ECLI:NL:TACAKN:2018:35 Accountantskamer Zwolle 17/2477 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:35
Datum uitspraak: 04-06-2018
Datum publicatie: 04-06-2018
Zaaknummer(s): 17/2477 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Opdracht van [B] om causale verband te onderzoeken tussen de (vermeende) betrokkenheid van [B] bij ontvreemding objecten en de schade van [X] ten gevolge van die ontvreemding. Rapport wordt ingebracht door [B] in schadestaatprocedure. Accountant moet ervoor waken dat opdracht helder is geformuleerd en dat het de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet belemmerd. Dat kan gebeuren als de bevindingen een deugdelijke grondslag ontberen. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene bij het accepteren van de opdracht en het beantwoorden van de vragen heeft miskend dat in een eerdere procedure de betrokkenheid van [B] bij de ontvreemding bewezen was geacht, zodat het woord “vermeend” misplaatst was. Betrokkene heeft als bevinding opgetekend dat de door [X] geleden schade (aanzienlijk) naar beneden moet worden bijgesteld met de toevoeging dat het ontbreken van causaal verband niet kan worden vastgesteld. Daarom bedraagt de schade van [X] nihil, aldus betrokkene in het rapport. Deze laatste bevinding volgt niet uit de voorafgaande bevindingen, is niet onderbouwd en onbegrijpelijk. Rapport ontbeert in dit opzicht een deugdelijke grondslag. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2477 Wtra AK van 4 juni 2018 van

X U.A. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. L.P.A. Zwijnenberg

t e g e n

DRS. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. E.M. Soerjatin.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 21 november 2017 ingekomen klaagschrift van 20 november 2017 met bijlagen;

-        de op 6 december 2017 ingekomen brief van 6 december 2017 van betrokkene;

-        het op 1 februari 2018 ingekomen verweerschrift van 1 februari 2018;

-        de op 8 februari 2018 ingekomen brief van 7 februari 2018 van klaagster

-        de op 15 maart 2018 ingekomen brief van 14 maart 2018 van betrokkene.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 30 maart 2018 waar zijn verschenen: namens klaagster mr. L.P.A. Zwijnenberg, advocaat te Den Haag, en betrokkene, bijgestaan door mr. E.M. Soerjatin, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klaagster exploiteert een bloemenveiling met vijf vestigingen. De planten, bloemen en andere artikelen die daar worden geveild, worden door kwekers aangeleverd. Om het transport van de planten mogelijk te maken stelt klaagster transportkarren, de zogenaamde stapelwagens, beschikbaar. Op het terrein van klaagster kunnen deze stapelwagens door iedereen vrijelijk worden gebruikt. Daarbuiten kunnen de wagens alleen worden gebruikt als ze worden voorzien van een slotplaat. Deze slotplaten worden bij klaagster gehuurd en kunnen alleen worden verwijderd door veilingpersoneel, dat daarvoor een speciale sleutel heeft.

2.2       In verband met het verdwijnen van een grote hoeveelheid stapelwagens van klaagster is een (politie-)onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde naar [A] ([A]) en [B] ([B]). [A] vervoerde de kalebassen die [B] aan klaagster leverde. Een deel van de verdwenen stapelwagens is aangetroffen bij metaalschroothandel [BV1] ([BV1]). [A] is strafrechtelijk veroordeeld voor diefstal van stapelwagens van klaagster. [B] is in hoger beroep daarvan vrijgesproken.

2.3       Klaagster heeft de civiele rechter gevraagd [B] te veroordelen tot het vergoeden van de door haar in verband met de ontvreemding van stapelwagens geleden schade. Op [datum] heeft het [gerechtshof1] in hoger beroep bewezen geacht dat [B] betrokken is geweest bij de diefstal en/of verduistering van stapelwagens van klaagster. Tegen dit arrest is geen rechtsmiddel ingesteld.

2.4       In de daarop volgende schadestaatprocedure heeft klaagster betaling van een bedrag van € 7.610.000,-- (met rente) aan schadevergoeding van [B] gevorderd. Klaagster is bij de berekening van deze vordering, voor zover hier van belang, ervan uitgegaan dat [A] bij [BV1] 1,3 miljoen kilo aluminium heeft afgeleverd. Dat komt overeen met het gewicht van 18.700 stapelwagens, die elk € 400,-- waard waren. De toenmalige [rechtbank] heeft [B] bij verstek veroordeeld tot het betalen van (onder meer) € 7.496.422,-- aan klaagster. Het verstekvonnis is na verzet van [B] bekrachtigd. Hangende de procedure in hoger beroep heeft [B] betrokkene gevraagd onderzoek te doen naar de door klaagster geformuleerde schadeclaim. Op 6 maart 2016 heeft betrokkene de opdracht geaccepteerd en op 4 mei 2016 heeft zij rapport (hierna: het rapport) uitgebracht. [B] heeft het rapport ingebracht in de procedure bij het [gerechtshof2], welk hof bij arrest van [datum] beide rechtbankvonnissen heeft vernietigd en [B], voor zover van belang, heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.418.400,--.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. klaagster is door het rapport van betrokkene benadeeld, omdat zij als gevolg daarvan heel veel kosten heeft moeten maken. 

b. betrokkene heeft door te rapporteren zoals zij heeft gedaan de fundamentele beginselen van professionaliteit, objectiviteit en integriteit geschonden.

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Klaagster heeft (in het klaagschrift en ter zitting) ter (nadere) onderbouwing van de beide klachtonderdelen betoogd dat betrokkene in haar rapport geen onderscheid heeft gemaakt tussen aansprakelijkheid en causaliteit. Betrokkene heeft zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat de aansprakelijkheid van [B] al door het [gerechtshof1] in zijn arrest van [datum] is vastgesteld. Zij onderbouwt de afwezigheid van causaal verband met argumenten die ertoe leiden dat aansprakelijkheid ontbreekt. Daar komt bij dat uit het arrest van het [gerechtshof2] van [datum] blijkt dat alleen het gestelde in alinea 93 van het rapport relevant is. Verder is volgens klaagster gehandeld in strijd met de beginselen van objectiviteit en integriteit doordat betrokkene zich bij haar advisering alleen heeft laten leiden door de belangen van [B].

4.4.2    Omdat beide klachtonderdelen nauw met elkaar samenhangen, zal de Accountantskamer ze tezamen bespreken.

4.5       Uit het rapport blijkt dat [B] betrokkene heeft ingeschakeld om de volgende vragen te beantwoorden:

  1. In hoeverre blijkt uit het procesdossier een causaal verband tussen de (vermeende) betrokkenheid van [B] bij de ontvreemding van stapelwagens en de door [X] geleden schade?
  2. Is de door [X] ingediende schade daadwerkelijk door [X] geleden en is deze volledig toe te rekenen aan de (vermeende) betrokkenheid van [B] bij de diefstallen van stapelwagens bij [X]?

4.6       Betrokkene heeft ter zitting uiteengezet hoe zij het onderzoek heeft aangepakt. Allereerst is zij nagegaan op welke wijze klaagster tot het schadebedrag van € 7.610.000,-- is gekomen. Vervolgens heeft zij – uitgaande van de betrokkenheid van [B] – onderzocht of [B] in verband kan worden gebracht met de diefstal van alle 18.700 stapelwagens. Haar conclusie is dat dat niet zo is.

4.7       Ingevolge vaste rechtspraak van de tuchtrechter voor accountants dient een rapport zoals het onderhavige een heldere formulering te bevatten van de (aard van de) verstrekte opdracht ter uitvoering waarvan de werkzaamheden worden uitgevoerd (zie ECLI:NL:CBB:2016:98). Voor de toetsing van de uitkomst van werkzaamheden zoals hier aan de orde geldt ingevolge eveneens vaste rechtspraak dat de accountant die weet dat zijn rapportage dient ter publiekelijke ondersteuning van een standpuntinname door zijn opdrachtgever in een gerechtelijke procedure, in elk geval ervoor dient zorg te dragen dat zijn rapportage de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet belemmert. Van belemmering is sprake indien de inhoud van de rapportage, gelet op de voor de accountant beschikbare gegevens, onjuist of onvolledig is, indien de bevindingen of conclusies van het rapport (in het licht van de beschikbare gegevens) een deugdelijke grondslag ontberen of indien het rapport ten onrechte geen duidelijke voorbehouden of beperkingen bevat. Een en ander vloeit voort uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA.

4.8       De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene bij het accepteren van de opdracht onvoldoende oog heeft gehad voor de omstandigheid dat in de vraagstelling tot tweemaal toe het woord “vermeende” wordt gebruikt. Daardoor heeft zij miskend dat het [gerechtshof1] in zijn arrest van [datum] de betrokkenheid van [B] bij de diefstal en/of verduistering van stapelwagens van klaagster bewezen heeft geacht. Ook in het rapport heeft betrokkene een aantal malen melding gemaakt van de “(vermeende) betrokkenheid” van [B]. In haar verweerschrift heeft betrokkene gesteld dat zij niet heeft beoogd te tornen aan het oordeel van het [gerechtshof1], maar dat zij zich achteraf realiseert dat die indruk mogelijk wel heeft kunnen ontstaan. Zij meent echter dat dit geen afbreuk doet aan haar bevindingen ten aanzien van het object van het onderzoek, het causale verband met de geclaimde schade en de hoogte van de schade. De Accountantskamer overweegt dat, wat er van dit laatste ook zij, van betrokkene, gelet op de bij de zaak betrokken belangen en gelet op het doel waarvoor het rapport is opgesteld, verwacht mocht worden dat zij zich in haar rapport zorgvuldig had uitgedrukt, zodat de rapportage in de juridische procedure niet onjuist kon worden geïnterpreteerd. Dat van het [gerechtshof2] verwacht mag worden dat het bij zijn oordeelsvorming niet uit het oog verliest dat de betrokkenheid van [B] als een gegeven moet worden beschouwd (en dat dit hof dit ook niet uit het oog heeft verloren), doet niet af aan het vorenstaande, aangezien het in deze zaak bij de tuchtrechter gaat om wat van betrokkene mocht worden gevergd.

4.9       In hoofdstuk 5 van het rapport dat als titel draagt “Omvang schade [X]”, heeft betrokkene (samengevat) opgetekend (bij randnummer 100 en 101) dat is gebleken dat bij klaagster in de periode “ juni 2000 - januari 2003” ongeveer 15.894 stapelwagens zijn ontvreemd, dat deze stapelwagens waarschijnlijk in een brede kring van afnemers en toeleveranciers zijn verdwenen en dat het niet mogelijk is dat [A] het equivalent van 18.700 stapelwagens in zijn witte vrachtwagentje bij [BV1] kan hebben ingeleverd. Betrokkene leidt hieruit af dat “de daadwerkelijk door [X] geleden schade als gevolg van de diefstal van stapelwagens door [A] (aanzienlijk) naar beneden moet worden bijgesteld. Daaraan is toegevoegd dat (in hoofdstuk 4 van het rapport is uitgelegd dat) niet kan worden vastgesteld dat er causaal verband bestaat tussen de (vermeende) betrokkenheid van [B] bij de diefstallen van stapelwagens door [A] en de door klaagster geleden schade. De schade van klaagster als gevolg van de (vermeende) betrokkenheid van [B] bij de diefstallen van stapelwagens bedraagt derhalve “nihil”, aldus betrokkene in het rapport.

4.10     De Accountantskamer is van oordeel dat deze laatste bevinding niet volgt uit de voorafgaande bevindingen, zoals die bij randnummers 100 en 101 van het rapport zijn weergegeven. Die bevinding wordt ook elders in het rapport niet onderbouwd. Zij acht de bevinding overigens ook onbegrijpelijk. Ter zitting heeft betrokkene verklaard dat zij heeft bedoeld te stellen dat zij niet heeft kunnen vaststellen bij de diefstal van hoeveel stapelwagens [B] betrokken is geweest. Hieruit volgt dat de schade niet kan worden vastgesteld, zodat deze nihil is, aldus betrokkene. Uit de door betrokkene gehanteerde formulering in het rapport blijkt evenwel niet dat zij dit bedoeld heeft, nog daargelaten of deze conclusie wel op zijn plaats zou zijn geweest. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de Accountantskamer van oordeel dat het rapport van betrokkene in dit opzicht een deugdelijke grondslag ontbeert. Uit de gebezigde formuleringen in het rapport moet voorts worden afgeleid dat betrokkene over onvoldoende kennis beschikt van de aan de orde zijnde juridische begrippen.

4.11     Het geheel van de hiervoor geconstateerde tekortkomingen levert strijd op met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. Hieruit volgt dat de klacht in zoverre gegrond is.

4.12     Volgens klaagster heeft betrokkene ook gehandeld in strijd met de beginselen van professionaliteit, objectiviteit en integriteit. De Accountantskamer is evenwel niet gebleken dat betrokkene heeft gehandeld op een wijze die het accountantsberoep in diskrediet brengt of kan brengen of die als niet-integer moet worden aangemerkt. Dat betrokkene het beginsel van objectiviteit niet heeft nageleefd omdat zij, naar klaagster heeft betoogd, een uiterst subjectief rapport heeft geschreven, enkel ten faveure van haar opdrachtgever, is evenmin gebleken. Een accountant mag immers de gerechtvaardigde belangen van een opdrachtgever behartigen. De klacht is dan ook in zoverre ongegrond.

4.13     Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij overweegt de Accountantskamer dat het op de weg van betrokkene lag haar bevindingen zorgvuldig te formuleren en te voorzien van een deugdelijke grondslag, nu zij wist dat haar rapport zou worden ingebracht in een juridische procedure waarin grote financiële belangen op het spel stonden. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.14      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor is verwoord;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en Th. A. Verkade RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2018.

________                                                                                            __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.