ECLI:NL:TACAKN:2016:14 Accountantskamer Zwolle 15/853 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2016:14
Datum uitspraak: 15-02-2016
Datum publicatie: 15-02-2016
Zaaknummer(s): 15/853 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Het staat een accountant in het algemeen vrij civielrechtelijke rechtsmaatregelen te nemen tegen een cliënt die zijn declaraties niet betaalt, maar daarbij dient hij een zorgvuldige belangenafweging te maken tussen zijn eigen belang, te weten betaling van zijn declaraties, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen rechtsmaatregelen (kunnen) worden geschaad. Daarbij moet aangetekend worden dat het aanvragen van een faillissement een zeer vergaande rechtsmaatregel is, welke niet lichtvaardig door de accountant mag worden ingezet. Gelet op de voorafgaande (invorderings)maatregelen van betrokkene en gelet op het relatief lange tijdsverloop alvorens de gewraakte faillissementsaanvraag is gedaan, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene in het onderhavige geval de hiervoor vermelde afweging juist heeft gemaakt en dat hij niet lichtvaardig het faillissement van klager heeft aangevraagd. Klacht ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/853 Wtra AK van 15 februari 2016 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y RB ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J.M.C. Billet.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 21 april 2015 ingekomen klaagschrift van 15 april 2015 met bijlage;

-       de op 2 september 2015 ingekomen brief van 25 augustus 2015 van klager;

-       het op 28 september 2015 ingekomen verweerschrift van 25 september 2015.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 11 januari 2016 waar klager, zonder daarvan bericht te doen aan de Accountantskamer, niet is verschenen en waar betrokkene wel is verschenen, bijgestaan door mr. J.M.C. Billet, advocaat te Amsterdam.

1.3       Betrokkene heeft op genoemde zitting doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister en is als openbaar registeraccountant verbonden aan [A] Accountants & Belastingadviseurs te [plaats].

2.2       Betrokkene heeft met dagtekening 25 september 2012 een offerte / opdracht-bevestiging aan klager en mevrouw [B] doen toekomen. Blijkens dit stuk zag de opdracht op het in 2007 gegeven advies van een vorige adviseur van klager omtrent de overname van de eigen woning van mevrouw [B] door klager en [C]. In de offerte / opdrachtbevestiging staat onder meer:

“U wilt een second-opinion omtrent de door de vorige adviseur opzette en uitgevoerde constructie omtrent de overname van de eigen woning, waarbij de huidige achterstanden (indiening aangiften inkomstenbelasting) en vragenbieven van de belastingdienst worden beantwoord. Hoofddoel is om weer ‘bij te zijn’ qua verplichtingen richting de belastingdienst en de (fiscale) situatie weer onder controle te hebben.

Voorts heeft u aangegeven voornemens te zijn een tot de Maatschap behorend stuk (landbouw)grond op korte termijn te verkopen aan een derde, al dan niet door dit stuk grond eerst naar privé over te halen. Voor zover wij hebben begrepen is nog geen afstemming gezocht met de gemeente omtrent de bestemmingswijziging van de (landbouw)grond.

Het vraagstuk ziet naast aspecten in de inkomstenbelasting (mogelijk) ook op de overdrachtsbelasting en de BTW.”

2.3       Betrokkene heeft de volgende e-mails overgelegd, die alle als onderwerp hebben: ‘Re: offerte / opdrachtbevestiging [A]’.

Klager aan de belastingadviseur van [A] Accountants & Belastingadviseurs op 27 september 2012:

“Vast bedankt,

Kan je voor de zekerheid voor mij en mijn echtgenoot uitstel aanvragen.

Over de casus verkocht land moest mijn schoonmoeder nog bellen, kan je dit ook oppakken?

Mogelijk komt dit ook even beter en professioneler over.”

Belastingadviseur van [A] Accountants & Belastingadviseurs aan klager op 28 september 2012 om 8:30 uur:

“Ik zal ook uitstel aanvragen voor jullie beiden.

Ik zal vandaag de inspecteur bellen en jou vanavond de uitkomst daarvan toemailen.”

Klager aan de belastingadviseur van [A] Accountants & Belastingadviseurs op 28 september 2012 om 8:39 uur:

“Dank voor de moeite, uitstel aanvragen lijkt mij een goed idee.”

2.4       Met dagtekening 8 november 2012 heeft betrokkene een nota aan klager gestuurd ten bedrage van € 635,25 inclusief omzetbelasting. De omschrijving van de werkzaamheden luidt: “Advies inzake onderneming” en “Werkzaamheden inkomstenbelasting-positie”. De betalingstermijn bedraagt 30 dagen.

2.5       Bij e-mail van 11 december 2012 reageert klager op de opmerking van betrokkene

“Tenslotte aan jou het verzoek om de factuur van [A] d.d. 8-11-2012 ad € 635,25, daar de betaaltermijn is verstreken.”

met de opmerkingen:

“Privé? Zal [voornaam] (schoonmoeder) vragen en het vandaag overmaken.”

2.6       Met dagtekeningen 13 december 2012, 21 januari 2013 en 20 februari 2013 heeft betrokkene aan klager in totaal drie herinneringen gestuurd inzake de onder 2.4 vermelde nota.

2.7       Met dagtekening 13 mei 2013 heeft de deurwaarder, namens betrokkene, klager gesommeerd de onder 2.4 vermelde nota vermeerderd met rente en incassokosten te betalen. Met dagtekening 30 juni 2013 heeft de deurwaarder, namens betrokkene, klager nogmaals gesommeerd de onder 2.4 vermelde nota, vermeerderd met rente en kosten te betalen.

2.8       Bij vonnis van [datum] heeft de rechtbank [arrondissement] klager, als gedaagde partij, bij verstek veroordeeld om aan betrokkene, als eisende partij, een bedrag van € 635,25 te voldoen, te vermeerderen met rente en (incasso)kosten.

2.9       Met dagtekening [datum] heeft de deurwaarder op verzoek van  betrokkene aan klager de grosse van het onder 2.6 vermelde vonnis in persoon betekend en het bevel gedaan om binnen twee dagen de onder 2.4 vermelde nota en alle bijkomende kosten en rente te betalen. Klager is vervolgens niet in verzet van voormeld vonnis gekomen, zodat dit vonnis tussen partijen in kracht van gewijsde is gegaan.

2.10     Met dagtekening [datum] heeft de deurwaarder op verzoek van betrokkene executoriaal beslag gelegd op een perceel grond. In verband met de daarop rustende hypothecaire zekerheden ten behoeve van derden, is niet tot executie overgegaan.

2.11     Met dagtekeningen [datum] en [datum] heeft de deurwaarder op verzoek van betrokkene executoriaal derdenbeslag gelegd op bankrekeningen van klager bij respectievelijk de [bankA] en de [bankB].

Bij brieven van 25 september 2013 en 3 april 2014 hebben respectievelijk de [bankA] en [bankB] te kennen gegeven dat de beslagen geen doel troffen in verband met een gebrek aan saldo op de bankrekeningen.

2.12     Bij brief van 25 februari 2014 heeft de raadsman van betrokkene klager verzocht om de onder 2.4 vermelde nota met bijkomende rente en kosten te betalen en is klager tevens uitgenodigd om een voorstel tot een betalingsregeling te doen. In deze brief is aan klager meegedeeld dat wanneer hij in gebreke blijft, zonder nadere aankondiging opdracht zal worden gegeven tot executie en/of het aanvragen van faillissement(en).

2.13     Bij e-mail van 7 juli 2014 heeft de raadsman van betrokkene klager verzocht de onder 2.4 vermelde nota met bijkomende rente en kosten te betalen. Tevens heeft de raadsman aangekondigd dat bij uitblijven van een betaling, hij betrokkene zal adviseren om zonder nadere aankondiging het faillissement aan te vragen. Ook wordt klager uitgenodigd om de kwestie minnelijk op te lossen.

2.14     Bij brief van [datum] heeft de raadsman van betrokkene het faillissement van klager aangevraagd.

2.15     Op 26 februari 2015 heeft klager de onder 2.4 vermelde nota en alle bijkomende rente en kosten betaald, waarna de raadsman van betrokkene op diezelfde dag de faillissementsaanvraag jegens klager heeft ingetrokken.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de daarop door klager gegeven schriftelijke toelichting en naar de Accountantskamer begrijpt, de volgende verwijten:

a.         klager heeft geen opdracht gegeven aan betrokkene voor uitvoering van de op de onder 2.4 vermelde nota vermelde werkzaamheden;

b.         betrokkene heeft lichtvaardig het faillissement van klager aangevraagd.

3.3       Klager heeft tenslotte in zijn klaagschrift verzocht om terugbetaling van het op 26 februari 2015 betaalde bedrag.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij merkt de Accountantskamer op niet bevoegd te zijn om, zoals door klager gewenst, een aanspraak tot terugbetaling of anderszins een vergoeding van door hem bepleite schade vast te stellen. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over dergelijke burgerrechtelijke geschillen. De Accountantskamer zal derhalve het onder 3.3 vermelde verzoek van klager buiten behandeling laten.

4.4       Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht – kort gezegd – aangevoerd dat hij geen opdracht heeft gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden, dat hij daartoe geen opdrachtbevestiging heeft ondertekend en dat betrokkene in vervolg op (slechts) een verstekvonnis het faillissement van klager heeft aangevraagd.

4.5       Betrokkene heeft ten aanzien van de klachtonderdelen – kort gezegd – het volgende aangevoerd. Uit het onder 2.8 vermelde vonnis, waartegen klager geen rechtsmiddel heeft ingesteld, blijkt dat klager wel opdracht had gegeven voor de gefactureerde werkzaamheden. Voorts voert betrokkene aan dat hij pas het faillissement van klager heeft aangevraagd na onder meer de onder 2.6 tot en met 2.13 vermelde acties, zodat hij het faillissement niet lichtvaardig heeft aangevraagd.

4.6       Wat betreft klachtonderdeel 1, is de Accountantskamer van oordeel dat, nog daargelaten de betekenis van het onder 2.8 bedoelde, onherroepelijke vonnis van de rechtbank [arrondissement] van [datum], gezien de door betrokkene overgelegde opdrachtbevestiging (2.2) en de overgelegde e-mailwisseling (2.3), ervan dient te worden uitgegaan dat klager wel degelijk opdracht heeft gegeven voor de litigieuze werkzaamheden. Dat klager deze opdrachtbevestiging niet ondertekend aan betrokkene heeft geretourneerd, doet daaraan niet af. Klager heeft derhalve het in dit klachtonderdeel besloten verwijt niet aannemelijk gemaakt, mitsdien dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard.

4.7       Wat betreft het tweede klachtonderdeel onder 3.2 onder b, overweegt de Accountantskamer als volgt. Volgens vaste jurisprudentie [1] staat het een accountant in het algemeen vrij civielrechtelijke rechtsmaatregelen te nemen tegen een cliënt die zijn declaraties niet betaalt, maar daarbij dient hij een zorgvuldige belangenafweging te maken tussen zijn eigen belang, te weten betaling van zijn declaraties, en de (voor hem kenbare) belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen rechtsmaatregelen (kunnen) worden geschaad. Daarbij moet aangetekend worden dat het aanvragen van een faillissement een zeer vergaande rechtsmaatregel is, welke niet lichtvaardig door de accountant mag worden ingezet.

4.9       In het licht van de feiten (2.5 tot en met 2.13), gelet op de voorafgaande (invorderings)maatregelen van betrokkene en gelet op het relatief lange tijdsverloop alvorens de gewraakte faillissementsaanvraag is gedaan, is de Accountantskamer van oordeel dat betrokkene in het onderhavige geval de hiervoor vermelde afweging juist heeft gemaakt en dat hij niet lichtvaardig het faillissement van klager heeft aangevraagd. De Accountantskamer neemt daarbij in aanmerking dat klager op geen van de onder 2.6 en 2.7 en 2.9 tot en met 2.13 vermelde acties van betrokkene (accuraat) heeft gereageerd door alsnog aan klager te betalen waartoe betrokkene bij het in kracht van gewijsde gegane vonnis was veroordeeld. Ook dit klachtonderdeel dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4.10     Nu de klacht in al haar onderdelen reeds op grond van het bovenstaande ongegrond wordt verklaard, komt de Accountantskamer niet toe aan hetgeen betrokkene overigens nog als verweer tegen de klachten heeft aangevoerd.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2016.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] CBb 9 september 2013, Awb 11/237, ECLI:NL:CBB:2013:150