ECLI:NL:TACAKN:2017:30 Accountantskamer Zwolle 16/894 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:30
Datum uitspraak: 08-05-2017
Datum publicatie: 08-05-2017
Zaaknummer(s): 16/894 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene heeft een financieel onderzoek uitgevoerd voor zijn opdrachtgever en een rapport uitgebracht. De opdrachtgever heeft over de inhoud van dat rapport een persbericht uitgebracht.  In een reactie daarop aan zijn cliënt heeft betrokkene haar gewezen op de passage in het rapport ten aanzien van het gebruik daarvan en laten weten geen toestemming voor openbaarmaking van het rapport te hebben verleend en zich van de gegeven interpretatie in het persbericht te distantiëren. Betrokkene heeft, geconfronteerd met de onjuiste informatie adequaat en conform de geldende beroepsregels (artikel 10 VGBA) gehandeld. De klacht is ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/894 Wtra AK van   8 mei 2017 van

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. P.C. Schouten,

t e g e n

drs. Y CFE ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. F.C.M. van der Velden.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 29 maart 2016 ingekomen klaagschrift van 25 maart 2016 met bijlagen;

-        het op 9 augustus 2016 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 oktober 2016 waar zijn verschenen: namens klaagster (hierna ook: [X]) [A], vice voorzitter van de [X], bijgestaan door mr. P.C. Schouten, advocaat te Breda, en betrokkene, bijgestaan door mr. F.C.M.  van der Velden, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als partner verbonden aan [organisatie1] (hierna: [organisatie1]). Een andere partner bij [organisatie1], mr. [B] (hierna: [B]) heeft de opdracht van (het bestuur van) klaagster aanvaard om onderzoek uit te voeren naar het financieel handelen van [X] en het financieel handelen van haar bestuurders. Zij zijn betrokken in een juridische procedure met de vereniging [vereniging1] (hierna ook: [vereniging1]) die tot half september 2015 de administratie van [X] voerde en met de vereniging [vereniging2] (hierna ook: [vereniging2]). De opdracht is bij brief van 13 oktober 2015 door [B] bevestigd. Bij brief van 1 december 2015 heeft hij, vanwege uitbreiding van de periode van onderzoek, een aanvullende opdracht bevestigd. De achtergrond hiervan was dat klaagster een meer voldragen beeld wenst te verkrijgen van de grondslag van de bij haar uitgevoerde betalingen.

2.2       Bij aanvang van het onderzoek was [B] contactpersoon van klaagster en drs. [C] RA onderzoeksleider. Betrokkene heeft deze taken in de loop van het onderzoek (per 13 januari 2016) overgenomen.

2.3       Bij e-mail van 30 september 2015 heeft [B] klaagsters advocaat, (destijds) mr. [D], verzocht de tekst van de opdrachtbevestiging kritisch door te nemen en aan te vullen. Tevens heeft hij gevraagd de opdrachtbevestiging ook te bekijken in het licht van het eventueel aan derden dienen te verstrekken van het (door [organisatie1] uit te brengen) rapport.

2.4       Op 22 januari 2015 heeft betrokkene [vereniging1] een conceptrapport voor (weder)hoordoeleinden gestuurd omdat de administratie voor een belangrijk deel van de onderzochte periode door [vereniging1] was gevoerd.

2.5       Nadat betrokkene de reactie van [vereniging1] had ontvangen heeft hij deze beoordeeld en waar hij dat nodig vond in het conceptrapport verwerkt. Vervolgens heeft hij een conceptrapport aan klaagster voorgelegd met het verzoek eventuele feitelijke onjuistheden of onvolledigheden aan hem kenbaar te maken. In dit conceptrapport is de volgende beperking opgenomen:

“Dit rapport is opgesteld ten behoeve vanhet bestuur van [X] en is afgestmd op het gebruik ten behoeve van de vermelde doelstelling. Dit rapport is dan ook niet bedoeld, en mogelijk ook niet geschikt, voor enig ander gebruik, aangezien dan niet noodzakelijkerwijs is gewaarborgd dat derden, die niet op de hoogte zijn van het doel van en de reikwijdte van de verrrichte werkzaamheden, de inhoud van dit rapport op de juiste wijze interpreteren. Voor openbaarmaking van dit rapport dient door [organisatie1] voorafgaand schriftelijk toestemming te worden verleend”.

2.6       In reactie op een e-mail van betrokkene inzake ‘Rapport [organisatie1] tbv [X], schrijft [E], voorzitter van [X] in een e-mail van 9 februari 2016:

“Wij hebben uw e-mail met het bestuur besproken. Wij hebben de indruk dat uw bezwaar op een misverstand berust.(...). In de opdrachtbevestiging is uitdrukkelijk beschreven dat het rapport wordt opgemaakt in het kader en “ter ondersteuning”  van de lopende geschillen tegen [X] en haar bestuurders. In die context zou [organisatie1] de eigen administratie van [X] onder de loep nemen, of anders gezegd: “Het in kaart brengen en toetsen van uitgevoerde betalingen door de [X] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 juni 2015 in relatie tot vigerende begrotings- bestedings- en verantwoordings- normen binnen [X}”.

In een e-mail van [B] van 30 september 2015 aan onze advocaat (...) merkt hij nog op: “Bekijk de opdrachtbevestiging svp ook in het licht van het eventueel aan derden dienen te verstrekken hiervan”. Verder is er geen beperking gesteld aan het gebruik door ons van het rapport. Integendeel, wij hebben steeds aangegeven er belang bij te hebben helderheid te krijgen over ons eigen financieel handelen, met name om weerwoord te kunnen bieden in de vele procedures die [vereniging2] en [vereniging1] op ons af (blijven) afvuren. Er is dan ook altijd vanuit gegaan dat we het rapport naar eigen inzicht zouden kunnen gebruiken in die context (...)”.

2.7       In reactie daarop heeft betrokkene per e-mail van 9 februari 2016 geantwoord dat de kern waar het om gaat, niet zozeer blijkt uit de opdrachtbevestiging maar uit een eerder door [organisatie1] toegezonden fax waarin is geschreven:

  “Die rapportage heeft weliswaar niet direct betrekking op de partijen  die in de onderhavige procedure betrokkene zijn, maar zal naar verwachting de onjuistheid aantonen van een aantal onderdelen van een door [onderzoeksinstituut] op 29 mei 2015 uitgebracht rapport (productie 62 bij de dagvaarding) waar [vereniging2] een deel van haar vordering op baseert”.                                                                               

Betrokkene heeft in deze e-mail vervolgens geschreven:

“Wij hebben in onze werkzaamheden deze verwachting nooit in ogenschouw genomen en daarom kan en mag ons rapport beroepsmatig niet dienen om een dergelijke bewering aan te tonen (...)”.

2.8       Betrokkene heeft op 23 februari 2016 het ‘Rapport inzake onderzoek naar de rechtmatigheid van verrichte betalingen’ (hierna: het rapport) uitgebracht. Daarin staat onder meer:

2            Doelstelling onderzoek

Voor het onderzoek is de volgende initiële onderzoeksopdracht geformuleerd:

Het in kaart brengen van uitgevoerde betalingen door [X] in de periode van 1 januari 2015 tot en met 30 Juni 2015 (...) in relatie tot vigerende begrotings-, bestedings- en verantwoordingsnormen binnen [X]. Met andere woorden van alle betalingen waar mogelijk vaststellen wat aan de betaling ten grondslag heeft gelegen en wie daartoe opdracht heeft gegeven.

In feite betreft dit onderzoek het vaststellen van de rechtmatigheid van de betalingen, zoals in de accountantsliteratuur is bedoeld (als tegenhanger van doelmatigheid). Op verzoek van [vereniging1] voegen wij toe dat in het geval dat de rechtmatigheid van een betaling niet is vastgesteld, dat niet wil zeggen dat sprake is van een onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW.

(...)

3            Verrichte werkzaamheden, beschikbare bescheiden

(...)

Ter voorkoming van misverstanden, onjuistheden en onvolledigheden hebben wij onze bevindingen eerst in concept aan [vereniging1] voorgelegd, omdat aldaar de administratie voor een belangrijk deel van de onderzochte periode is gevoerd.

(...)

5            Ten slotte

Dit rapport is opgesteld ten behoeve van het bestuur van de [X] en is afgestemd op het gebruik ten behoeve van de vermelde doelstelling. Dit rapport is dan ook niet bedoeld, en mogelijk ook niet geschikt, voor enig ander gebruik, aangezien dan niet noodzakelijkerwijs is gewaarborgd dat derden, die niet op de hoogte zijn van het doel en de reikwijdte van de verrichte werkzaamheden, de inhoud van dit rapport op de juiste wijze interpreteren. Voor openbaarmaking van dit rapport dient door [organisatie1] voorafgaand schriftelijk toestemming te worden verleend.”

2.9       Klaagster heeft op 10 maart 2016 een persbericht aan diverse media verstrekt waarin staat:

[X] doet aangifte van fraude met ongeautoriseerde betalingen van half miljoen euro.

[X] heeft begin deze week aangifte gedaan van fraude en verduistering te hoogte van een bedrag van ruim een half miljoen euro. Dat er ongeautoriseerde betalingen zijn verrricht is aan het licht gekomen na een forensisch accountantsonderzoek van het bureau [organisatie1]’.

Het benadeelde [X] heeft de strafrechtadvocaat mr. Peter C. Schouten gevraagd haar bij te staan in de contacten met de politie en het Openbaar Ministerie. De advocaat heeft er bij het OM op aangedrongen onverwijld een onderzoek te starten naar de vermeende fraude.

(...)

Naar schatting gaat het om een bedrag van 535.000 euro aan onregelmatigheden in de boekhouding. Dit geld is onterecht door [vereniging1] aan [vereniging2] overgemaakt. Deze laatstgenoemde branchevereniging had het laatste jaar last van substantiële kostenoverschrijdingen. Het geld was binnen [X] bestemd voor het opvangen van garantieclaims na slecht uitgevoerd herstelwerk en calamiteiten voor de consument zoals een faillissement van een schadeherstelbedrijf.

[X] hecht er waarde aan zelf melding te maken van het fraudeonderzoek, zodat het publiek is ingelicht en er geen schadelijke geruchten ontstaan over de toekomst van het fonds.

(...)”

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met mr. P.C. Schouten van Advocatenkantoor Schouten Legal (...) ”.

2.10     Per e-mail van 10 maart 2016 heeft betrokkene het bestuur van klaagster het volgende geschreven:

“Geacht bestuur,

Ons is vandaag uit een persbericht gebleken dat de [X] aangifte zou hebben gedaan van fraude en verduistering ter hoogte van een bedrag van ruime een half miljoen euro. Dit geld zou volgens het persbericht onterecht zijn overgemaakt door de federatieve branchevereniging aan [vereniging2]. In het persbericht wordt vermeld dat de ongeautoriseerde betalingen aan het licht zijn gekomen na een forensisch accountantsonderzoek van [organisatie1].

Inmiddels heeft de advocaat van [vereniging1] zich tot ons gewend en aangekondigd stappen te zullen ondernemen gebaseerd op ons rapport.

In het rapport is expliciet vermeld dat het is opgesteld ten behoeve van het bestuur van [X] en is afgestemd op het gebruik ten behoeve van de in het rapport vermelde doelstelling (zie verder hieronder). Het rapport is dan ook niet bedoeld, en mogelijk ook niet geschikt, voor enig ander gebruik, aangezien dan niet noodzakelijkerwijs is gewaarborgd dat derden, die niet op de hoogte zijn van het doel en de reikwijdte van de verrichte werkzaamheden, de inhoud van dit rapport op de juiste wijze interpreteren. Voor openbaarmaking van het rapport dient voorts door ons voorafgaand schriftelijk toestemming te worden verleend.

Indien de berichtgeving in het persbericht juist is, dan is de rapportage gebruikt in strijd met deze bepaling omtrent doel en verspreidingskring van het rapport. In het rapport hebben wij ons nadrukkelijk uitsluitend beperkt tot het onderzoek naar de rechtmatigheid van de betalingen, zoals in de accountantsliteratuur is bedoeld (als tegenhanger van doelmatigheid). Expliciet is in het rapport bepaald dat in het geval de rechtmatigheid van een betaling niet is vastgesteld, dat niet wil zeggen dat sprake is van een onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW. Blijkbaar heeft u - door aangifte van fraude te doen - deze conclusie van onrechtmatigheid in de zin van artikel 6:162 wel getrokken. Wij distantiëren ons dan ook uitdrukkelijk van de interpretatie die u blijkbaar heeft gegeven aan onze onderzoeksresultaten.

Tot slot hebben wij u geen toestemming gegeven om het rapport openbaar te maken. (...)”.

Betrokkene heeft dit bericht in afschrift (onder meer) aan de advocaat van [vereniging1]  gestuurd.

2.11     [Vereniging1] heeft op haar beurt deze e-mail op 11 maart 2016 in een bericht verspreid (danwel door  [vereniging2] doen verspreiden) onder haar leden en door haar geselecteerde persorganen met als onderwerp ‘Geen sprake van fraude volgens bureau [organisatie1]’. Daarin wordt uitgelegd dat [organisatie1] zelf uitdrukkelijk afstand neemt van de aantijgingen die [X] uit het onderzoeksrapport trekt.

2.12     [E[ heeft betrokkene en [B] op 14 maart 2016 om 9.37 uur  een e-mail gestuurd. Daarin memoreert hij dat beiden op 10 maart 2016, zonder afbericht, niet aanwezig waren op een afspraaklocatie om een kwestie, niet zijnde het onderzoek (dat tot het rapport heeft geleid), te bespreken en spreekt hij zijn bevreemding uit over de toezending in afschrift door hen van hun e-mailbericht van 10 maart 2016 aan de advocaat van [vereniging1] welk bericht volgens hem inmiddels door [vereniging1] en [vereniging2] publiekelijk is verspreid en waartegen door betrokkene en [B] geen actie is ondernomen.   

2.13     In reactie daarop antwoordt betrokkene [E] per e-mail van 14 maart 2016. Daarin bericht hij dat [B] hem voorafgaand aan de vergadering tevergeefs heeft trachten te bellen en een sms heeft gestuurd en licht hij hun, volgens hem door artikel 10 VGBA voorgeschreven, handelwijze na het door klaagster aan de media verstrekte persbericht   toe.  Ook laat hij weten de advocaat van [vereniging1] ervan in kennis te zullen stellen dat hij geen toestemming heeft gekregen om de correspondentie te verspreiden. De reden voor het afwezig zijn bij de geplande vergadering op 10 maart 2016 heeft hij als volgt geformuleerd:

“ Pas na het tijdstip van de vergadering heeft u de heer [B] gebeld en bereikt. Hij heeft u toen medegedeeld dat het door u verzonden persbericht aanleiding gaf de vergadering wat betreft onze aanwezigheid, niet door te laten gaan.

Aanleiding voor het niet deelnemen aan die vergadering was uw persbericht met een verwijzing naar ons rapport. Wij wilden ons beraden op de ten spoedigst te nemen stappen naar aanleiding van uw persbericht in plaats van een gesprek met u over openstaande rekeningen”.

Ter afsluiting staat in het antwoord dat het [organisatie1], als het stof van de persturbulentie is neergedaald, goed lijkt om met [E] om de tafel te zitten, mede ook om het probleem van onbetaalde rekeningen op te lossen.

2.14     Per e-mail van 14 maart 2016 om 14.41 uur heeft betrokkene de advocaat van [vereniging1] laten weten dat hij het bericht van 10 maart 2016 gericht aan het bestuur van klaagster in kopie aan hem heeft toegezonden ter informatie. In deze e-mail staat:  

“(...)

Het onderstaande bericht is u in kopie toegezonden ter informatie. Heden is mij ter ore gekomen dat het bericht breder verspreid zou zijn tot ver buiten de kring van de geadresseerden. De juistheid van dat bericht kan ik niet verifiëren. Een dergelijke verspreiding zie ik als een onbreuk op de vertrouwelijkheid van onze correspondentie. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat ik mijn bericht uitsluitend heb bedoeld voor de in de adresinformatie genoemde personen en voor verdere verspreiding geen toestemming heb gegeven (...)”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

1.     betrokkene heeft een disproportionele maatregel getroffen om zijn werkelijke betrokkenheid bij de informatie in het (door klaagster verstrekte) persbericht kenbaar te maken door zijn vertrouwelijke e-mail van 10 maart 2016 aan klaagster in afschrift te sturen naar de advocaat van [vereniging1], en heeft in die e-mail onjuiste informatie verstrekt over afspraken die zijn gemaakt over het gebruik van het rapport;

2.     betrokkene heeft zich op onjuiste gronden gedistantieerd van de handelwijze van klaagster en daarmee klaagster ten onrechte bij [vereniging1] en derden gediffameerd;

3.     de  gewraakte e-mail van 10 maart 2016 is door [vereniging1] openbaar gemaakt onder de leden en tegen deze openbaarmaking heeft betrokkene geen maatregel getroffen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Vooropgesteld wordt dat het in paragraaf 2.3 VGBA opgenomen fundamentele beginsel van integriteit van een accountant in het algemeen eist dat hij eerlijk en oprecht optreedt. Voor de speciale situatie dat zijn betrokkenheid bij bepaalde informatie door een ander onjuist wordt voorgesteld schrijft artikel 10 VGBA voor, dat de accountant een redelijkerwijs te nemen maatregel treft om zijn werkelijke betrokkenheid aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar te maken. Bij de beraadslaging daarover betrekt hij niet alleen het bepaalde in artikel 20 VGBA, maar identificeert en beoordeelt hij op grond van het bepaalde in artikel 21 VGBA tevens de omstandigheden die bij het treffen van de als redelijkerwijs te bestempelen maatregel een bedreiging kunnen vormen voor het zich houden aan de fundamentele beginselen en treft hij met betrekking tot die omstandigheden een toereikende maatregel teneinde zich te houden aan de fundamentele beginselen.

4.5       Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel 1. elf subonderdelen (a. t/m k.) geformuleerd, welke hier als ingelast dienen te worden beschouwd. Door betrokkene is hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.   Dienaangaande overweegt de Accountantskamer voorts het volgende.

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat door klaagster met het persbericht de onjuiste suggestie is gewekt dat uit het rapport van betrokkene zou volgen dat sprake is van verduistering en fraude (vanwege onterechte overmaking van gelden door [vereniging1] aan [vereniging2]). Artikel 10 VGBA noopte betrokkene derhalve, toen hij (op 10 maart 2016) bekend werd met deze door klaagster ter beschikking gestelde informatie, al was dit door de advocaat van [vereniging1] die zich te dier zake tot [organisatie1] had gewend en had aangekondigd stappen tegen het rapport te zullen ondernemen, tot het treffen van een redelijkerwijs te nemen maatregel die er toe zou dienen om zijn werkelijke betrokkenheid aan de beoogde gebruikers van de informatie kenbaar te maken.

4.6.1    Bij de beraadslaging daarover, zo blijkt uit zijn verweerschrift, heeft betrokkene meegewogen dat er door het persbericht sprake was van een brede verspreiding van de onjuist voorgestelde informatie, dat er op de achtergrond een geschil speelde tussen [X] en [vereniging1] en dat de onjuiste voorstelling van zaken nadelige gevolgen kon hebben voor [vereniging1]. Voorts heeft betrokkene overleg gepleegd met de general council van [organisatie1] en heeft [B] getracht [E] te bereiken teneinde hem te laten weten de ontstane situatie te willen bezien alvorens deel te nemen aan een  geplande vergadering.

4.6.2    De Accountantskamer is van oordeel dat het afstand nemen van de interpretatie door klaagster van het rapport door middel van het te dier zake vrijwel direct verzenden van de e-mail van 10 maart 2016 aan klaagster en de advocaat van [vereniging1] als beoogde gebruiker van de door klaagster verstrekte informatie, een redelijkerwijs te nemen maatregel was tegen de omstandigheid dat in het persbericht de suggestie werd gewekt dat uit het door betrokkene opgestelde rapport volgde dat sprake was van fraude en daarmee dat betrokkene de aanwezigheid van fraude had vastgesteld. O nder voormelde omstandigheden waarin onmiddellijk gehandeld diende te worden om verdere schade te voorkomen hoefde van betrokkene in weerwil van het bepaalde in artikel 21 VGBA niet tevens vooraf een separate schriftelijke vastlegging van de door hem onderkende bedreiging voor zijn integriteit en een daarvoor te treffen toereikende maatregel te worden vastgelegd. In zoverre falen de klachtonderdelen a., b.(deels), f. i. en j.

4.7       Wat betreft de klachtonderdelen b. (verder) en c.  overweegt de Accountantskamer dat de afspraak waar klaagster aan refereert en die door betrokkene niet zou zijn nagekomen, nog afgezien van de omstandigheid dat betrokkene [E] dienaangaande een e-mail heeft gestuurd op 14 maart 2016, een door [B] gemaakte en geannuleerde afspraak met het bestuur van klaagster betrof.  Ook deze klachtonderdelen treffen derhalve (verder) geen doel.

4.8       In het rapport is onder punt 2 de passage is opgenomen “Op verzoek van [vereniging1] voegen wij toe dat in het geval dat de rechtmatigheid van een betaling niet is vastgesteld, dat niet wil zeggen dat sprake is van onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 6:162 BW”. Daarmee en met hetgeen in paragraaf 5 van het rapport is vermeld over het doel van het rapport, is in het rapport zelf expliciet vermeld dat het is opgesteld ten behoeve van het bestuur van klaagster en dat het is afgestemd op het gebruik conform de in het rapport vermelde doelstelling. In dat licht bezien mist klachtonderdeel d, dat klaagt over het feit dat in de e-mail van 10 maart 2016 is vermeld dat het is opgesteld ten behoeve van klaagster en is afgestemd op het gebruik conform de in het rapport vermelde doelstelling, een afdoende feitelijke grondslag. Wat klaagster in dit verband heeft aangevoerd over de reden van de toevoeging onder punt 2 van het rapport is bij deze stand van zaken niet terzake doende. Klachtonderdeel d. faalt dan ook.

4.9       Klaagster heeft haar stelling in klachonderdeel e, dat betrokkene bij het treffen van de maatregel subjectief is beïnvloed door zijn irritatie over een onbetaalde rekening mede in ogenschouw genomen dat de maatregel hiervoor feitelijk al als passend is gekwalificeerd, niet aannemelijk gemaakt. Daarbij komt dat betrokkene daarover in de e-mail van 10 maart 2016 niets heeft vermeld en een gesprek daarover met [B], naar blijkt uit de e-mail van betrokkene van 14 maart 2016, om reden van ‘de persturbulentie’ door hem is geannuleerd. Het ware wellicht beter geweest als betrokkene beide zaken elk afzonderlijk in een brief of e-mail aan de orde had gesteld maar het achterwege blijven daarvan levert naar het oordeel van de Accountantskamer geen tuchtrechtelijk verwijt op zoals klaagster voorstaat, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.10     De klachtonderdelen g. en h. falen vanwege het navolgende. De vermelding in de gewraakte e-mail dat het rapport niet bedoeld is voor enig ander gebruik dan ten behoeve van de in het rapport vermelde doelstelling strookt naar het oordeel van de Accountantskamer in de eerste plaats met de inhoud van het rapport - de Accountantskamer verwijst naar hetgeen bij de bespreking van klachtonderdeel d. is overwogen - en komt bovendien overeen met de gebruikelijke beperking die accountants in het algemeen plegen te verbinden aan de openbaarmaking van een door hen opgesteld onderzoeksrapport. De passage in de e-mail van 10 maart 2016 is derhalve juist en niet suggestief.  Daarbij komt dat het rapport door klaagster ook in strijd met de daarin onder punt 5 opgenomen beperking is gebruikt, te weten ten behoeve van het uitbrengen van het persbericht voor een andere doelstelling, namelijk om publiekelijk bekend te maken tot welk resultaat het onderzoek van [organisatie1] zou hebben geleid.

4.11     De conclusie op grond van vorenstaande is dat betrokkene, geconfronteerd met de onjuist gepresenteerde informatie aan de zijde van klaagster, adequaat en conform de geldende (beroeps)regels heeft gehandeld. De door klaagster in klachtonderdeel k. getrokken conclusie ontbeert in verband hiermee een feitelijke grondslag, zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.    

4.12     In de kern komt het verwijt in klacht 2 erop neer dat betrokkene zich niet van de interpretatie van de onderzoeksresultaten had mogen distantiëren omdat deze maatregel in de artikelen 7 en 9, tweede lid, van de VGBA, is voorbehouden voor niet-integer handelen door een klaagster danwel voor de situatie dat een accountant betrokken is bij of in verband wordt gebracht met informatie die materieel onjuist of misleidend is. Dit standpunt volgt de Accountantskamer niet. Betrokkene heeft aangevoerd dat hij in de e-mail van 10 maart 2016 het woord distantiëren heeft gebruikt om aan te geven dat hij de conclusie die klaagster in het persbericht aan zijn rapport verbindt, niet onderschrijft. De Accountantskamer is van oordeel dat deze woordkeuze, gezien de verstrekkende suggestie in het persbericht over het rapport, gerechtvaardigd was. Dat het woord “distantiëren” ook wordt gebruikt in de artikel 7 en 9 VGBA betekent, anders dan klaagster lijkt te veronderstellen, niet dat betrokkene bedoeld heeft toepassing te geven aan een van deze bepalingen. De klacht is reeds om deze reden ongegrond.

4.13     Wat betreft de derde klacht stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene, nadat hij door klaagster ervan op de hoogte was gesteld dat de advocaat van [vereniging1] de e-mail van betrokkene van 10 maart 2016 die hij in afschrift van betrokkene had ontvangen, publiekelijk bekend had gemaakt, danwel had doen maken, direct heeft ingegrepen en de betreffende advocaat per e-mail van 14 maart 2016 - kort weergegeven - heeft laten weten dat hij een inbreuk had gemaakt op de vertrouwelijkheid van de correspondentie en voor verdere verspreiding daarvan geen toestemming van betrokkene had gekregen. Meer of anders dan deze snelle reactie hoefde naar het oordeel van de Accountantskamer van betrokkene niet te worden verwacht. Ook deze derde klacht is derhalve ongegrond.

4.14     Op grond van het hiervoor overwogene dient de klacht in al haar onderdelen ongegrond te worden verklaard en wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. E.W. Akkerman, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.