ECLI:NL:TACAKN:2018:17 Accountantskamer Zwolle 17/1177 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:17
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 09-04-2018
Zaaknummer(s): 17/1177 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene beschikte over onvoldoende deskundigheid voor het uitvoeren van de opdracht en heeft geen toereikende maatregel getroffen om ervoor te zorgen dat hij zich bij die uitvoering zou houden aan de fundamentele beginselen. Daardoor ontbeert het door hem verstrekte assurancerapport een deugdelijke grondslag. Betrokkene heeft aldus gehandeld in strijd met het beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Betrokkene heeft met zijn handelwijze de toegevoegde waarde van zijn verklaring voor de potentiële beleggers onderschat. Maatregel: berisping. 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1177 Wtra AK van 9 april 2018 van

X ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. A.C. van Campen,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.  

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 31 mei 2017 ingekomen klaagschrift van 30 mei 2017 met bijlagen;

-        de op 8 juni 2017 ingekomen brief van 6 juni 2017 van klaagster;

-        het op 25 juli 2017 ingekomen verweerschrift met bijlagen;

-        de op 20 oktober 2017 ingekomen brief van 19 oktober 2017 van mr. A.C. van Campen met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2017, waar zijn verschenen: klaagster vertegenwoordigd door haar bestuursleden  [A] en [B], bijgestaan door mr. A.C. van Campen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1  Klaagster is belangenbehartiger van gezamenlijke obligatiehouders. Zij is  opgericht in verband met een belegging van de besloten vennootschap [BV1] (hierna: [BV1]), in Duits vastgoed, bestaande uit 17 woningen, met een totale verhuurbare oppervlakte van 1.607 m², vier units kantoorruimte (90 m²) en tien parkeerplaatsen. Daarnaast was sprake van een eenvoudig voor bewoning geschikt te maken zolderruimte en bestonden er nog andere alternatieve uitbreidingsmogelijkheden (hierna tezamen: zorgportefeuille). De woningen zijn in het bijzonder bedoeld voor personen/gezinnen met een sociale indicatie.

2.2       Initiatiefnemer van de belegging in de zorgportefeuille was [BV2] (hierna: [BV2]). [BV2] heeft hiertoe op 13 maart 2015 [BV1] opgericht. Indirect aandeelhouder (95%) van [BV2], de heer [C] (hierna: [C]) heeft op 28 januari 2015 met betrokkene gesproken over een af te geven prognoseverklaring conform Standaard 3400 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden bij een cijfermatige toekomstprojectie in de nog door [BV1] uit te geven prospectus. De uiteindelijke opdrachtbevestiging is op 2 februari 2015 namens [BV1] i.o. getekend door haar algemeen directeur [D] (hierna: [D]).

2.3       Betrokkene  heeft ervoor gekozen om zijn werkzaamheden in de vorm van een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling te laten toetsen door [E] RA (hierna: [E]).

2.4       In de prospectus staat dat [BV1] door middel van een hypothecaire lening vermogen verschaft aan (projectvennootschap) [BV3] die de zorgportefeuille met het verkregen vermogen koopt en exploiteert. [BV1] en [BV3] vormen samen het in de prospectus genoemde obligatiefonds.

2.5       Op 13 maart 2015 hebben [D] en [C] op het verzoek van betrokkene een bevestiging afgegeven ten aanzien van alle door hen in de prospectus opgenomen inhoudelijke en cijfermatige informatie.  

2.6       In de prospectus die [BV1] in verband met de aanbieding en uitgifte van de obligatielening ten behoeve van de belegging in de zorgportefeuille in maart 2015 heeft gepubliceerd, is als bijlage 5 een verklaring van betrokkene van 13 maart 2015 opgenomen. In die verklaring staat het volgende:

Aan de directie van [BV1]

Opdracht en verantwoordelijkheden

Wij hebben de in hoofdstuk 6 van het Prospectus opgenomen prognose Zorgportefeuille door het obligatiefonds voor de periode 2015 tot en met 2022 onderzocht. De prognose, met inbegrip van de veronderstellingen waarop deze is gebaseerd (opgenomen in hoofdstuk 6 van het Prospectus), is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit. Het is onze verantwoordelijkheid een onderzoeksrapport inzake de prognose te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse Standaard 3400, ‘Onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie’, De in dit kader uitgevoerde werkzaamheden bestonden in hoofdzaak uit het inwinnen van inlichtingen bij functionarissen van de entiteit, het uitvoeren van cijferanalyses met betrekking tot de financiële gegevens en het vaststellen dat de veronderstellingen op de juiste wijze zijn verwerkt.

Ons onderzoek betreffende de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd, kan als gevolg van de aard van dit onderzoek, slechts resulteren in het geven van een conclusie die een beperkte mate van zekerheid geeft. Ons onderzoek betreffende de opstelling en de toelichting van de prognose in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW) resulteert in een oordeel dat een redelijke mate van zekerheid geeft.

Conclusie en oordeel

Op grond van ons onderzoek van de gegevens waarop de veronderstellingen zijn gebaseerd is ons niets gebleken op grond waarvan wij zouden moeten concluderen dat de veronderstellingen geen redelijke basis vormen voor de prognose.

Naar ons oordeel is de prognose op een juiste wijze op basis van de veronderstellingen opgesteld en toegelicht in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij tevens de van toepassing zijnde grondslagen voor waardering en resultaatbepaling zoals gehanteerd in de jaarrekening in aanmerking worden genomen.

Realiseerbaarheid toekomstige uitkomsten

De werkelijke uitkomsten zullen waarschijnlijk afwijken van de prognose, aangezien de veronderstelde gebeurtenissen zich veelal niet op gelijke wijze zullen voordoen als hier is aangenomen. De hieruit voortvloeiende afwijkingen kunnen van materieel belang zijn.

Beperking in gebruik en verspreidingskring

De prognose is opgesteld voor de directie van [BV1] met als doel [BV1] in staat te stellen te voldoen aan het ophalen van het (obligatie)vermogen ten behoeve van het doen van de investeringen in de Zorgportefeuille. Hierdoor is de prognose mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden.

Ons assurance-rapport is derhalve uitsluitend bestemd voor [BV1] en haar (potentiële) vermogensverschaffers en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen.

(…)”

2.7       Als  bijlage 4 is een samenvatting van het taxatierapport van  gecertificeerd taxateur [F] (hierna: [F]) opgenomen waarin als de geschatte marktwaarde per 16 januari 2015 van de zorgportefeuille een bedrag van 

€ 2.090.000 is vermeld.

2.8       In paragraaf 5.4 van de prospectus staat als beleidspijler van het obligatiefonds: “Er dienen sterke huurpartijen verbonden te zijn aan de zorgportefeuille”. In dat verband wordt vermeld dat de zorgportefeuille wordt gehuurd en beheerd door de in Duitsland gevestigde zorginstellingen [G] en [H], waardoor een constante kasstroom is verzekerd. In paragraaf 3.3 staat verder dat deze zorginstellingen het beheer voeren over de zorgobjecten, de huurders plaatsen in de te verhuren zorgwoningen en de huurpenningen voor de bewoners betalen (bij hun volmacht). Daarnaast betalen de zorginstellingen huurpenningen voor de door hen in gebruik genomen ruimtes en de medische post.

2.9       In hoofdstuk 6 is een exploitatieprognose opgenomen, inhoudende een opbrengsten-, kosten- en resultaatsprognose van de zorgportefeuille van het obligatiefonds.  Volgens een eveneens opgenomen prognose van de huurinkomsten (omschreven als alle gefactureerde opbrengsten voor het gebruik van de zorgportefeuille) bedragen deze inkomsten bij een verhuurbare woonoppervlakte van 1.697 m² voor de jaren 2015, 2016 en 2017 respectievelijk € 76.000, € 157.000 en € 162.000 euro. Het jaarlijks prijsindexcijfer van deze inkomsten is volgens de prospectus op advies van taxateur [F] begroot op 3% per jaar.  

2.10     In hoofdstuk 8 is als onderdeel van het geldstroomproces van [BV1] beschreven dat het obligatiefonds haar jaarstukken jaarlijks laat controleren door een registeraccountant. In hoofdstuk 10 worden het kantoor [I] te [plaats3] als adviserend accountant en betrokkene als controlerend accountant vermeld.

2.11     Op 12 april 2015 heeft [BV1] een “Addendum bij het [naam prospectus]”, hierna: het Addendum, uitgebracht. In de daarbij als bijlage 9 opgenomen concept-koopovereenkomst met betrekking tot de zorgportefeuille staat in de leden 6 en 7 van artikel V: “Miet- und Pachtverhältnisse bestehen nicht.” respectievelijk “Das Kaufobject steht leer”.

2.12     In een brief, gedateerd 31 maart 2015, opgenomen als bijlage 7. bij het Addendum staat (in vertaling):

 “Geachte heer [D],

Op basis van uw verzoek betreft de technische staat van het vastgoed en het eventueel te verrichten onderhoud in de aankomende jaren kan ik u op basis van ons onderzoek meedelen dat, zowel de lift, de trap, de elektrische systemen, de boiler, de kelder, het trappenhuis en de vensters volledig gecontroleerd zijn en de gezamenlijke technische staat als zeer goed is beoordeeld. Hierdoor zijn in de aankomende 10-12 jaar geen onderhoudswerkzaamheden te verwachten”.

2.13     En in een brief, gedateerd 31 maart 2015, van (makelaardij) [J] GmbH, opgenomen als bijlage 8. bij het Addendum staat over de zorgportefeuille (in vertaling):

“(..)

De huursituatie betreft de objecten (...) is als volgt:

De huurders worden door [G] en [H] (...), aan de eigenaar van het object toegewezen en tevens namens de eigenaar geaccordeerd.

Alle afrekeningen en betalingen worden door [G] en [H] (...) verzorgd.

Op basis van de afgesloten huurverdragen en de constructieve samenwerking met [G] en [H] (...) vanaf 2003, op basis van de constante behoefte aan zorgplaatsen en de hoge bezetting van de zorgplaatsen in de regio, alsmede de sterke demografische kenmerken van de patiënten in de regio, wordt gegarandeerd dat de verhuur minstens voor een tijdsbestek van 10 jaar tot 2025 is verzekerd.

Los van bovenstaande benadrukken wij, dat op grond van locatie, de solide bouwstructuur en hoge kwaliteit waarin het vastgoed verkeerd, De overeenkomst moeiteloos wordt voortgezet. (...).”

2.14     Ten behoeve van de belegging heeft [BV1] in totaal voor een bedrag van € 2.190.000 aan obligaties uitgegeven. In de maanden juli tot en met december 2015 hebben 73 obligatiehouders dit bedrag ingelegd.

2.15     Het obligatiefonds heeft de incasso van de huurgelden en het (overig) beheer van het vastgoed uitbesteed aan Haus- und Mietverwaltungsbüro [K]. Volgens een door dat bureau opgesteld overzicht van 6 januari 2017 bedroegen de huurinkomsten (inclusief “umlegbare  Kosten” en “Nebenkostennachzahlungen”) in 2016 € 147.390,01 en de “umlegbare Kosten” € 58.228,62.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft in onvoldoende mate een zelfstandig en kritisch onderzoek ingesteld naar de begrote exploitatie-inkomsten en –uitgaven van [BV1];
  2. betrokkene was onvoldoende vakbekwaam voor het uitvoeren van de opdracht;
  3. betrokkene heeft ten onrechte de indruk gewekt dat hij als de controlerend accountant bij het project van het obligatiefonds was betrokken.

3.3       Wat namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA), en meer in het bijzonder aan Standaard 3400 van de daarop gebaseerde Nadere voorschriften controle en overige standaarden die specifieke voorschriften bevat voor een opdracht tot  onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het verwijt in klachtonderdeel a. komt er in de kern op neer dat betrokkene heeft nagelaten te constateren dat in de geprognosticeerde huurinkomsten 2016 ook “umlegbare Kosten”, hierna ook: servicekosten, begrepen waren, terwijl deze (ten onrechte) niet bij de exploitatiekosten zijn begroot. Daardoor wekken de financiële prognoses die in de prospectus gepresenteerd zijn volgens klaagster een verwachting die objectief gezien niet gerechtvaardigd is. Het onderzoek van betrokkene naar de deugdelijkheid van deze financiële prognoses is volgens klaagster onzorgvuldig geweest omdat betrokkene, geparafraseerd, heeft nagelaten (bij het bestuur van het obligatiefonds) te verifiëren op welke wijze de begrote inkomsten en uitgaven zijn opgebouwd, zich niet heeft ingespannen lopende huurcontracten in te zien en niet heeft blootgelegd dat aan de opbrengstenkant wel- en aan de kostenkant geen rekening is gehouden met servicekosten. In de praktijk is ook gebleken dat de netto-huur aanzienlijk lager is, in 2016 afgerond € 68.000, dan de geprognotiseerde huur.

4.5       In paragraaf 2 onder b van Standaard 3400 is bepaald dat een accountant in een opdracht tot onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie toereikende informatie dient te verkrijgen teneinde vast te stellen dat de toekomstgerichte financiële informatie op een juiste wijze is gebaseerd op de veronderstellingen. Bij het bepalen van de aard, de tijdsfasering en de omvang van  zijn onderzoekswerkzaamheden dient de accountant op grond van paragraaf 17 onder e de toereikendheid en betrouwbaarheid van de onderliggende gegevens in zijn overwegingen te betrekken en in paragraaf 18 is toegelicht dat de accountant de herkomst en betrouwbaarheid beoordeelt van de gegevens die ten grondslag liggen aan de schattingen van het bestuur van de entiteit. Toereikende informatie over de onderbouwing van dergelijke veronderstellingen kan worden ontleend aan interne en/of externe bronnen, met inbegrip van een beoordeling van de veronderstellingen in het licht van historische gegevens. Tevens moet worden beoordeeld of de veronderstellingen zijn gebaseerd op plannen die passen binnen de mogelijkheden van de entiteit.

4.6       Betrokkene heeft, geparafraseerd, naar voren gebracht dat hij de conceptversie van de prospectus van januari 2015 voorgelegd heeft gekregen. Hij heeft over de opzet en inhoud van het beleggingsinitiatief inlichtingen ingewonnen bij [C] en [D] en een bij het project betrokken fiscalist. Hij heeft de prospectus inclusief de van [C] en [D] opgestelde financiële prognoses inhoudelijk op consistentie beoordeeld en diverse wijzigingen voorgesteld. Daarnaast heeft hij regelmatig vaktechnisch overleg gehad met [E]. Voordat betrokkene zijn prognoseverklaring heeft ondertekend, hebben ten slotte [D] en [C]  een bevestiging ondertekend ten aanzien van alle door hen in de prognose opgenomen inhoudelijke en cijfermatige informatie. Betrokkene is op grond daarvan en op grond van de bij het addendum gevoegde modelhuurovereenkomst ervan uitgegaan dat de betreffende woonunits leeg en zonder huurovereenkomst zouden worden opgeleverd. Voorts heeft betrokkene informatie gevraagd bij een (vastgoed)projectontwikkelaar met specialistische kennis van de Duitse markt en is hij ervan uitgegaan dat volgens het modelhuurcontract de servicekosten voor rekening van de huurder zijn. Hij heeft onderzocht of de opgenomen huursom en (indexering) aansloten bij de marktverwachtingen van een vergelijkbaar object en daarbij het taxatierapport van [F] betrokken.

4.7       Naar het oordeel van de Accountantskamer duidt deze werkwijze erop dat betrokkene de door het obligatiefonds zelf gemaakte inschattingen als uitgangspunt heeft genomen en de ontwikkeling daarvan niet heeft geanalyseerd maar de aanvaardbaarheid daarvan heeft aangenomen op grond van een vergelijking met ontwikkelingen in de markt en navraag bij deskundigen. Met deze aanpak heeft betrokkene de theoretische huuropbrengst beoordeeld terwijl hij de feitelijk te verwachten huuropbrengst had moeten beoordelen, mede aan de hand van daaraan ten grondslag liggende documenten. Zo had hij kritisch moeten bezien of de servicekosten zowel aan de inkomstenzijde als aan de kostenzijde van de exploitatieprognose waren meegenomen. Verder bestond er  aanleiding voor nader onderzoek omdat hij enerzijds informatie had ontvangen dat de zorgportefeuille leeg zou worden opgeleverd terwijl hij anderzijds bij een bezoek ter plaatse zelf had vastgesteld dat woningen van het object bewoond waren. Doordat deze werkzaamheden achterwege zijn gelaten en betrokkene terzake evenmin een voorbehoud heeft gemaakt, ontbeert het onderzoek van betrokkene in zoverre een deugdelijke grondslag en heeft hij gehandeld in strijd met het

fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Klachtonderdeel a. is hierom gegrond.

4.8       In klachtonderdeel b. verwijt klaagster betrokkene dat hij over onvoldoende kennis beschikte over de materie ten aanzien waarvan [BV1] hem heeft gevraagd de toekomstgerichte financiële informatie te onderzoeken. Naar het oordeel van de Accountantskamer vormde het beschikken over specifieke kennis van en of ervaring met betrekking tot (beleggings) prospecti, (Duits) onroerend goed en onderzoek van toekomstgerichte financiële informatie bij voorbaat een voorwaarde om de opdracht vakbekwaam en zorgvuldig uit te kunnen voeren. Betrokkene heeft ter zitting bevestigd dat hij niet over deze kennis of ervaring beschikte. Hij heeft daarbij verklaard dat hij om deze reden collega-accountant [E] heeft benaderd voor het uitvoeren van een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling. Naar het oordeel van de Accountantskamer betrof dat in haar uitwerking echter geen toereikende maatregel in de zin van artikel 21 VGBA nu niet gebleken is dat sprake was van een intensieve samenwerking. Deze was wel vereist door het gebrek aan kennis over de aard en inhoud van de opdracht bij betrokkene. Bovendien heeft [E] betrokkene vanwege ziekte niet tot het einde kunnen ondersteunen. In één en ander had betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer reden moeten zien om de opdracht niet te aanvaarden dan wel te beëindigen. Door dit niet te doen heeft betrokkene eveneens in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid. Klachtonderdeel b. is dan ook  gegrond.

4.9       Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.10     Volgens artikel 10 VGBA treft de accountant, indien zijn betrokkenheid bij bepaalde informatie door een ander onjuist wordt voorgesteld, een redelijkerwijs te nemen maatregel om zijn werkelijke betrokkenheid aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar te maken.

4.11     Ter zitting heeft betrokkene onweersproken verklaard dat het aanvankelijk de bedoeling was dat hij de toekomstige jaarstukken ook zou gaan controleren. Er was dus geen sprake van een onjuiste vermelding van de (toekomstige) betrokkenheid van betrokkene. Maar zelfs als dat niet het plan was of nog onbekend was, was er geen reden om een maatregel te treffen omdat betrokkene niet had hoeven te voorzien, zoals klagers ter zitting hebben betoogd, dat potentiële beleggers op grond van die vermelding zouden verwachten dat hij zijn prognosewerkzaamheden met meer nauwkeurigheid zou uitvoeren. Dit mochten klagers te meer niet verwachten, nu de prognoseverklaring vermeldt op grond van welke standaard de werkzaamheden zijn uitgevoerd en daarin verder staat dat de verklaring een beperkte mate van zekerheid inhoudt.

4.12     Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daarover houdt zij rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van  berisping passend en geboden. Aldus wordt in aanmerking genomen dat betrokkene over onvoldoende deskundigheid beschikte voor het uitvoeren van de opdracht en geen toereikende maatregel heeft getroffen om ervoor te zorgen dat hij zich bij die uitvoering zou houden aan de fundamentele beginselen. Daardoor ontbeert het door hem verstrekte assurancerapport een deugdelijke grondslag. Voorts is meegewogen dat betrokkene met zijn handelwijze de toegevoegde waarde van zijn verklaring voor de potentiële beleggers heeft onderschat.    

4.13      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart klachtonderdeel c. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdelen a. en b. gegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van berisping ;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra, betrokkene het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klaagster vergoedt.

Aldus beslist door mr. drs. M. Stempher, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 april 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.