ECLI:NL:TACAKN:2015:79 Accountantskamer Zwolle 15/352 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:79
Datum uitspraak: 20-07-2015
Datum publicatie: 20-07-2015
Zaaknummer(s): 15/352 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht inhoudend dat betrokken accountant een leugenachtige klacht heeft ingediend tegen de klager (advocaat van tegenpartijen van betrokken accountant in procedures) bij de deken van de orde van advocaten is ongegrond. Klager heeft niet aannemelijk gemaakt dat klacht op leugens is gestoeld. Accountantskamer handhaaft VGC-jurisprudentie over toetsing aan  fundamentele beginselen van het innemen van een civielrechtelijk standpunt ook na inwerkingtreding VGBA.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/352 Wtra AK van 20 juli 2015 van

mr. X ,

wonende en kantoorhoudende te [plaats1],

K L A G E R ,  

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 17 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 16 februari 2015 met bijlagen;

-        de op 10 april 2015 ingekomen brief van klager, van die datum;

-        het op 16 april 2015 ingekomen verweerschrift van 14 april 2015 met bijlagen;

-        de e-mail van betrokkene van 30 april 2015 met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 mei 2015 waar alleen klager is verschenen. Betrokkene is niet verschenen en heeft de Accountantskamer daarvan tevoren in kennis gesteld.

1.3       Klager heeft op genoemde zitting zijn standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd).

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is zowel privé als met de vennootschappen [A] Holding B.V. en [A] B.V vanaf 2007 in (nog immer voortdurende) juridische procedures verwikkeld geraakt met [B] Accountants en Belastingadviseurs B.V. Deze vennootschap wordt daarin bijgestaan door klager als haar advocaat. 

2.2       Bij brief van 2 februari 2015 heeft betrokkene mede namens de beide hiervoor genoemde vennootschappen bij de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de Deken) een tuchtklacht tegen klager (hierna ook: de dekenklacht) ingediend omdat (kort gezegd) klager zich volgens betrokkene in het kader van en buiten de hiervoor bedoelde juridische procedures om in strijd met een  vijftal voor een advocaat geldende gedragsregels heeft gedragen.

2.3       Bij brief van 15 februari 2015 heeft klager zich daartegen verweerd.

2.4       Betrokkene heeft de Deken bij brief van 14 april 2015 verzocht de door hem ingediende klacht als niet ingediend te beschouwen waarna de Deken klager en betrokkene bij brief van 29 april 2015 heeft bevestigd dat de klacht is ingetrokken en dat hij zal overgaan tot sluiting van het dossier.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, het verwijt dat de dekenklacht die betrokkene heeft ingediend, leugenachtig is. Daardoor heeft hij het accountantsberoep in diskrediet heeft gebracht, terwijl van hem gezien zijn gedragsregels mocht worden verwacht dat hij ervoor zorg had gedragen dat hij niet in verband werd gebracht met onjuiste, onvolledige en misleidende informatie, en evenzeer dat hij zich onafhankelijk opstelt, en zich dan ook onthoudt  van het indienen  van een dekenklacht die is bedoeld als wisselgeld voor schikkingsonderhandelingen, waarbij betrokkene zelf partij is.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014 worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       V olgens vaste jurisprudentie van de Accountantskamer kan het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen -al dan niet in rechte- innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een objectieve, redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep (of, in de terminologie van de VGBA: het accountantsberoep in diskrediet brengend). Deze jurisprudentie is gevormd onder de gelding van de voorloper van de VGBA, de Verordening gedragscode AA’s. De Accountantskamer ziet in de vaststelling van de VGBA geen grond om deze jurisprudentie te wijzigen. 

4.5       In lijn met het voorgaande is de Accountantskamer van oordeel dat het een accountant, behoudens bijzondere omstandigheden (zoals bijvoorbeeld de hiervoor geschetste), in beginsel ook vrij staat om in het kader van zijn zakelijke betrekkingen een tuchtklacht in te dienen tegen de advocaat van de partij met wie hij in een juridisch geschil is verwikkeld.

4.6       Klager meent, zo begrijpt de Accountantskamer, dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is omdat betrokkene een leugenachtige dekenklacht tegen hem heeft ingediend. Bij de hierna volgende beoordeling past de opmerking dat uitsluitend aan de Deken de bevoegdheid toekomt om een bij hem ingediende klacht (on)gegrond te verklaren. Om die reden dient de Accountantskamer in een situatie als deze terughoudend  te zijn in haar oordelen, te meer omdat de Deken zich door de intrekking van de dekenklacht geen oordeel over de (leugenachtigheid van de) klacht heeft kunnen vormen.

4.7       Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht gesteld dat de onderscheiden onderdelen van de dekenklacht ten onrechte zijn opgeworpen en ter weerlegging van die klachtonderdelen en van de overige onjuistheden in de dekenklacht, verwezen naar die dekenklacht en naar zijn bij de Deken ingediende verweerschrift. De Accountantskamer is van oordeel dat zelfs als betrokkene klager ten onrechte heeft beticht van handelen in strijd met gedragsregels voor advocaten, daaruit nog niet volgt dat de klacht van betrokkene leugens bevat. Klager heeft voorts, mede gelet op wat door betrokkene zijn verweerschrift is aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke onderbouwing van de onderdelen van de dekenklacht op leugens was gestoeld.

4.8       Tot slot stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene in het verweerschrift heeft erkend dat hij “vanuit een professionele houding (…) de  klacht nader had moeten overwegen”. Naar aanleiding daarvan merkt de Accountantskamer op dat zij het vanzelfsprekend acht dat een accountant zorgvuldig en terughoudend omgaat met het indienen van klachten tegen andere beroepsbeoefenaren. Daaruit volgt echter nog niet dat er sprake was van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.4.

4.9       Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat de klacht ongegrond is.                

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van  mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.