ECLI:NL:TACAKN:2018:29 Accountantskamer Zwolle 17/2189 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:29
Datum uitspraak: 04-05-2018
Datum publicatie: 04-05-2018
Zaaknummer(s): 17/2189 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Voor een deel van de (fiscale) werkzaamheden waarop de klacht ziet is betrokkene niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden. De overige klachtonderdelen zijn gemotiveerd weersproken en daarna onvoldoende onderbouwd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/2189 Wtra AK van 4 mei 2018 van

1) X1,

2) X2,

wonende te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 4 oktober 2017 ingekomen klaagschrift van 3 oktober 2017 met bijlagen;

-        het op 6 oktober 2017 ingekomen aanvullende klaagschrift van 3 oktober 2017 met bijlagen;

-        het op 6 november 2017 ingekomen verweerschrift van 1 november 2017 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 januari 2018 waar zijn verschenen klagers in persoon, en betrokkene in persoon.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkene is samen met haar echtgenoot, de fiscalist [A] RB (hierna: [A]), verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats].

2.3       Klagers exploiteren in de vorm van een vennootschap onder firma een keukenzaak onder de naam ‘[VOF]’.

2.4       Het onder 2.2 vermelde accountantskantoor heeft werkzaamheden verricht voor klagers. Volgens een door betrokkene ondertekende opdrachtbevestiging van 17 maart 2017 (productie 1 bij het verweerschrift) bestonden deze uit:

“-inboeken van uw administratie over het 4e kwartaal 2016 + het 1e tot en met het 3e kwartaal 2017;

-verzorgen van uw aangiften omzetbelasting over het 4e kwartaal 2016 + het 1e tot en met het 3e kwartaal 2017;

-verzorgen van het fiscale rapport 2016;

-bespreken van het fiscale rapport 2016;

-verzorgen suppletie aangifte omzetbelasting 2016;

-dossier bijwerken;

-eindejaarsverwerking;”.

2.5       [A] heeft per e-mail van 20 juni 2017 aan klagers (productie 2 bij het verweerschrift) onder meer het volgende geschreven (als tweede optie):

“Het is ook mogelijk dat wij het boekjaar 2016 niet uitwerken en geen fiscaal jaarrapport opstellen, maar direct met onze werkzaamheden stoppen. Dat betekent dat naar de huidige situatie een eindafrekening wordt opgesteld. De werkzaamheden die wij van bovengenoemde overeenkomst tot nu toe hebben uitgevoerd betreffen het inboeken van de administratie over het 4e kwartaal 2016 en het 1e kwartaal 2017 alsmede het verzorgen van beide aangiften omzetbelasting. De kosten hiervan zijn € 500,--. Op 31-3-2017 is € 468,53 berekend, dus volgt een eindafrekening van € 31,47. Wij doen dan uiteraard ook geen aangifte inkomstenbelasting over 2016.”

2.6       Klagers hebben per e-mail van 21 juni 2017 aan [A] (productie 3 bij het verweerschrift) als volgt geantwoord op de onder 2.5 vermelde e-mail:

“is duidelijk; optie 2 heeft onze voorkeur. Kun je de auditfile aanleveren en inloggegevens voor de belasting?

Als dat lukt denken we dat dit de beste weg is...”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor haar geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. [A] heeft klagers niet geadviseerd om een voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2015 aan te vragen en de aangifte inkomstenbelasting 2015 laat  ingediend, met als gevolg dat € 2.000 aan belastingrente over 2015 moest worden betaald.

b. Betrokkene heeft het onjuiste fiscale bijtellingspercentage voor de bedrijfsauto toegepast.

c. Betrokkene heeft ten onrechte niet voorgesteld om aan de FOR (fiscale oudedagsreserve) te doteren.

d. Betrokkene heeft in 2016 diverse verkeerde boekingen gedaan en de aansluiting van 2015 op 2016 is niet gemaakt.

e. Betrokkene heeft de kwartaalaangiften Btw onzorgvuldig (geschat) opgesteld en ingediend.

f. Betrokkene heeft de bij het kantoor van betrokkene ingediende klacht niet naar tevredenheid afgehandeld;

g. Betrokkene heeft voor de vaste prijsafspraak van € 1.850 per jaar nauwelijks een tegenprestatie geleverd.

3.3       Ter zitting hebben klagers hun klacht dat er ten onrechte kosten in rekening zijn gebracht voor een online-boekhoudprogramma ingetrokken.

3.4       Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch – voor zover het daartoe kan dienen – als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

klachtonderdelen 3.2.a tot en met 3.2.c

4.4       Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat er voor klagers geen samenstelwerkzaamheden zijn verricht en dat zij niet de fiscale balans en de fiscale winst en verliesrekening heeft opgesteld en ook de aangifte inkomstenbelasting niet heeft verzorgd. Zij heeft deze stukken wel onder ogen gehad. Klagers hebben verklaard uitsluitend contact te hebben gehad met een medewerker van het kantoor van betrokkene en met [A].

4.5       De Accountantskamer is van oordeel dat de klachtonderdelen 3.2.a tot en met 3.2.c geen doel treffen. De medewerker van het kantoor van betrokkene die de werkzaamheden waarop deze klachtonderdelen zien, feitelijk heeft verricht, een assistent-accountant, die niet staat ingeschreven in het accountantsregister van de Nba, is naar zeggen van betrokkene werkzaam onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van betrokkene en  haar echtgenoot, [A]. De laatste staat ingeschreven in het Register Belastingadviseurs en is in die hoedanigheid onderworpen aan eigen tuchtrecht. Onder deze omstandigheden is er geen grond betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden voor (beweerde) tekortkomingen in de betreffende werkzaamheden. Gelet op het vorenstaande zijn de klachtonderdelen 3.2.a tot en met 3.2.c ongegrond.

klachtonderdeel 3.2.d

4.6       Voor zover dit klachtonderdeel ziet op de onjuiste boekingen in 2016 is de Accountantskamer van oordeel dat klagers, op wie in dezen de bewijslast rust (zie hiervoor in 4.3), nog geen begin van een bewijs hebben geleverd dat hier sprake van is. Voor zover klagers hebben gesteld dat er door betrokkene geen aansluiting is gemaakt van boekjaar 2015 op boekjaar 2016 heeft betrokkene onder verwijzing naar de onder 2.5 en 2.6 vermelde correspondentie uiteengezet dat zij de aansluiting van het ene op het andere jaar maakt na afloop en afronding van een opvolgend jaar. In dit geval zou betrokkene de aansluiting van 2015 op 2016 hebben gemaakt na afloop en afronding van 2016. Nu klagers halverwege 2016 ervoor gekozen hebben geen gebruik meer te maken van de diensten van het kantoor van betrokkene, is betrokkene niet aan deze werkzaamheden toegekomen. Gezien het vorenstaande moet het klachtonderdeel in haar geheel ongegrond worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.e

4.7       Inzake dit klachtonderdeel heeft betrokkene onweersproken aangevoerd dat de aangiften omzetbelasting vanuit de administratie zijn opgesteld en dat aan klagers per kwartaal kolommenbalansen zijn verstrekt. Klagers hebben niet op dit verweer gereageerd. Klagers, op wie in dezen de bewijslast rust (zie hiervoor in 4.3), hebben dan ook niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van de aangiften omzetbelasting door de omzetbelasting te schatten. De Accountantskamer merkt hierbij op dat klagers zelfs niets hebben gesteld over de (hoogte van de) eventuele correcties op de aangiften omzetbelasting. De Accountantskamer komt tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

klachtonderdeel 3.2.f

4.8       De Accountantskamer stelt vast dat klagers per e-mail van 22 september 2017 aan [A] hun klachten inzake de werkzaamheden kenbaar hebben gemaakt. Deze klachten komen overeen met de klachten die verwoord zijn in de overige klachtonderdelen van de onderhavige tuchtklacht. [A] heeft per e-mail van 26 september 2017 gereageerd op die klachten. De Accountantskamer is van oordeel dat [A] in zijn e-mail van 26 september 2017 tijdig en volledig op de klachten van klagers is ingegaan. Klagers hebben niet duidelijk gemaakt waarom deze klachtafhandeling onzorgvuldig was. Dat klagers het niet eens zijn met de uitkomst van de klachtafhandeling is geen reden daarover anders te oordelen. Dit klachtonderdeel dient derhalve evenzeer ongegrond te worden verklaard. Om die reden kan de Accountantskamer in het midden laten of en in hoeverre betrokkene volledig verantwoordelijk kan worden geacht voor de afhandeling van de klachten.

klachtonderdeel 3.2.g

4.9       Daargelaten het antwoord op de vraag of met succes over de hoogte van facturen kan worden geklaagd, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene met het overleggen van een overzicht van werkzaamheden en gefactureerde kosten, het klachtonderdeel dat zij nauwelijks een tegenprestatie zou hebben geleverd voor de vaste prijs, voldoende heeft weersproken. Dit klachtonderdeel dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.10     Gelet op het voorgaande dient de klacht - in al haar onderdelen - ongegrond te worden verklaard.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en Th. A Verkade RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.