ECLI:NL:TACAKN:2016:78 Accountantskamer Zwolle 16/1084 Wtra PE

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:78
Datum uitspraak: 12-08-2016
Datum publicatie: 12-08-2016
Zaaknummer(s): 16/1084 Wtra PE
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht gegrond met geldboete
Inhoudsindicatie: PE-zaak. Berisping + boete. Recidive.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 16/1084 Wtra PE van 12 augustus 2016 van

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. A.M. Manshande-Nonhof,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 15 april 2016 ingekomen klaagschrift van 14 april 2016, met bijlagen. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.

1.2       Voorts heeft de Accountantskamer kennis genomen van haar onherroepelijke beslissing van 27 november 2015 waarbij aan betrokkene is opgelegd een waarschuwing en geldboete van € 1000,- omdat hem een tuchtrechtelijk verwijt trof aangaande het niet behalen van PE-punten in het jaar 2013 en aangaande zijn informatieverplichting daarover aan zijn beroepsorganisatie.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 20 juni 2016 waar is verschenen namens klaagster haar raadsvrouw/gemachtigde, mr. A.M. Manshande-Nonhof. Betrokkene is niet verschenen.  

2. De vaststaande feiten

Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is, als tussen partijen niet in geschil, het volgende vast komen te staan.

2.1       Betrokkene is sinds 7 november 1979 ingeschreven in het accountantsregister van het NIVRA en met toepassing van artikel 72 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) aansluitend ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. Betrokkene wordt aangemerkt als openbaar accountant. Betrokkene heeft voor het jaar 2014 geen verzoek ingediend tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de verplichting om activiteiten op het gebied van permanente educatie (de PE-activiteiten) te verrichten als bedoeld in artikel 6, tweede lid van de sedert 8 januari 2014 geldende Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: NVPE).

2.2       Bij brief van 8 mei 2015 heeft klaagster betrokkene er (onder meer) op gewezen dat hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting, om in 2014 tenminste 20 uur aan gecertificeerde PE-activiteiten te registreren. Daarbij is betrokkene een termijn gesteld om alsnog te voldoen aan de PE verplichtingen. Deze termijn eindigde op 9 augustus 2015. Bij brief van 23 juli 2015 is betrokkene aan een en ander herinnerd.

2.3       Bij brief van 2 september 2015 heeft klaagster betrokkene meegedeeld dat hij ook na ommekomst van de gestelde (inhaal)termijn niet aan zijn PE-(registratie)verplichtingen heeft voldaan, waarbij betrokkene erop is gewezen dat het aanhangig maken van een tuchtklacht is aangewezen. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Tevens is betrokkene verzocht het bij de brief meegezonden antwoordformulier te controleren en te retourneren op uiterlijk 24 september 2014, ook als de gegevens correct waren. Betrokkene heeft daarop gereageerd bij e-mail van 8 september 2015 en opgegeven 9 uur gecertificeerde activiteiten en 16 uur gestructureerde activiteiten in 2014 te hebben verricht.

2.4       Bij e-mail van 22 oktober 2015 is betrokkene naar aanleiding van deze opgave gewezen op zijn verplichting om jaarlijks minimaal 20 uur aan gecertificeerde PE-activiteiten te besteden.

3. De klacht

3.1       Klaagster verwijt betrokkene, althans zo begrijpt de Accountantskamer het klaagschrift, dat hij:

i.    minder dan 20 uur aan gecertificeerde PE-activiteiten heeft besteed in het jaar 2014 of tijdens de daarvoor geboden inhaaltermijn in 2015;

ii.   voor zover alsnog mocht blijken dat hij wel (gecertificeerde) PE-activiteiten heeft verricht ten aanzien van het jaar 2014, niet heeft voldaan aan zijn registratieverplichting.

Hiermee heeft betrokkene volgens klaagster in strijd gehandeld met de voor hem geldende wettelijke bepalingen en gedrags- en beroepsregels.

4. De gronden van de beslissing

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wab is de accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode vanaf 8 januari 2014 aan de verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en de NVPE. Voor het tijdstip van inwerkingtreding van voormelde voorschriften is mede gelet op het tweede lid van artikel 23 Wab.

4.3       Op grond van de onbetwist gebleven stukken van het geding is vast komen te staan dat betrokkene 9 uur in het jaar 2014 heeft besteed aan gecertificeerde PE-activiteiten. Hij heeft aldus voor dit jaar niet voldaan aan het bepaalde in artikel 24 VGBA juncto artikel 2, eerste en derde lid NVPE om minimaal 20 uur aan gecertificeerde PE activiteiten te besteden en daarmee in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als neergelegd in artikel 12 en volgende van de VGBA. Het verweer van betrokkene dat het systeem van de NVPE zijn doel voorbij schiet en wijzigingen daarin  bij de Nba in ontwikkeling zijn, maakt niet dat deze wettelijke bepalingen daardoor aan rechtskracht inboeten. Voor zover klager heeft betoogd dat het aanbod van geschikte  gecertificeerde cursussen te mager is of onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn praktijksituatie, had het op zijn weg gelegen daarover in contact te treden met de Nba en zo mogelijk ontheffing van verplichtingen aan te vragen.  Overigens, betrokkene heeft ook volstrekt niet aannemelijk gemaakt dat er onvoldoende cursusaanbod is. Onderdeel i. van de klacht is gelet op vorenstaande gegrond.

4.4       Nu gesteld noch gebleken is dat betrokkene PE-activiteiten heeft verricht, die hij niet geregistreerd heeft, behoeft klachtonderdeel ii. geen behandeling.

4.5       Gelet op het voorgaande staat vast dat betrokkene nalatig is geweest, zulks in strijd met het bepaalde krachtens de Wab.

4.6       Bij de beslissing tot het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de fouten van betrokkene. Een van de essentiële vereisten voor een goede beroepsuitoefening is het voortdurend op peil houden van de vakbekwaamheid. Betrokkene heeft aan dit vereiste niet, althans niet op de voor beroepsgenoten voorgeschreven wijze, voldaan en heeft over 2014 niet het minimum aantal van 20 uur aan gecertificeerde PE-activiteiten besteed. Redenen om betrokkene dit verzuim niet aan te rekenen, zijn niet gebleken.

De Accountantskamer acht oplegging van de maatregelen berisping en geldboete passend en geboden. Normaliter zou voor het vastgestelde tekort aan gecertificeerde PE-activiteiten de maatregelen waarschuwing en geldboete worden opgelegd. De Accountantskamer houdt er echter tevens rekening mee dat aan betrokkene ook bij beslissing van 27 november 2015 al een waarschuwing is opgelegd vanwege tekortkomingen in de PE-verplichting over 2013, zodat thans een hogere maatregel geboden is.         

Bij de beslissing tot het opleggen van de geldboete en het bepalen van de hoogte ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met de omstandigheid dat collega-accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, deswege studiekosten - het besteden van arbeidsuren daaronder begrepen - hebben moeten maken en dat zulks ten onrechte niet bij betrokkene het geval is. Het verschil in positie van betrokkene ten opzichte van bedoelde collega-accountants schat de Accountantskamer, als het gaat om de economische waardering van dat verschil, op € 50,00 per aan PE te besteden uur.

Betrokkene wordt erop gewezen dat bij niet tijdige betaling van de opgelegde geldboete de Accountantskamer op grond van artikel 5, vierde lid Wtra verplicht is te overwegen of aan betrokkene alsnog de maatregel van (tijdelijke) doorhaling moet worden opgelegd.

4.7       Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. De beslissing     

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op:

-      een berisping,

en

-      een geldboete van € 550,00 (vier honderd euro), welke boete binnen een maand na het door de voorzitter van de Accountantskamer uitvaardigen van een last tot ten uitvoerlegging dient te worden betaald door overmaking van voormeld bedrag op IBAN NL58INGB0705003221 (BIC/SWIFT-code bank: INGBNL2A) ten name van FIN-Financieel Dienstencentrum te Den Haag onder vermelding van het zaaknummer 16/1084 Wtra PE,

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto artikel 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde (rechterlijk lid) en drs. R.G. Bosman RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, kunnen klaagster dan wel betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.