ECLI:NL:TACAKN:2018:32 Accountantskamer Zwolle 17/2127 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:32
Datum uitspraak: 18-05-2018
Datum publicatie: 18-05-2018
Zaaknummer(s): 17/2127 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer voor de toetsing van de uitkomst van werkzaamheden van deze aard dat de accountant, die weet dat zijn rapportage dient ter publiekelijke ondersteuning van een standpuntinname door zijn opdrachtgever in een gerechtelijke procedure, in  elk geval ervoor dient zorg te dragen dat zijn rapportage de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet belemmert. Van belemmering is sprake indien de inhoud van de rapportage, gelet op de voor de accountant beschikbare gegevens, onjuist of onvolledig is, indien de bevindingen of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag ontberen of indien het rapport ten onrechte geen duidelijke voorbehouden of beperkingen bevat. Een en ander vloeit voort uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. De accountantsmededelingen waarover wordt geklaagd zijn opgemaakt voor de echtscheidingsprocedure van de opdrachtgeefster en hebben betrekking op de opgave van de opdrachtgeefster van haar prive-uitgaven in een bepaalde periode. De eerste mededeling houdt in dat op grond van de verstrekte dagafschriften niet is gebleken dat er bankafschrijvingen hebben plaatsgevonden die geen betrekking hebben op de kosten van de huishouding van de opdrachtgeefster, de tweede dat op grond van de verstrekte dagafschriften niet is gebleken dat er bankafschrijvingen hebben plaatsgevonden die geen betrekking hebben op de uitgaven van haar huishouding. Betrokkene heeft zijn interpretatie van het begrip kosten van de huishouding en van het begrip uitgaven van de huishouding niet duidelijk gemaakt en ook niet toegelicht waarom hij in de tweede mededeling het begrip uitgaven van de huishouding heeft gehanteerd. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2127 Wtra AK van 18 mei 2018 van

drs. X ,

wonende te [woonplaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. M.A.E. Peters.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-          het op 28 september 2017 ingekomen klaagschrift van 27 september 2017 met              bijlagen;

-          het op 18 december 2017 ingekomen verweerschrift van 14 december 2017 met             bijlagen;

-          de met instemming van betrokkene ter zitting door klager overgelegde bladzijden 9 en 10 van een beschikking van de rechtbank [arrondissement] van 22 april 2016.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 22 januari 2018 waar zijn verschenen aan de zijde van klager: klager in persoon, en aan de zijde van betrokkene: betrokkene, bijgestaan door mr. M.A.E. Peters, advocaat te Arnhem.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant werkzaam voor [Adviseurs en Accountants B.V.1] te [plaats1] en heeft in opdracht van [A], ex-echtgenote van klager (hierna: [A]), in het kader van hun echtscheidingsprocedure accountantsmededelingen aan haar verstrekt.

2.2       In de accountantsmededeling van 28 oktober 2015 met kenmerk [kenmerk1] (hierna ook: mededeling 2015) staat onder meer het volgende:

"Ingevolge uw opdracht hebben wij nagegaan of de door u opgestelde opgave van uw privé-uitgaven over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 in overeenstemming is met de mutaties op uw bankrekening (... ).

Deze mededeling is uitsluitend bestemd voor uw echtscheidingsprocedure.(...)

De totale afschrijvingen van uw bankrekening over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 bedragen € 93.810. Hieronder zijn de uitgaven van uw zoon [voornaam1] begrepen. Op grond van de door u verstrekte dagafschriften is ons niet gebleken dat er bankafschrijvingen hebben plaats gevonden die geen betrekking hebben op de kosten van uw huishouding. (... )".

Deze mededeling is door [A] ter onderbouwing van haar uitgavenpatroon ingebracht  in diverse gerechtelijke  procedures.

2.3       In een andere accountantsmededeling van 28 oktober 2015 met kenmerk [kenmerk2] staat onder meer het volgende:

"Ingevolge uw opdracht hebben wij nagegaan of de door u opgestelde opgave inzake bijschrijvingen van totaal € 124.617 over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 in overeenstemming is met de ontvangsten op uw bankrekening (...). Aan de hand van de door u ter beschikking gestelde dagafschriften van bovenstaande bankrekening hebben wij vastgesteld dat de bedragen van totaal € 124.617 zijn ontvangen op uw bankrekening. (...)".

Als bijlage is een opgave van bijschrijvingen bijgevoegd (aangeduid als “uw opgave”) bestaande uit vier bedragen tot een totaalbedrag van € 124.617 en een beschrijving van de herkomst daarvan.

2.4       Klager heeft betrokkene in een e-mailbericht van 17 augustus 2017 onder meer het volgende geschreven:

"Geachte heer [Y],

Zoals zojuist telefonisch besproken, doe ik u hierbij de excellijsten toekomen met de af- en bijschrijvingen van bankrekening(...) t.n.v. mevrouw [A]. U heeft verklaard dat u de bankafschriften van bovenstaande rekening ter beschikking heeft gehad over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013. De mutaties die u in uw onderzoek betrok, betroffen de mutaties met de boekdatum 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013. Tevens had u de beschikking over de creditcard overzichten waarvan de incasso via voornoemde rekening plaatsvond.

U concludeerde dat de totale afschrijvingen van uw bankrekening over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 93.810 Euro bedroegen, waaronder de uitgaven van haar (mijn) zoon [voornaam1]. U stelde verder dat op grond van de door u verstrekte dagafschriften niet is gebleken  dat er bankafschrijvingen  hadden plaatsgevonden die geen betrekking hadden op de kosten van uw huishouding.

Uit  bijgevoegde  excellijsten  blijkt het volgende:

Op 28 februari 2013 is er een bedrag afgeschreven van 20.750 Euro en overgemaakt naar "[Notariskantoor1]" onder vermelding van "waarborgsom (…)".

Op 16 april 2013 is er een bedrag bijgeschreven van 80.155,58 Euro vanuit hetzelfde [Notariskantoor1].

Volgens mijn accountant behoort een waarborgsom tbv aankoop van een pand niet tot een kostenpost die betrekking heeft op de (normale) kosten van een huishouding, zeker niet als een 4-voudige van deze som binnen 2 maanden wordt teruggestort.

Graag verneem ik van u of u ten tijde van het opstellen van uw accountantsmededeling de beschikking heeft gehad over de volledige mutaties van bovengenoemde rekeningnummer over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013, inclusief de afschrift van [Notariskantoor1] ad 20.750 Euro.

(...)".

2.5       In een aan [A] gerichte accountantsmededeling  van  30  augustus  2017  met eveneens het kenmerk [kenmerk1] (hierna ook: mededeling 2017) staat het volgende:

"Ingevolge uw opdracht hebben wij nagegaan of de door u opgestelde opgave van uw privé-uitgaven van € 93.810 over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 in overeenstemming is met de mutaties op uw bankrekening (...) t.n.v. mevrouw [A]. Dit onderzoek hebben wij in oktober 2015 uitgevoerd, waarbij de feitelijke bevindingen zijn vermeld in onze brief d.d. 28 oktober 2015. Op grond van uw verzoek hebben wij onze beschrijving van de uitgevoerde specifieke werkzaamheden aangepast. Daarmee komt onze brief van 28 oktober 2015 te vervallen.

Deze mededeling is uitsluitend bestemd voor uw echtscheidingsprocedure. (...)

De totale afschrijvingen van uw bankrekening over de periode 1 mei 2012 tot en met 30 april 2013 bedragen € 93.810. Hieronder zijn de uitgaven voor uw zoon [voornaam1] begrepen. Onder deze totale afschrijvingen is een bedrag begrepen van € 20.750, dat u op 28 februari 2013 heeft overgemaakt naar  [Notariskantoor1] met omschrijving 'waarborgsom (…)' Uit de door u verstrekte notarisafrekening d.d. 5 april 2013 inzake de aankoop van (…) te [plaats1] blijkt dat de totale waarborgsom € 75.750 bedraagt. U heeft aangegeven dat de heer [X] € 55.000 van dit bedrag heeft betaald.

Op grond van de door u verstrekte dagafschriften is ons niet gebleken dat er bankafschrijvingen hebben plaats gevonden die geen betrekking hebben op de uitgaven van uw huishouding.

Ontvangen facturen

Naast het bovenstaande heeft u ons een afschrift verstrekt van een factuur van  (…) ad € 42.999,99  d.d. 3  mei 2012 met factuurnummer  295/[nummer]  inzake  de aanschaf  van een  Audi Q5 (...).

Tevens heeft u ons een afschrift verstrekt  van een  factuur  van  (…)  opleidingen ad € 2.314,50 met factuurnummer 2012399 d.d. 3 december 2012  inzake  een  opleiding die u gevolgd  heeft.

Wij hebben vastgesteld dat bovenstaande facturen  niet  via  uw  bankrekening  (...)  zijn betaald. Volgens uw mededeling zijn  beide  facturen  betaald  via  de bankrekening van uw ex-echtgenoot gedurende bovengenoemde periode. U heeft aangegeven dat de betalingen van  deze facturen  van totaal € 45.314,49  eveneens tot de uitgaven  van  uw huishouding behoren.

2.6       In de beschikking van de rechtbank [arrondissement] van 22 april 2016 (bedoeld in 1.1 van deze uitspraak) gewezen tussen klager en [A] heeft de rechtbank met betrekking tot de mededeling 2015 geoordeeld:

“de rechtbank is voorts van oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de accountantsverklaring die door de vrouw is ingediend (...). Gelet hierop acht de rechtbank de accountantsverklaring voldoende representatief voor de door de vrouw gedane uitgaven ten behoeve van het gezin”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. mededeling 2015 behelst een fout omdat daarin een bedrag van € 20.750 tot de kosten van de huishouding wordt gerekend, terwijl dit een deel van de door [A] aan de notaris betaalde waarborgsom in verband met de aankoop van de echtelijke woning betreft;
  2. betrokkene is bij de mededeling 2015 gebleven nadat klager hem op de fout had gewezen, en heeft op 30 augustus 2017 een nieuwe mededeling verstrekt die niet wezenlijk afwijkt van de mededeling 2015;
  3. de accountantsmededeling van 28 oktober 2015 met kenmerk [kenmerk2] is onjuist omdat het totaalbedrag van de bijschrijvingen op de bankrekening van [A] niet € 124.617 maar € 165.600 was.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de daarop gebaseerde Nadere voorschriften controle- en overige standaarden.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Betrokkene heeft als verweer tegen de klachtonderdelen a. en b. (samengevat) naar voren gebracht dat, gelet op artikel 1:84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en ervan uitgaande dat klager en [A] gehuwd waren in gemeenschap van goederen, het door [A] betaalde deel van de waarborgsom moet worden gerekend tot ‘de kosten van de huishouding’. Omdat klager beschikte over het excelbestand met daarin alle bedragen die van de betreffende bankrekening waren afgeschreven, had hij zijn andersluidende standpunt naar voren kunnen brengen in de procedure bij de rechter. De waarheidsvinding door de rechter is dan ook door de mededeling 2015 niet belemmerd, aldus betrokkene. Hij heeft geen aanleiding gezien om zijn oordeel te wijzigen nadat klager hem over dat oordeel had benaderd, maar de mededeling 2015 na overleg met [A] in mededeling 2017 verduidelijkt. Ook heeft hij daarin opgenomen dat mededeling 2015 is komen te vervallen. De non-existentie van  mededeling 2015 impliceert in zijn optiek reeds dat klachtonderdeel a. niet kan slagen. 

4.5       De Accountantskamer overweegt het volgende

4.6       Betrokkene heeft in mededeling 2015 en mededeling 2017 vermeld dat hij zijn werkzaamheden in overeenstemming met standaard 4400 heeft verricht en op grond van  die werkzaamheden heeft vastgesteld dat hem niet gebleken was dat er afschrijvingen hebben plaatsgevonden die geen betrekking hadden op de kosten van de huishouding van [A]. Afgezien van de vraag of deze standaard voor accountantsmededelingen zoals de onderhavige de aangewezen standaard is, geldt volgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer voor de toetsing van de uitkomst van werkzaamheden van deze aard dat de accountant, die weet dat zijn rapportage dient ter publiekelijke ondersteuning van een standpuntinname door zijn opdrachtgever in een gerechtelijke procedure, in  elk geval ervoor dient zorg te dragen dat zijn rapportage de objectieve waarheidsvinding door de rechter niet belemmert. Van belemmering is sprake indien de inhoud van de rapportage, gelet op de voor de accountant beschikbare gegevens, onjuist of onvolledig is, indien de bevindingen of conclusies van het rapport een deugdelijke grondslag ontberen of indien het rapport ten onrechte geen duidelijke voorbehouden of beperkingen bevat. Een en ander vloeit voort uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA.

4.7       Naar blijkt uit zijn verweerschrift heeft betrokkene zijn mededeling 2015 uitgebracht met het oog op de vaststelling van de behoefte van [A]. Ter zitting is voorts gebleken dat betrokkene zich heeft gerealiseerd dat de mededeling 2015 (mede) bepalend zou kunnen zijn voor de hoogte van de door klager aan [A] te betalen alimentatie. Onder deze omstandigheden had betrokkene, gelet op de hiervoor in 4.6 uiteengezette toetsingsmaatstaf, de door hem aan het begrip ‘kosten van de huishouding’ gegeven interpretatie in zijn mededeling 2015 duidelijk dienen te expliciteren zodat zijn werkwijze (voor de rechter) inzichtelijk en toetsbaar was geweest. Dit geldt te meer omdat hij, naar ter zitting is gebleken, wist dat een wettelijke definitie van dit begrip ontbreekt en het begrip voor meerderlei uitleg vatbaar is. Door zijn handelwijze kan de waarheidsvinding door de rechter worden belemmerd. Daaraan doet niet af, zoals betrokkene heeft bepleit, dat klager een en ander zelf in de procedure voor het voetlicht had kunnen brengen, omdat het hier gaat om wat van betrokkene gevergd kon worden.

In de mededeling 2017 heeft betrokkene weliswaar vermeld dat onder de afschrijvingen van de bankrekening een bedrag was begrepen met de omschrijving “waarborgsom”, maar ook in de mededeling 2017 heeft hij zijn interpretatie van het begrip ‘kosten van de huishouding’ niet toegelicht. Daarbij valt overigens op dat de mededeling 2015 een mededeling bevat over de ‘kosten van de huishouding’ en de mededeling 2017 een mededeling over de ‘uitgaven van de huishouding’, terwijl een toelichting op dit begrip en de reden om het te hanteren in plaats van het begrip ‘kosten van de huishouding’ ontbreekt. Klachtonderdelen a. en b. zijn gelet op het vorenstaande gegrond.

4.8       Wat betreft het standpunt van betrokkene dat de mededeling 2015 is komen te vervallen door de mededeling van 2017 is de Accountantskamer gelet op het fundamentele beginsel van integriteit zoals bedoeld in de VGBA, van oordeel dat het enkele bericht daarover aan [A] ontoereikend is en dat het op de weg van betrokkene had gelegen om ook klager daarover te informeren. 

4.9       Het verwijt in klachtonderdeel c. heeft klager toegelicht door erop te wijzen dat betrokkene in zijn mededeling van 28 oktober 2015 met kenmerk [kenmerk2] niet alle bijschrijvingen die zijn te destilleren uit de excelbestanden heeft vermeld, terwijl onduidelijk is waarom hij niet alle bijschrijvingen heeft meegerekend.  Betrokkene heeft ter zitting naar voren gebracht dat [A] hem had gevraagd een accountantsmededeling te verstrekken ter zake van vier bijschrijvingen. Dat heeft hij gedaan en de accountantsmededeling is daarover duidelijk, omdat hij daarbij een bijlage heeft gevoegd met een overzicht van de betreffende bijschrijvingen. Gelet op dit verweer en in acht genomen de omstandigheid dat de bijschrijvingen volgens klager voor het bepalen van de hoogte van alimentatie niet van belang waren is niet aannemelijk geworden dat betrokkene een tuchtrechtelijk verwijt treft. Klachtonderdeel c. is hierom ongegrond.

4.10 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. In dat kader overweegt de Accountantskamer dat betrokkene een door [A] gevraagde mededeling simpelweg heeft verstrekt op grondslag van door haar aangeleverde gegevens en daarbij geen oog heeft gehad voor de eisen die voortvloeien uit het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid, terwijl hij wist dat zijn mededeling diende ter ondersteuning van het door [A] in de gerechtelijke procedure in te nemen standpunt met mogelijk nadelige gevolgen voor klager. Voorts is van belang dat betrokkene op verzoek van klager aanleiding heeft gezien om zijn eerste mededeling te verduidelijken, maar daarbij opnieuw onvoldoende acht heeft geslagen op de hiervoor bedoelde eisen. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak daarom de maatregel van berisping passend en geboden.

4.11     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel c. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdelen a. en b. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.