsregeling waaraan klaagsters zich niet hielden en dat hij pas na lange tijd beslag heeft gelegd onder opdrachtgevers die hij ook via de website van klaagsters kon kennen.

4.8       De Accountantskamer stelt vast dat partijen niet van mening verschillen over het feit dat klaagsters gedurende langere tijd een bedrag verschuldigd waren aan het kantoor van betrokkene, oplopende tot boven de € 40.000 en dat er voor een bedrag van € 140.000 beslag is gelegd. De Accountantskamer overweegt voorts dat betrokkene zich als geen ander gerealiseerd moet hebben tot welke gevolgen een beslag onder de belangrijkste opdrachtgevers van klaagsters kon leiden, waaronder reputatieschade, onrust en een aantasting van de relatie tussen klaagsters en die opdrachtgevers. Betrokkene heeft ter zitting verklaard op dit punt een afweging te hebben gemaakt en deze afweging schriftelijk te hebben vastgelegd. Betrokkene heeft die vastlegging echter niet overgelegd. Over deze afweging heeft hij verklaard dat er pas in een laat stadium en na overleg met een jurist tot beslaglegging is overgegaan.

4.9       De Accountantskamer is gezien de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat de beslagleggingen onder de gegeven omstandigheden als disproportioneel moeten worden beschouwd, hetgeen resulteert in een schending van het fundamentele beginsel van professionaliteit zoals bedoeld in artikel 2 onder a van de VGBA.

4.10     Van de zijde van klaagsters is ter zitting aangevoerd dat betrokkene wellicht op het internet kon lezen wie de opdrachtgevers waren van klaagsters, maar dat hij daarop niet en dus alleen uit eigen hoofde kon weten welke drie opdrachtgevers de grootste schulden hadden aan klaagsters. Betrokkene heeft dat niet weersproken. Hij heeft ter zitting voorts desgevraagd verklaard dat hij de klanten van zijn cliënt(en) kent. De Accountantskamer leidt uit een en ander af dat betrokkene in dit geval gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter heeft moeten begrijpen, heeft gebruikt bij de keuze onder welke opdrachtgevers van klaagsters hij beslag zou laten leggen. Door gebruik te maken van die gegevens, waarover andere schuldeisers niet konden beschikken, heeft betrokkene, naar het oordeel van de Accountantskamer, het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid zoals bedoeld in artikel 2 onder e van de VGBA geschonden.

4.11     Gelet op het voorgaande komt de Accountantskamer tot de slotsom dat de klacht in de onderdelen 3.2.e en 3.2.f gegrond moet worden verklaard.

inzake klachtonderdeel 3.2.g

4.12 Inzake dit klachtonderdeel heeft betrokkene ter zitting onweersproken verklaard dat klaagsters bij hem hadden gemeld zelf weer de loonadministratie te willen verzorgen. Daarop heeft betrokkene hun meegedeeld dat zij een maand de tijd hadden om alle benodigde gegevens uit de tot dan toe gevoerde loonadministratie te halen en dat daarna de toegang zou worden geweigerd. Betrokkene heeft in het verweerschrift (eveneens onbetwist door klaagsters) gesteld dat er voor het uitvoeren van de loonadministratie en ter beschikkingstellen van de gegevens kosten werden gemaakt, terwijl klaagsters al ruim een jaar de nota’s niet hadden betaald. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene hiermee het klachtonderdeel dat hij door een blokkering van de toegang tot de loonadministratie onzorgvuldig zou hebben gehandeld, voldoende heeft weersproken. Dit klachtonderdeel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

inzake de maatregel

4.13     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de twee fundamentele beginselen. Voorts is meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

4.14      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in de onderdelen 3.2.a., 3.2.c. en 3.2.d. en in onderdeel 3.2.g ongegrond;

·       verklaart de klacht in de onderdelen 3.2.e. en 3.2.f. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van

-      waarschuwing ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagsters vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en Th. A. Verkade RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.