ECLI:NL:TACAKN:2017:18 Accountantskamer Zwolle 15/2252 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2017:18
Datum uitspraak: 03-03-2017
Datum publicatie: 03-03-2017
Zaaknummer(s): 15/2252 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klager (belegger in commanditaire vennootschappen die eigenaar zijn van vakantieparken met huisjes die verhuurd worden) klaagt dat controlerend accountant geen goedkeurende verklaring had mogen afgeven bij jaarrekeningen omdat er onder de post debiteuren niet bestaande vorderingen op de huurder zijn opgenomen. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene gezien de controle-informatie waarover hij beschikte de verwerking van het in 2014 voor het eerste halfjaar van 2015 aan de huurder in rekening gebrachte bedrag, het daarvan in 2014 ontvangen bedrag en het daarvan in 2015 nog te betalen bedrag in de jaarrekening over 2014 als niet onaanvaardbaar heeft mogen beschouwen, aangezien met deze verwerking geen onjuist beeld wordt gegeven van de verrichte en nog te verrichten prestaties op grond van de huurovereenkomst en aangezien van deze wijze van verwerking geen invloed uitgaat op het vermogen en het resultaat van de commanditaire vennootschap. Klacht ongegrond.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/2252 Wtra AK van 3 maart 2017 van

X ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

t e g e n

DRS. Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. drs. J.F. Garvelink.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 21 oktober 2015 ingekomen klaagschrift van 20 oktober 2015 met bijlagen;

-        het op 12 januari 2016 ingekomen verweerschrift van diezelfde datum.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 maart 2016 waar zijn verschenen: klager in persoon, vergezeld van zijn echtgenote, [A], en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       De Accountantskamer heeft daarna het onderzoek heropend en bij brief van 21 maart 2016 aan betrokkene een aantal vragen gesteld. In reactie daarop is op 15 juni 2016 een nader verweerschrift van diezelfde datum met bijlagen ingekomen. Klager heeft naar aanleiding daarvan bij brief van 9 juli 2016 (ingekomen op 12 juli 2016) een aantal opmerkingen gemaakt. Betrokkene heeft een reactie op deze opmerkingen ingezonden, gedateerd 30 september 2016, die op diezelfde dag bij de Accountantskamer is ingekomen. De Accountantskamer heeft daarna het onderzoek gesloten.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is verbonden aan [B] B.V. te [plaats3] (hierna: [B]). Hij heeft als controlerend accountant op 16 februari 2015 goedkeurende verklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen over 2014 van een aantal commanditaire vennootschappen, waaronder de commanditaire vennootschappen, waarin klager als participant belegt, te weten [C] CV, [D] CV, [E] CV en [F] CV (hierna: de commanditaire vennootschappen). De commanditaire vennootschappen zijn ieder eigenaar van vakantieparken (hotels en huisjes) die worden verhuurd aan [G] B.V. ([G]).

2.2       [G] betaalt jaarlijks een vaste (geïndexeerde) huur aan de beherende vennoten van de commanditaire vennootschappen. Op grond van de huurcontracten moet de huursom voor de eerste helft van een jaar voor het einde van het voorafgaande jaar worden betaald. Op verzoek van [G] hebben de participantenvergaderingen van de commanditaire vennootschappen in maart 2014 ingestemd met een voorstel van de beherende vennoten dat (afgaande op productie 2 van het verweerschrift) inhoudt dat een deel van de huurbetaling een half jaar later wordt ontvangen en met het als gevolg daarvan opschuiven van het betaalmoment aan de participanten met een half jaar. Uit het voorstel blijkt dat de wijziging van het betaalmoment aan de participanten in de loop van 2014 ingaat.      

2.3       De jaarrekeningen van de commanditaire vennootschappen over 2014 zijn vastgesteld in de participantenvergaderingen die in maart 2015 hebben plaatsgevonden. Klager heeft tegen de vaststelling gestemd gezien (zo is opgetekend in een aantal verslagen van deze vergaderingen) “het onjuist vermelden van de post debiteuren op de balans”. Vervolgens heeft hij enkele malen telefonisch contact gehad met betrokkene over deze post.  

3.         De klacht

3.1       Klager heeft betrokkene in het klaagschrift twee verwijten gemaakt. Het eerste klachtonderdeel ziet op de vele pogingen die klager heeft moeten doen om een reactie van betrokkene te verkrijgen op zijn opmerkingen over de post debiteuren in de jaarrekeningen van de commanditaire vennootschappen over het jaar 2014. Het tweede klachtonderdeel betreft de beoordeling door betrokkene van de aanvaardbaarheid van de verwerking van de in december 2014 gefactureerde huursommen over het eerste halfjaar van 2015 in die jaarrekeningen.

3.2       Wat door klager bij de mondelinge behandeling en in de brief van 9 juli 2016 als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) en op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern (register)accountant ten aanzien van zijn beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Ter zitting heeft klager het eerste in 3.1 weergegeven klachtonderdeel niet gehandhaafd. De Accountantskamer vindt geen aan het algemeen belang ontleende redenen om de behandeling van dit klachtonderdeel voort te zetten.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht thans nog betrekking heeft, moet,  nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Ter onderbouwing van het nog resterende klachtonderdeel heeft klager aangevoerd dat in de balansen van de commanditaire vennootschappen over 2014 grote bedragen aan niet bestaande vorderingen zijn opgenomen. Daarbij heeft hij het oog op de bedragen aan te ontvangen huur die onder de post debiteuren zijn opgenomen. Deze vorderingen bestaan niet volgens klager, omdat er geen betaling kon worden geëist en omdat er op 31 december 2014 geen prestatie was geleverd. Klager meent daarom dat betrokkene het bestaan van deze vorderingen niet (deugdelijk) heeft onderzocht. De balansen van de commanditaire vennootschappen geven daardoor een verkeerd beeld van hun vermogen ultimo 2014 en daarom had betrokkene bij de jaarrekeningen geen goedkeurende verklaringen mogen afgeven, aldus klager.

4.6       Betrokkene heeft uiteengezet dat aan de afspraak met [G] (bedoeld in 2.2) over de latere betaling van een deel van de halfjaarlijkse huur in 2014 bij drie van de commanditaire vennootschappen uitvoering is gegeven door op 1 december 2014 de volledige huursommen over het eerste halfjaar van 2015 in rekening te brengen bij [G], waarna een deel daarvan voor het einde van het jaar is voldaan en het restant in de loop van 2015. De volledige huursommen over het eerste halfjaar 2015 zijn in de BTW-aangiften van deze commanditaire vennootschappen over 2014 betrokken. In de balansen over het jaar 2014 is (net als in die over het jaar 2013) het volledige gefactureerde bedrag (exclusief BTW) opgenomen onder de post kortlopende schulden en overlopende passiva. Het in 2014 betaalde deel daarvan is geboekt als verlaging van de rekening-courantschuld bij de bank en het in 2015 nog te betalen bedrag is (exclusief BTW) verantwoord onder de post debiteuren. In de toelichting op deze laatste post is vermeld dat het de vooruit gefactureerde huur over het eerste halfjaar van 2015 betreft, waarna is verwezen naar het besluit van de participantenvergadering tot het overwegend achteraf betalen van de halfjaarlijkse huur en naar de verkregen bevestiging van de huurder dat de huurschuld uiterlijk op 30 juni 2015 zal worden voldaan. De post kortlopende schulden en overlopende passiva wordt in de toelichting gespecificeerd. In die specificatie wordt de volledige gefactureerde huursom vermeld. Klager heeft ter zitting erop gewezen en betrokkene heeft niet betwist dat bij [D] CV de volledige huursom over het eerste halfjaar van 2015 is opgenomen onder de post debiteuren.

4.7       Betrokkene heeft voorts betoogd dat alle elementen van de vorderingen uit hoofde van de in rekening gebrachte huursommen duidelijk zichtbaar zijn verwerkt in de balansen en van een toelichting zijn voorzien. Daarmee was de relevante informatie op overzichtelijke en consistente wijze gepresenteerd. Er bestond voor de commanditaire vennootschappen keuzevrijheid in de verwerking van de vorderingen, omdat het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving geen concrete regels bevatten voor vorderingen die gedeeltelijk zijn voldaan. Daarom was er geen grond om geen goedkeurende verklaringen af te geven. De wijze van presenteren die klager mogelijk voorstaat (naar rato van betaling van de huursommen) heeft maar een beperkte invloed op het vermogen en geen invloed op het behaalde resultaat. Ingaand op het standpunt van klager dat de vorderingen waarop de klacht ziet, niet bestaan, heeft betrokkene nog aangevoerd dat de huurovereenkomsten de grondslag vormen voor het bestaan van de vorderingen. De vorderingen waren ultimo 2014 niet (volledig) opeisbaar, omdat er uitstel van betaling was verleend, maar dat raakt niet aan het bestaan van de vorderingen, aldus betrokkene in het verweerschrift.      

4.8       In haar brief van 21 maart 2016 heeft de Accountantskamer betrokkene verzocht alle stukken uit het controledossier over te leggen, die betrekking hebben op het bestaan van de in de jaarcijfers over 2014 opgenomen vorderingen op de huurders, inclusief de inschattingen van risico’s van materieel belang en de getrokken conclusies, en inclusief de ter zitting ter sprake gekomen e-mailwisseling tussen de beheerder van de commanditaire vennootschappen en de huurders met daarin (de) afspraken over de betalingstermijn(en).

4.9       Betrokkene heeft in reactie op dit verzoek een nader verweerschrift ingediend. De daarbij gevoegde stukken hebben betrekking op [C] CV. De dossiers van de andere commanditaire vennootschappen zien er volgens betrokkene in hoofdlijn hetzelfde uit. Hij is desgevraagd bereid dat te laten zien.

4.10.1  De Accountantskamer heeft aan de hand van de jaarrekeningen van de commanditaire vennootschappen vastgesteld dat de in 2014 aan de huurder voor het eerste halfjaar van 2015 in rekening gebrachte bedragen, de daarvan in 2014 al ontvangen bedragen en de door de huurder nog te betalen bedragen in de jaarrekeningen van de commanditaire vennootschappen zijn verwerkt op de wijze zoals die hiervoor in 4.6 is weergegeven.  

4.10.2  De Accountantskamer stelt voorts vast dat uit de door betrokkene overgelegde, uit zijn dossier afkomstige stukken met betrekking tot [C] CV kan worden opgemaakt dat betrokkene bij de inschattingen van de risico’s van materieel belang de wijziging van de betaaltermijn van de huursom heeft aangemerkt als een aandachtspunt voor de beoordeling van de vaststelling van het bestaan van de vordering op [G]. Hij heeft (zo verstaat de Accountantskamer de gebruikte bewoordingen in de stukken) in het kader van de beoordeling van die risico’s een gegevensgerichte ontstaanscontrole uitgevoerd aan de hand van de gezonden factuur met daarop de vermelding van de vervaldata, het al betaalde bedrag, het huurcontract en de afspraak over de betaaltermijn. Hij heeft voorts kennis genomen van een overgelegd e-mailbericht, waarin de huurder, in reactie op een verzoek van [H] B.V. om “de openstaande saldi op de huurfacturen van december 2014 (…) te bevestigen”, welk verzoek wordt gevolgd door een opsomming van commanditaire vennootschappen, bedragen en twee uiterste betaaldata, meedeelt dat “de openstaande saldi op huurfacturen juist en volledig zijn”. Aan klager kan worden toegegeven dat de afspraak over de ten opzichte van het huurcontract gewijzigde betalingstermijn niet in dit e-mailbericht is vastgelegd, maar dat neemt niet weg dat daaruit (en uit de vervaldata op de gezonden factuur) wel kan worden afgeleid dat de afspraak is gemaakt. De Accountantskamer ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat er andere stukken zijn die licht kunnen werpen op (de) afspraken over de betalingstermijn(en) en evenmin om betrokkene te vragen de stukken die betrekking op de andere commanditaire vennootschappen alsnog over te leggen.

4.10.3  Gezien de controle-informatie waarover betrokkene beschikte, heeft hij naar het oordeel van de Accountantskamer de verwerking van het in 2014 voor het eerste halfjaar van 2015 aan de huurder in rekening gebrachte bedrag, van het daarvan in 2014 ontvangen bedrag en het daarvan in 2015 nog te betalen bedrag in de jaarrekening over 2014 van [C] CV als niet onaanvaardbaar mogen beschouwen, aangezien met deze verwerking geen onjuist beeld wordt gegeven van de verrichte en nog te verrichten prestaties op grond van de huurovereenkomst en aangezien van deze wijze van verwerking geen invloed uitgaat op het vermogen en het resultaat van de commanditaire vennootschap. Klager heeft erop gewezen (en betrokkene heeft niet weersproken) dat uit het hiervoor bedoelde e-mailbericht blijkt dat het bij [D] CV openstaande bedrag gedeeltelijk al vóór 30 maart 2015 moest worden betaald en niet, zoals in de toelichting op de post debiteuren in de jaarrekening van [D] CV is vermeld, vóór 30 juni 2015. Het feit dat betrokkene deze onjuiste vermelding in die toelichting kennelijk niet heeft opgemerkt, maakt voor het oordeel van de Accountantskamer over het als niet onaanvaardbaar beschouwen van de verwerking van het nog aan [D] CV te betalen bedrag echter geen verschil.  

4.11     Gezien het vorenstaande moet het resterende klachtonderdeel ongegrond worden verklaard en dat leidt tot de navolgende beslissing.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 3 maart  2017.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.