ECLI:NL:TACAKN:2018:19 Accountantskamer Zwolle 17/720 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:19
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 17/720 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Accountant heeft jaarrekening samengesteld maar geen samenstellingsverklaring afgegeven omdat bij de jaarrekening een controleverklaring door een andere accountant zou worden (en is) uitgebracht, Klacht dat ten onrechte geen samenstellingsverklaring is afgegeven ongegrond. Het afgeven van een samenstellingsverklaring is gelet op paragraaf 6 van NVCOS 4410-oud niet verplicht indien de accountant of de opdrachtgever niet wenst dat de betrokkenheid van de accountant bij het samenstellen bij derden bekend wordt. Mede gelet op Leidraad 14 van de Nba waarin de situatie dat de samenstellingswerkzaamheden worden verricht door een andere accountant dan de controlewerkzaamheden, wordt genoemd als voorbeeld van een situatie waarin de samenstellingsverklaring achterwege kan blijven, heeft de accountant een aanvaardbare toepassing aan NVCOS 4410-oud. Ook klacht tegen verantwoording van lening aan de STAK in de jaarrekening van de entiteit in verband met inkoop van certificaten van aandelen door de STAK ongegrond. Betrokkene heeft voldoende werkzaamheden verricht en er was geen aanleiding voor nader onderzoek en ook niet om een voorziening op te nemen vanwege het risico van de oninbaarheid van de lening.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/720 Wtra AK van 9 april 2018 van

X1 ,

wonende te [plaats1],

en

X2 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 23 maart 2017 ingekomen klaagschrift van 22 maart 2017 met bijlagen;

-        het op 21 april 2017 ingekomen verweerschrift van 20 april 2017 met bijlagen;

-        de op 11 augustus 2017 ingekomen nadere bijlagen van klagers.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 28 augustus 2017 waar zijn verschenen: [X1] (hierna ook: [voornaam1] of [X1]) mede namens [X2] B.V. (hierna ook: [X2]), bijgestaan door zijn  adviseur [A], en betrokkene in persoon.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager deels aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       [X1] is indirect aandeelhouder en voormalig (indirect) medebestuurder geweest van [BV1] (hierna: [BV1]). Per 1 januari 2014 is hij opgevolgd door [B] (hierna: [B] of [voornaam2]). Van 22 mei 2014 tot 8 oktober 2015 is [X1] lid geweest van de Raad van Commissarissen van [BV1]. 

2.2       Betrokkene is als accountant verbonden aan [accountantskantoor1] te [plaats2]. Vanaf het boekjaar 2008 heeft hij (geconsolideerde) jaarrekeningen van [BV1] samengesteld. In 2012 werd [BV1] controleplichtig. De opdracht tot controle van de jaarrekeningen is verstrekt aan de accountantsorganisatie [accountantskantoor2] (hierna: [accountantskantoor2]) te [plaats1] (die in 2014 is gefuseerd met [accountantskantoor3]).  

2.3       Betrokkene heeft de jaarrekeningen van [BV1] over 2012 en 2013 wel samengesteld maar daarbij geen samenstellingsverklaringen afgegeven. Bij de jaarrekeningen van de Nederlandse dochters van [BV1] heeft hij wel samenstellingsverklaringen afgegeven.

2.4       Een deel van de aandelen in [BV1] wordt gehouden door de [stichting] (hierna: de [stichting]). [X1] is tot 1 juli 2014 ook indirect bestuurder geweest van de [stichting].

2.5       Een voormalig medebestuurder van [BV1], dr. [C] (hierna: [C]) hield (via zijn vennootschap [BV2]; hierna: [BV2]) 10% van de certificaten van aandelen in [BV1].  Op 20 juni 2013 hebben [BV1], de [stichting] (die beiden werden vertegenwoordigd door [X1]), [C] en [BV2] een beëindigingsovereenkomst gesloten, die onder meer inhoudt dat [C] een andere functie binnen [BV1] gaat bekleden en dat [BV2] 50% van de door haar gehouden certificaten van aandelen aanbiedt aan de [stichting].

2.6       Met ingang van het boekjaar 2013 heeft betrokkene eveneens samenstellingswerkzaamheden verricht voor de [stichting]. De jaarrekeningen 2013, 2014 en 2015 van de [stichting] zijn niet definitief door betrokkene afgerond en voor het boekjaar 2016 heeft hij geen werkzaamheden uitgevoerd.

2.7       In juli 2013 hebben [X1] en de financieel manager van [BV1], [D] (hierna: [D]) in een e-mailbericht aan kandidaat-notaris mr. [E] meegedeeld dat sprake was van een lening van [BV1] aan de [stichting], omdat de [stichting] onvoldoende middelen had om de certificaten van aandelen die door [BV2] werden gehouden, terug te kopen, en haar daaromtrent een aantal vragen gesteld. Daarover hebben zij toen ook overleg gehad met fiscalisten van [accountantskantoor2].

 2.8      In de aan [X1] gezonden conceptjaarrekening 2013 van [BV1] d.d. 11 april 2014 (waarin is vermeld dat geen accountantscontrole is toegepast) is in de toelichting op de balans vermeld een lening van [BV1] aan de [stichting] ten bedrage van  € 476.207,- waarvan het rentepercentage 3% op jaarbasis bedraagt.

2.9       De hiervoor bedoelde conceptjaarrekening 2013 van [BV1] is door betrokkene op 15 april 2014 besproken met [B], [D] en [X1].  In het door betrokkene vervaardigde memo naar aanleiding van deze bespreking staat:

“Lening [stichting].

[Voornaam1] heeft moeite met de (stand van de) lening u/g aan de Stichting ad € 476.207. Zijn grootste probleem is dat in eerder overleg en op basis van een uitgewerkt advies van [accountantskantoor2] is bepaald dat een lening niet was toegestaan. [Voornaam2] is tevens van mening dat notarieel reeds een andere verwerking is uitgewerkt (waaronder inkoop van aandelen).

[Voornaam2] en [voornaam3] geven aan dat lening juist is verwerkt en dat geen inkoop van aandelen heeft plaatsgevonden.

[Voornaam1] wordt gevraagd om relevante informatie aan te leveren als verwerking anders dient te zijn op basis van formele documenten. Er is geen informatie aangeleverd, dus verwerking vooralsnog juist

2.10     Per e-mail van 25 april 2014 heeft [X1] aan betrokkene gevraagd of het klopte dat hij de toegezegde, gewijzigde conceptjaarrekening 2013 van [BV1] conform de bij de bespreking op 15 april 2014 gemaakte afspraak nog niet bij de post had aangetroffen. In reactie daarop heeft betrokkene hem in een e-mailbericht van 25 april 2014 geantwoord dat de gewijzigde conceptjaarrekening per post, vermoedelijk naar de postbus, was verstuurd, waarna  [X1] hem later op die dag heeft laten weten dat dit klopte.

2.11     In een in mei 2014 aan [X1] gezonden jaarrekening over 2013 van [BV1] is vermeld dat een controleverklaring is afgegeven, maar ontbreekt die verklaring. In de toelichting op de balans is melding gemaakt van een lening van [BV1] aan de [stichting] ten bedrage van € 476.207,-,  waarvan de hoofdsom € 469.170,- bedraagt en het rentepercentage 3% op jaarbasis. In de jaarrekening over 2013 van [BV1] waarbij een goedkeurende controleverklaring van [accountantskantoor2] is gevoegd, gedateerd 14 mei 2014, is in de toelichting op de balans opgenomen een rekening-courantvordering van [BV1] op de [stichting] ten bedrage van € 476.207,-,  waarvan de hoofdsom € 469.170,- bedraagt en het rentepercentage 3% op jaarbasis.

2.12     Bij brief van 30 april 2016 heeft [X1] betrokkene verzocht om de door hem bij de jaarrekening “[BV1] 2013” afgegeven “goedkeurende” samenstellingsverklaring in te trekken, omdat daarin “de inkoop van de certificaten van aandelen” onjuist was verwerkt. [X1] had daarbij het oog op de aandelen die door [BV2] werden gehouden.  

2.13     Betrokkene heeft bij brief van 18 mei 2016 daarop onder meer het volgende geantwoord:

“Zoals u bekend is [BV1] met ingang van het boekjaar 2012 een controleplichtige vennootschap. In tegenstelling tot het gestelde in uw brief en op basis van voorgaande feiten is door [accountantskantoor1] (…) geen samenstellingsverklaring bij de jaarrekening verstrekt.

(...)

Inkoop certificaten van aandelen

Tot op heden heeft niemand mij informatie verstrekt waaruit blijkt dat de inkoop van certificaten van aandelen reeds door de [BV1] heeft plaats gevonden en als zodanig in de jaarrekening van [BV1] verwerkt zou moeten worden.”

2.14     Bij brief van 15 juli 2016 heeft betrokkene door [X1] bij brief van 30 mei 2016 gestelde (aanvullende) vragen beantwoord. Daarin staat onder meer:

Samenstellingsverklaring

Onze werkzaamheden vanaf het boekjaar 2012 voor de [BV1] kunnen inderdaad het beste worden omschreven als administratieve bijstand bij de voorbereiding van het controledossier en (technische) bijstand bij het opstellen van de jaarrekening.

In overleg met betrokkenen is ervoor gekozen om bij de jaarrekening vanaf het boekjaar 2012 van de [BV1] geen samenstellingsverklaring van [accountantskantoor1] op te nemen. Er wordt alleen een controleverklaring van de controlerend accountant opgenomen. Dit is voor u en alle andere betrokkenen altijd duidelijk geweest.

Jaarrekening 2013

Voor uw punt met betrekking tot het afgeven van een controleverklaring door [accountantskantoor1] op 14 mei 2014 kan ik u geen antwoord geven. U zult [accountantskantoor2] moeten vragen wanneer de controleverklaring is afgegeven.

Inkoop certificaten van aandelen

Over dit punt is in het verleden inderdaad gecorrespondeerd tussen de betrokkenen. Ik heb aanvullende informatie opgevraagd, maar tot op heden helaas nog nooit een eenduidig antwoord ontvangen.

Vanaf het aangaan van de lening is er discussie gaande over de zakelijkheid en formele vastlegging. Naar mijn mening zijn alle partijen vanaf dat moment op de hoogte van de verschillen van inzicht en is een aanvullende rapportage van [accountantskantoor1] op dit punt niet noodzakelijk geweest.

Voorts heeft [accountantskantoor2] dit punt in de accountantsrapportage benoemd en zijn de stakeholders van de vennootschap op die manier geïnformeerd. Een aanvullende rapportage van [accountantskantoor1] met betrekking tot dit punt voegt mijns inziens niets toe.” 

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft [X1] misleid omdat hij na een gezamenlijke bespreking geen gewijzigd concept van de jaarrekening 2013 van [BV1] aan [X1] heeft gestuurd;
  2. betrokkene heeft de door [X1] op 15 april 2014 geuite bezwaren niet verwerkt in de definitieve jaarrekening 2013 van [BV1] en daardoor geen adequate opvolging gegeven aan die bezwaren en hij heeft die definitieve jaarrekening bovendien niet aan [X1] verstrekt;
  3. betrokkene heeft bij de samengestelde jaarrekeningen over 2012 en 2013 van [BV1] ten onrechte geen samenstellingsverklaringen afgegeven;
  4. betrokkene heeft de inkoop in 2013 van de certificaten van aandelen in [BV1] van [BV2] niet correct verantwoord in de definitieve jaarrekening over 2013 van [BV1].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Klagers hebben ter onderbouwing van klachtonderdeel a. gewezen op de e-mail die [X1] aan betrokkene heeft gestuurd op 25 april 2014 waarin hij aan betrokkene heeft laten weten dat hij nog geen gewijzigd concept van de jaarrekening 2013 van [BV1] per post had ontvangen. Uit de door betrokkene overgelegde e-mail van [X1] aan hem van 25 april 2014 blijkt echter dat [X1] hem heeft bericht dat hij op die dag een gewijzigd concept heeft ontvangen. Dit klachtonderdeel ontbeert derhalve feitelijke grondslag en is om die reden ongegrond.

4.6       De Accountantskamer vindt aanleiding klachtonderdelen b. en d. voor een deel gezamenlijk te bespreken. De bezwaren van [X1] waaraan volgens klagers door betrokkene geen opvolging is gegeven zijn immers dezelfde als die door klagers zijn aangevoerd ter onderbouwing van het verwijt over de onjuiste verantwoording van de inkoop van de certificaten van aandelen van [BV2] in [BV1].      

4.7       Klagers stellen dat in de  geconsolideerde jaarrekening 2013 van [BV1] ten onrechte een rekening-courantvordering op de [stichting] is opgenomen ten bedrage van € 476.207,-. Gezien de toelichting daarop gaat het om een lening met een hoofdsom van € 469.170,- en een rente van 3%, welke lening kennelijk is verstrekt aan de [stichting] teneinde de [stichting] voldoende fondsen te verschaffen voor de koop conform de met [C] gesloten beëindigingsovereenkomst van een deel van de door [BV2] gehouden certificaten. Volgens klagers heeft betrokkene, die altijd uitvoerig door [X1] is geïnformeerd over de gerezen problematiek rondom deze kwestie, verzuimd acht te slaan op het volgende. Ten eerste op een besluit dat op grondslag van adviezen van kandidaat-notaris [E] en van de fiscale afdeling van [accountantskantoor2] in juli 2013 is genomen, om [BV1] in plaats van de [stichting], bijna alle certificaten te laten inkopen, omdat de [stichting] de inkoop ervan niet kon financieren, en een lening daarvoor van [BV1] aan de [stichting] civielrechtelijk onjuist dan wel fiscaal ongewenst was. Ten tweede op de effectuering van de inkoop van certificaten door [BV1] in twee aktes die eind juli 2013 zijn getekend. Ten derde, mocht deze effectuering niet afdoende vastgesteld kunnen worden, op het verschil van inzicht ten tijde van het afgeven van de accountantsverklaring tussen het zittende bestuur van [BV1] enerzijds en klager als CEO ten tijde van de transactie anderzijds, welk verschil van inzicht noopte tot het doen van nader onderzoek, aldus klagers.   

4.8       Voorop moet worden gesteld dat de opdracht aan betrokkene een samenstellingsopdracht was, waarop Standaard 4410-oud van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) van toepassing was. Een accountant is verplicht de samenstellingswerkzaamheden met deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren en mag, wanneer hij constateert, althans behoort te constateren, dat de aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, deze gegevens niet zonder meer verwerken. In dat geval dient de accountant - in overeenstemming met het bepaalde in de paragrafen 13 en 14 van Standaard 4410-oud - nadere inlichtingen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen te verifiëren.

4.9       Betrokkene heeft gemotiveerd naar voren gebracht dat hij zijn werkzaamheden met betrekking tot deze vordering naar behoren heeft verricht. Hij heeft vastgesteld dat er € 469.170,- was overgemaakt van de bankrekening van [BV1] naar de bankrekening van de [stichting]. Hij heeft nagevraagd of dit bedrag als rekening-courantvordering diende te worden verwerkt dan wel betrekking had op de door [X1] in april 2014 ter sprake gebrachte inkoop van aandelen. Van het bestuur van [BV1] heeft hij vernomen dat er nooit inkoop van aandelen heeft plaatsgevonden. Betrokkene heeft het e-mailbericht van [X1] en [D] aan kandidaat-notaris [E], waarnaar klagers verwijzen, nooit ontvangen. Bovendien is daarin sprake van een advies, waarvan niet is gebleken dat het is uitgevoerd. Hem heeft nooit informatie bereikt over een overeengekomen inkoop van certificaten door [BV1]. Betrokkene heeft er voorts op gewezen dat de akten van levering van certificaten die klagers hebben overgelegd, niet zijn ondertekend. Gezien dit verweer bestond er gelet op Standaard 4410-oud geen aanleiding voor betrokkene om meer onderzoek te doen dan hij heeft verricht.

4.10     Als gebleken zou zijn dat er wel sprake was van een lening van [BV1] aan de [stichting], dan had betrokkene, aldus nog steeds klagers in klachtonderdeel d., in de jaarrekening geen vordering van € 476.207,- moeten vermelden, aangezien er gelet op het risico van oninbaarheid van de vordering een voorziening had moeten worden opgenomen. Dat risico hield verband met het feit dat de [stichting] na de inkoop van de certificaten van [BV2] vrijwel geen eigen vermogen meer had en daarom niet aan haar verplichtingen jegens [BV1] kon voldoen. De Accountantskamer is van oordeel dat klagers met hun standpunt miskennen dat de waarde van de ingekochte certificaten (die volgens een berekening van [Y] AA, gevoegd bij de beëindigingsovereenkomst met [C], per 1 januari 2013 € 420,77 bedroeg) door de [stichting] kon worden aangewend om aan haar verplichtingen te voldoen. Klagers hebben ter zitting gesteld dat de certificaten slechts gekocht konden worden door werknemers van [BV1] en dat er geen gegadigden waren voor de certificaten. Dat betekent echter niet dat de certificaten een lagere waarde hadden, aangezien de waarde kennelijk wordt berekend aan de hand van een methode gebaseerd op de geconsolideerde winst na belasting van [BV1]. Klagers hebben niet gesteld dat die berekening onjuist is. Zij hebben er in dit verband nog op gewezen dat de betreffende certificaten pas in februari 2015 zijn geleverd. Daaruit volgt evenwel niet dat de waarde van de certificaten niet kon worden aangewend door de [stichting]. Klagers hebben niet betwist dat de certificaten door de [stichting] zijn ingekocht en uit de door klagers overgelegde conceptjaarrekening over 2013 van de [stichting] blijkt dat de inkoop heeft plaatsgevonden en dat de koopsom is voldaan.  

4.11     Gelet op het vorenstaande is klachtonderdeel d. ongegrond. Betrokkene hoefde dan ook niet tegemoet te komen aan de bezwaren van [X1] tegen de lening die was opgenomen in de concept-jaarrekening van [BV1] over 2013. Dat brengt mee dat klachtonderdeel b. in zoverre ongegrond is. Het tweede verwijt in dit klachtonderdeel inhoudende dat betrokkene de definitieve jaarrekening niet aan klagers heeft verstrekt, faalt eveneens nu het bestuur van [BV1] verantwoordelijk is voor het ter beschikking stellen van de jaarrekening aan de aandeelhouders. Klachtonderdeel b. is dan ook voor het overige ongegrond.

4.12     Dat betrokkene geen samenstellingsverklaring heeft afgegeven bij de jaarrekening 2012 van [BV1] hebben klagers naar het oordeel van de Accountantskamer meer dan drie jaren voor het indienen van het klaagschrift op 23 maart 2017, (redelijkerwijs) kunnen constateren. Die jaarrekening is volgens het accountantsrapport bij de jaarrekening 2013 van [BV1] immers op 29 mei 2013 vastgesteld en toen was [X1] nog (indirect) bestuurder en mede-aandeelhouder van [BV1]. Voor zover de klacht de jaarrekening 2012 betreft is klachtonderdeel c. niet-ontvankelijk.

4.13     Volgens paragraaf  6. van Standaard 4410-oud van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS), dient de accountant die toestaat dat zijn betrokkenheid bij een door hem samengesteld financieel overzicht aan een derde partij kenbaar wordt gemaakt, bij dit overzicht een samenstellingsverklaring uit te brengen. Het afgeven van een samenstellingsverklaring is in de situatie dat de accountant of zijn opdrachtgever niet wenst dat de betrokkenheid van de accountant bij het samenstellen bij derden bekend wordt, echter niet verplicht. In de tot 1 januari 2016 geldende Leidraad 14 van de Nba wordt ter toelichting op paragraaf 6 van Standaard 4410-oud de situatie dat de samenstellingswerkzaamheden door een andere accountant worden verricht dan de controlewerkzaamheden, genoemd als een voorbeeld van een situatie waarin het afgeven van een samenstellingsverklaring achterwege kan blijven. Met de door betrokkene naar diens zeggen in overleg met het bestuur van [BV1] gemaakte keuze om bij de samengestelde jaarrekening 2013 van [BV1] geen samenstellingsverklaring af te geven, omdat bij de openbaar te maken jaarrekening een controleverklaring door een andere accountant zou worden uitgebracht, heeft betrokkene mede in het licht van Leidraad 14 naar het oordeel van de Accountantskamer een aanvaardbare toepassing gegeven aan Standaard 4410-oud.  Hierom faalt de stelling van klagers dat betrokkene, omdat hij een samenstellingsopdracht had, een samenstellingsverklaring bij de jaarrekening over 2013 van [BV1] had moeten afgeven en daaruit volgt dat klachtonderdeel c. in zoverre ongegrond is.     

4.14      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart klachtonderdeel c. gedeeltelijk niet-ontvankelijk op de wijze zoals hiervoor is vermeld;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.