ECLI:NL:TACAKN:2018:30 Accountantskamer Zwolle 17/2423 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:30
Datum uitspraak: 18-05-2018
Datum publicatie: 18-05-2018
Zaaknummer(s): 17/2423 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Door geen zorgtoeslag aan te vragen voor zijn cliënt heeft betrokkene het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA geschonden, zodat de klacht in zoverre gegrond wordt verklaard. In de specifieke omstandigheden van dit geval is naar het oordeel van de Accountantskamer echter sprake van een zodanig geringe (tuchtrechtelijke) verwijtbaarheid dat het opleggen van een maatregel niet aangewezen is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2423 Wtra AK van 18 mei 2018 van

X ,

wonende te [woonplaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

Y,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het klaagschrift van 10 november 2017, ontvangen op 14 november 2017, met bijlagen;

-        het verweerschrift van 8 december 2017, ontvangen op 11 december 2017.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 februari 2018, waar klager en betrokkene beiden zijn verschenen. Klager werd tot bijstand vergezeld van [A] (hierna: [A]), medewerker van [B] Accountants te [plaats2].

1.3       Klager (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het register van (thans) de Nba. Hij oefent zijn  praktijk uit bij [C] Accountants en Adviseurs te [plaats1].

2.2       Klager is naar aanleiding van een op 20 november 2015 uitgebrachte offerte klant geworden bij [C] Accountants en Adviseurs, dat opdracht kreeg tot het samenstellen van de jaarrekeningen en het verzorgen van de IB aangiften.

2.3       Betrokkene en zijn kantoor zijn begin 2016 begonnen met hun (samenstel-lings)werkzaamheden voor klager inzake het jaar 2015. Klager heeft aan betrokkene naast de door zijn (toenmalige) echtgenote verwerkte administratie en de jaarrekening 2014 verschillende stukken (door betrokkene aangeduid als “de primaire stukken”) verstrekt. Op een later moment heeft betrokkene daarnaast nog de fiscale rapporten 2014 ontvangen.

2.4       De stukken over 2014 hadden nog betrekking op de maatschap, waarin op dat moment de onderneming van klager gevoerd werd. De ontbinding van die maatschap werd definitief afgerond per 31 december 2014.

2.5       Betrokkene heeft de concept-jaarrekening 2015 samengesteld op basis van de hem door klager en - in het bijzonder - diens (toenmalige) echtgenote verstrekte gegevens. Het concept is per e-mail naar klager en diens echtgenote toegezonden. Zij lieten al snel weten dat die jaarrekening niet juist was. Betrokkene en zijn kantoor waren namelijk ervan uitgegaan dat er in 2015 nog steeds sprake was van een maatschap, terwijl de maatschap per 31 december 2014 ontbonden was. Bovendien bleek het betrokkene dat er nog uitgewerkte gegevens en berekeningen waren gemaakt door de vorige accountant van klager, [B] Accountants. Met de beschikking daarover heeft betrokkene het eerste concept aangepast en een nieuwe concept-jaarrekening 2015 samengesteld. Deze werd besproken met klager en diens echtgenote en door hen akkoord bevonden. Daarop heeft betrokkene een definitieve jaarrekening 2015 samengesteld die hij op 6 december 2016 van een samenstellingsverklaring heeft voorzien.

2.6       Deze laatste jaarrekening is nagekeken door [A], een medewerker van [B] Accountants. [A] ontdekte er nog een aantal fouten/onjuistheden in en meldde deze per e-mail van 13 juni 2017 aan betrokkene. De contacten tussen klager/diens adviseur en betrokkene verliepen daarna  moeizaam. [A] bleef klager op de achtergrond adviseren en uiteindelijk liet betrokkene klager per e-mail van 26 juli 2017 weten dat het hem beter leek om met onmiddellijke ingang uit elkaar te gaan.

2.7       Klager liet hierop per e-mail van 15 augustus 2017 aan betrokkene weten - onder meer - dat het inderdaad beter was om uit elkaar te gaan, maar dat er nog heel wat rectificaties bij de belastingdienst moesten plaatsvinden en het nog veel werk zou kosten om de cijfers (vanaf 2015) weer volledig op de rit te krijgen en dat hij de kosten daarvan bij betrokkene in rekening zou brengen.

2.8       Betrokkene heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat het klagers keuze was om alles opnieuw te laten opstellen en dat klager daar zelf de rekening voor zou moeten betalen.

2.9       Op 10 oktober 2017 is een nieuwe jaarrekening 2015 voor het bedrijf van klager uitgebracht. De daarbij gegeven samenstellingsverklaring is van [D] AA van [B] Accountants.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene fouten in het jaarrapport 2015 en de IB-aangiften over dat jaar heeft gemaakt doordat hij zijn opdracht niet serieus heeft genomen en zijn onderzoekplicht niet goed heeft vervuld. Volgens klager had betrokkene namelijk bij de vorige accountant van klager informatie over klagers boekhouding moeten inwinnen, maar heeft hij dat ten onrechte nagelaten.

3.3       Als specificatie van bedoelde fouten van betrokkene houdt het klaagschrift in dat betrokkene de jaarrekening 2015 en fiscale aangiften 2015 niet juist heeft gemaakt, nu in de jaarrekening de bedrijfsovername niet is verwerkt en de materiële balansposten niet zijn gecheckt. Er ontbreken volgens klager voorts essentiële gegevens onder meer van pachtgronden, verrekening erfpachtcanon en er is volgens hem sprake van “foutieve verwerking voorraden, leaseovereenkomsten, schulden, betalingsrechten enzovoort.” Betrokkene heeft de jaarrekening 2015 uiteindelijk niet aangepast, klagers fiscale aangiften 2015 zijn niet tijdig correct ingediend en de zorgtoeslag over 2015 en 2016 is niet aangevraagd.

3.4       Wat door/namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Over de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Tegen de klacht dat betrokkene ten onrechte heeft nagelaten om bij de vorige accountant van klager informatie in te winnen, is door betrokkene ingebracht dat de ondernemer zelf verantwoordelijk is voor het aan zijn accountant ter beschikking stellen van stukken en dat klager dat - om onduidelijke redenen - niet heeft gedaan, terwijl de relevante stukken gewoon op diens laptop aanwezig waren. Bovendien was er voor hem geen aanleiding om te veronderstellen dat hij niet alle relevante stukken van klager had ontvangen, aldus betrokkene.

4.4.2    De Accountantskamer kan aan de hand van de stukken van het geding niet vaststellen over welke stukken van klager betrokkene wel of niet beschikte en dientengevolge kan zij evenmin beoordelen of betrokkene na de bespreking van de tweede versie van de jaarrekening, waarbij klager met het concept akkoord ging, nog reden had om te veronderstellen dat de verstrekte informatie onvolledig was zoals bedoeld in paragraaf 32 van Standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NV COS). Klager heeft aldus de feitelijke grondslag van het desbetreffende klachtonderdeel niet aannemelijk gemaakt, hetgeen ‑ gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene ‑ wel op zijn weg had gelegen. Dit klachtonderdeel moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.5       Het klachtonderdeel over de jaarrekening 2015, voor zover inhoudende het verwijt dat daarin de bedrijfsovername niet zou zijn verwerkt, kan reeds niet slagen omdat onbetwist is vast komen te staan dat de fout inzake de bedrijfsovername al in de conceptfase is geconstateerd, terwijl de klacht betrekking heeft op de definitieve jaarrekening 2015 en de bedrijfsovername daarin wel is verwerkt. En voor zover dit klachtonderdeel betrekking heeft op het in de jaarrekening 2015 ontbreken van “essentiële gegevens onder meer van pachtgronden, verrekening erfpachtcanon” en dat sprake zou zijn van “foutieve verwerking voorraden, leaseovereenkomsten, schulden, betalingsrechten enzovoort” is het door klager onvoldoende gesubstantieerd. Het verwijt, luidende dat “klagers fiscale aangiften 2015 niet tijdig correct zijn ingediend”, is door klager evenmin (voldoende) geconcretiseerd. Deze onderdelen van de klacht moeten daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.6       Voor zover de klacht betrekking heeft op het door betrokkene niet aanvragen van zorgtoeslag over 2015 en 2016 voor klager, moet deze gegrond worden verklaard. Betrokkene heeft immers ter zitting verklaard dat hij weliswaar formeel daartoe geen opdracht had, maar dat hij het aanvragen van deze toeslag wel vindt behoren tot zijn opdracht tot het verzorgen van de IB-aangiften en dat hij het wel had moeten doen. Het nalaten ervan moet worden aangemerkt als strijdig met het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA. De klacht moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.7       Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Naar het oordeel van de Accountantskamer is in de specifieke omstandigheden van dit geval sprake van een zodanig geringe (tuchtrechtelijke) verwijtbaarheid dat het opleggen van een maatregel niet aangewezen is. De Accountantskamer heeft hierbij in aanmerking genomen dat de communicatie tussen partijen, mede door toedoen van klager, rommelig is verlopen, dat aan betrokkene voortdurend nieuwe stukken werden verstrekt en dat het aan zorgtoeslag misgelopen bedrag relatief gering is. Daarbij heeft de Accountantskamer verder mede erop gelet dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en dat hij ter zitting heeft erkend ten aanzien van het aanvragen van de zorgtoeslag nalatig te zijn geweest .

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor onder 4.6 omschreven;

  • legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. J.W. Frieling en mr. I. Tubben (rechterlijke leden) en dr. C.M. van Nieuw Amerongen RA en D.J. ter Harmsel AA RB (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2018.

zijnde de griffier buiten staat                                                           __________

mede te ondertekenen                                                                       voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.