ECLI:NL:TACAKN:2015:37 Accountantskamer Zwolle 14/1044 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:37
Datum uitspraak: 09-03-2015
Datum publicatie: 09-03-2015
Zaaknummer(s): 14/1044 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   De Ack is van oordeel dat betrokkene onduidelijkheid heeft laten bestaan over de aard van zijn betrokkenheid bij de vennootschap in oprichting waarin de eenmanszaak van klager ingebracht zou worden. Uit wat klager naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij van betrokkene verwachtte dat hij als volwaardig partner van klager zou fungeren en dat strookt ook met de feiten, terwijl betrokkene het in zijn verweerschrift en ter zitting heeft willen doen voorkomen dat hij niet als medeoprichter is opgetreden, maar (slechts) als opdrachtnemer van de eenmanszaak van klager. Daarbij komt dat niet uit te sluiten valt dat de samenwerking tussen klager en betrokkene bij het tot stand brengen van de vennootschap in oprichting en in de periode dat deze vennootschap in oprichting heeft bestaan, juridisch bezien gekwalificeerd moet worden als het aangaan van een vennootschap onder firma of van een commanditaire vennootschap. In samenhang met het voorafgaande had betrokkene ook moeten voorkomen dat de oprichtingsfase van de vennootschap voortsukkelde nadat, naar duidelijk werd dat de oprichting van de vennootschap “niets zou worden” . Door een en ander na te laten heeft betrokkene bij het verlenen van zijn professionele diensten aan klager in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Tevens is aannemelijk geworden dat betrokkene voorafgaande aan en in de periode dat de vennootschap i.o. heeft bestaan, zich niet heeft gerealiseerd dat het samen met een cliënt oprichten van een vennootschap en het voortzetten van de dienstverlening als accountant aan die cliënt kan leiden tot een bedreiging voor de door hem in acht te nemen objectiviteit, en voorts dat hij zich niet heeft afgevraagd of en zo ja, welke waarborgen hij moest treffen om die bedreiging weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. De Accountantskamer is verder van oordeel dat betrokkene op de hoogte had moeten zijn van een wijziging in de BTW-regelgeving per 1 januari 2011, die van belang was voor een cliënt van hem, te weten klager. Betrokkene heeft zich ook te weinig ingespannen om de voortgang van de werkzaamheden die hij op zich had genomen met betrekking tot de door klaagster gewenste tijdige uitkering van een lijfrentepolis te waarborgen. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1044 Wtra AK van 9 maart 2015 van

X1 , h.o.d.n. [A],

gevestigd te [plaats],

K L A G E R ,

en

X2 ,

wonende te [plaats],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

accountant administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 30 april 2014 ingekomen klaagschrift van 25 april 2014 met bijlagen;

-        de op 28 mei 2014 ingekomen brief van 27 mei 2014 van klagers met bijlagen;

-        het op 11 november 2014 ingekomen verweerschrift met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 november 2014 waar zijn verschenen: klager [X1] en klaagster [X2] in persoon, tot bijstand vergezeld van [B] RA, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) toegelicht en doen toelichten respectievelijk geantwoord en doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als accountant werkzaam voor accountantskantoor [C]. Sedert 1995 heeft dit kantoor accountancywerkzaamheden verricht voor klagers eenmanszaak [A], een filmproductiebedrijf in de scheepsbranche. In juni 2013 heeft klager de relatie met betrokkene(s kantoor) beëindigd. Klaagster is de ex-echtgenote van klager.

2.2       Betrokkene heeft klager in de loop van 2011 geadviseerd om zijn zakelijke activiteiten onder te brengen in een op te richten holding en een daaronder “hangende” vennootschap, en hem in dat kader in een e-mail van 3 mei 2011 meegedeeld dat hijzelf eventueel voor een gering deel in die laatste vennootschap zal participeren. Per e-mail van 5 augustus 2011 heeft betrokkene klager voorgesteld een eerste aandeelhoudersoverleg te houden over onder meer verzekeringen, geldstroom en begroting. Op initiatief van betrokkene is door notaris [D] een conceptakte, gedateerd 13 oktober 2011, opgesteld, waarin een holding van klager en een door betrokkene beheerste vennootschap optreden als oprichters van en aandeelhouders in een op te richten besloten vennootschap onder de naam [A] B.V.

2.3       Per e-mail van 5 januari 2012 heeft betrokkene klager verzocht ten behoeve van de oprichting van de vennootschappen € 18.000 over te maken en per e-mail van 12 januari 2012 heeft betrokkene aan klager het bankrekeningnummer van [A] B.V. in oprichting opgegeven.

2.4       Per 12 januari  2012 zijn [X1] Holding B.V. in oprichting en [A] B.V. in oprichting (i.o.) geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Deze laatste vennootschap is in huurvoorstellen met betrekking tot een pand in [plaats], die in 2013 zijn gedaan, aangeduid als kandidaat-huurder. Betrokkene heeft contacten onderhouden met de kandidaat-verhuurder van het pand over de huur en over de verbouwing van het pand. Per 31 oktober 2013 is [A] B.V. i.o. uitgeschreven uit het handelsregister.

2.5       Betrokkene heeft klager per e-mail van 25 maart 2013 laten weten dat diens klant [E] zich terecht op het standpunt stelt dat aan [E] geen BTW in rekening gebracht had mogen worden door klager. Hij heeft klager aangeraden om een creditfactuur ten bedrage van € 33.593,52 aan [E] te sturen. In deze e-mail heeft hij ook geschreven:

In een begeleidend emailbericht kun je aangeven dat jij je in het jaar 2011 niet hebt gerealiseerd dat de door [A] geleverde diensten vielen onder de gewijzigde VAT-regelgeving. Vervolgens kun je aangeven vanaf heden de gewijzigde VAT-richtlijnen te volgen.

Per e-mail van 3 april 2013 laat betrokkene klager weten dat hij het eerder vermelde bedrag in april 2013 zal terugvragen in de BTW-aangifte en spreekt hij de verwachting uit dat klager het bedrag medio mei 2013 zal ontvangen waarna hij het bedrag kan doorstorten naar [E].

2.6       Per e-mail van 21 juni 2013 heeft betrokkene klager laten weten dat de belastingdienst hem verzocht heeft om een onderbouwing inzake de BTW-teruggaaf, dat hij deze heeft verstrekt en dat hij verwacht dat de belastingdienst binnen 10 tot 14 dagen uitsluitsel zal geven over de teruggaaf. Op 8 augustus 2013 heeft betrokkene klager per e-mail laten weten dat de uitbetaling rondom 31 augustus 2013 zal plaats vinden.

2.7       Op 12 september 2013 heeft de opvolgend accountant van klager aan betrokkene per e-mail de volgende vraag voorgelegd:

Ik kreeg van [X1] [klager; Accountantskamer] de openstaande vraag over de teruggave BTW van [E] van € 35.000. Volgens jouw laatste bericht aan [X1] was deze teruggave verwerkt in de aangifte over het tweede kwartaal 2013. Ik heb de belastingdienst gebeld en deze zagen een ingediende aangifte met een teruggave van € 2.485,--, welk bedrag reeds is teruggestort. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de teruggave hierin is verwerkt. Kun jij mij uitleggen welke actie jij hebt ondernomen mbt deze teruggave? Dan kan ik de juiste acties ondernemen om zaken recht te trekken.

Voor [X1] is het inmiddels een zeer genante vertoning bji zijn grootste opdrachtgever.

In reactie daarop heeft betrokkene aan deze accountant daags nadien per e-mail een aantal stukken gezonden.

2.8       Per brief van 11 september 2012 heeft Aegon Levensverzekering B.V. (hierna: Aegon) klaagster geïnformeerd over het uit een levensverzekering beschikbaar komen van lijfrentekapitaal op 1 november 2012. In opdracht van klaagster heeft betrokkene daarna werkzaamheden verricht met het oog op de uitbetaling en de aanwending van dit kapitaal. In een bespreking in de loop van november 2012 heeft klaagster aan betrokkene kenbaar gemaakt dat zij haar arbeidsovereenkomst per 15 april 2013 wil beëindigen en met ingang van 1 mei 2013 een deel van het uit te keren kapitaal wil ontvangen als aanvulling op haar inkomen gedurende een sabbatical van een jaar, en dat zij het restant wil vastzetten op een bankspaarrekening.

2.9       Betrokkene heeft in het kader van de opdracht van klaagster herhaaldelijk contact gelegd met (onder anderen) Aegon en pensioenadviseur [F] B.V. (hierna: [F]). Verder heeft hij een brief opgesteld ten behoeve van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).        

2.10     Bij voorschotbeschikkingen van 21 september 2013 is de zorgtoeslag van klaagster voor heel 2013 vastgesteld op € 541 en het kindgebonden budget

 op € 219. Deze voorschottoeslagen zijn ten onrechte verstrekt en door de belastingdienst teruggevorderd.

2.11     Klagers en betrokkene zijn verwikkeld in een civiele procedure over kwesties die ook in deze tuchtzaak aan de orde worden gesteld.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in dat betrokkene opdrachten niet naar behoren heeft uitgevoerd.  Samengevat gaat het om handelen en/of nalaten in het kader van:

  1. het samen met klager oprichten van een besloten vennootschap;
  2. het (ten behoeve van de onderneming van klager) inventariseren en aangaan van verzekeringen, het niet verstrekken van specificaties uit de administratie ten behoeve van het declareren van reiskosten bij opdrachtgevers, en het incasseren van debiteuren;
  3. het (ten behoeve van de onderneming van klager) onderhandelen over de huurovereenkomst voor een nieuw kantoorpand, het opzeggen van facilitaire voorzieningen, het begeleiden van de verbouwing van dit pand en het toezicht op die verbouwing;
  4. het corrigeren van onterecht in rekening gebrachte BTW bij de klant van klager, [E], gevestigd in Zwitserland;
  5. het adviseren van klaagster inzake de afwikkeling van de lijfrentepolis bij Aegon;
  6. de onterecht aangedragen mogelijkheid voor klaagster om toeslagen aan te vragen gezien haar gewijzigde inkomen in 2013.

3.2 Betrokkene heeft daarmee volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       De raadsvrouw van betrokkene heeft in het verweerschrift bepleit dat klagers mogelijk niet ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat de zesjaarstermijn en/of driejaarstermijn uit artikel 22, eerste lid, Wtra is overschreden. Daartoe heeft zij aangevoerd dat klagers bij een groot deel van de klachtonderdelen niet aangegeven hebben wanneer de feiten waarover wordt geklaagd, zich hebben voorgedaan. Ter zitting heeft zij naar voren gebracht dat zij op grond van de bij het klaagschrift behorende bijlagen, die haar door betrokkene pas later ter hand waren gesteld, tot de conclusie is gekomen dat de klacht tijdig is ingediend. De Accountantskamer ziet ambtshalve geen grond om te oordelen dat bij de indiening van de klacht de hiervoor bedoelde termijnen zijn overschreden.   

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en (het voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.1    Klachtonderdeel a. ziet op het handelen en/of nalaten van betrokkene in het kader van het samen oprichten van een besloten vennootschap. Klager heeft gesteld dat betrokkene heeft verzuimd om hem te wijzen op de administratieve verplichtingen die bij besloten vennootschappen horen. Verder verwijt klager betrokkene dat hij de vennootschappen niet daadwerkelijk heeft “gerealiseerd”. Het toetreden als aandeelhouder tot een besloten vennootschap, waarvoor ook diensten worden verricht, is bovendien strijdig met de fundamentele beginselen omdat dit belangenverstrengeling oplevert. Voor het vervaardigen van nieuw briefpapier heeft betrokkene klager tot driemaal toe onjuiste gegevens verstrekt, terwijl het briefpapier onbruikbaar is geworden door het niet realiseren van de vennootschap, aldus klager.

4.5.2    Betrokkene heeft doen uiteenzetten dat aan zijn werkzaamheden voor klager in 2011 een schriftelijke overeenkomst van 7 februari 2011 ten grondslag ligt, die geacht moet worden daarna op dezelfde voet te zijn voortgezet. Deze opdracht betrof het verzorgen van de financiële administratie, het uitbrengen van adviezen, het samenstellen en het doen van aangiften. Klager heeft hem gevraagd of hij een belang in de nieuwe onderneming wilde nemen omdat hij zelf regelmatig lange tijd in het buitenland verbleef. Over de (extra) kosten verbonden aan een besloten vennootschap is wel gesproken. Zou hij daadwerkelijk hebben deelgenomen, dan zou hij zijn werkzaamheden voor klager hebben beëindigd of overgedragen dan wel getoetst op de aanwezigheid van een bedreiging voor de fundamentele beginselen en zo nodig een waarborg hebben getroffen. Uiteindelijk is er geen besloten vennootschap opgericht, heeft betrokkene geen belang in de onderneming genomen en zijn er ook geen kosten gemaakt. Betrokkene heeft in de periode dat de vennootschappen in oprichting  geregistreerd hebben gestaan, geen taken verricht voor deze vennootschappen. Van nieuw drukwerk of fouten die daarin zijn gemaakt, weet betrokkene niets.

4.5.3    De Accountantskamer is van oordeel dat het op de weg van betrokkene had gelegen om meer duidelijkheid te verstrekken aan klager over de aard van zijn betrokkenheid bij [A] i.o. Uit wat klager naar voren heeft gebracht, blijkt dat hij van betrokkene verwachtte dat hij als volwaardig partner van klager zou fungeren, terwijl betrokkene het in zijn verweerschrift en ter zitting heeft willen doen voorkomen dat hij niet als medeoprichter is opgetreden, maar (slechts) als opdrachtnemer van de eenmanszaak van klager. Die stelling valt echter niet te rijmen met de onder 2.2 van deze uitspraak vermelde feiten die onmiskenbaar in een andere richting wijzen. In de conceptakte van 13 oktober 2011 is zelfs expliciet bepaald dat een door betrokkene beheerste vennootschap als medeoprichter van [A] B.V. zal optreden. Daarbij komt dat betrokkene kennelijk onvoldoende oog heeft gehad voor de juridische aspecten van zijn betrokkenheid en die van klager bij [A] B.V. i.o. Niet uit te sluiten valt immers dat de samenwerking tussen klager en betrokkene bij het tot stand brengen van [A] B.V. i.o. en in de periode dat deze vennootschap in oprichting heeft bestaan, juridisch bezien gekwalificeerd moet worden als het aangaan van een vennootschap onder firma of van een commanditaire vennootschap. Deze kwalificatie heeft gevolgen voor de onderlinge rechtsverhouding tussen klager en betrokkene en voor de rechtsverhoudingen met derden met wie is gehandeld. In samenhang met het voorafgaande had betrokkene ook moeten voorkomen dat de oprichtingsfase van de vennootschap [A] B.V. voortsukkelde zonder dat tot definitieve oprichting werd overgegaan dan wel dat hij de oprichtingsfase eerder tot een einde had gebracht nadat, naar ter zitting is gebleken, in juni 2013 in een gesprek tussen klager en betrokkene duidelijk werd dat de oprichting van de BV “niets zou worden” . Door een en ander na te laten heeft betrokkene bij het verlenen van zijn professionele diensten aan klager in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, bedoeld in artikel A-100.4, en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-130 en A-150  van de VGC.  Dit klachtonderdeel is in zoverre gegrond.

4.5.4    Voor zover klager heeft aangevoerd dat betrokkene vanwege belangenverstrengeling niet had mogen deelnemen in de op te richten vennootschap, heeft te gelden dat het aanhouden van een belang in de onderneming van een cliënt in strijd met het beginsel van objectiviteit kan komen. Voor de beoordeling daarvan zijn eveneens de specifieke aspecten van de opdracht en van de aard van de werkzaamheden die de accountant uitvoert van belang. Nu echter niet gebleken is dat betrokkene een belang in [A] BV i.o. heeft gehouden, mist dit verwijt feitelijke  grondslag en is het klachtonderdeel in zoverre ongegrond.  In het verlengde van het oordeel verwoord onder 4.5.3 is echter tevens aannemelijk geworden dat betrokkene voorafgaande aan en in de periode dat [A] B.V. i.o. heeft bestaan, zich niet heeft gerealiseerd dat het samen met een cliënt oprichten van een vennootschap en het voortzetten van de dienstverlening als accountant aan die cliënt kan leiden tot een bedreiging voor de door hem in acht te nemen objectiviteit, en voorts dat hij zich niet heeft afgevraagd of en zo ja, welke waarborgen hij moest treffen om die bedreiging weg te nemen of terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau. Dat levert een schending op van de verplichting tot het toepassen van het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC. In zoverre treft dit klachtonderdeel wel doel.

4.5.5    Gelet op de betwisting door betrokkene van zijn betrokkenheid bij het verstrekken van gegevens voor nieuw briefpapier en op de omstandigheid dat klager zijn verwijt te dier zake niet met stukken heeft onderbouwd, heeft klager de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid daarvan  onvoldoende aannemelijk gemaakt zodat het onderdeel in zoverre ongegrond is.

4.6.1    Aan klachtonderdeel b. heeft klager ten grondslag gelegd dat betrokkene medio 2011 alle verzekeringen (zowel zakelijk als privé) zou inventariseren, waar nodig verzekeringen zou opzeggen of zou adviseren om nieuwe af te sluiten. Die beloofde deugdelijke inventarisatie heeft hij volgens klager niet gemaakt. Hij heeft nagelaten ervoor te zorgen dat klager een goede reis- en aansprakelijkheidsverzekering had voor zijn reizen naar het buitenland met kostbare apparatuur. Betrokkene heeft volgens klager voorts verzuimd om specificaties aan klager te verstrekken uit de bij hem bewaarde administratie waarmee hij reiskosten zou kunnen declareren bij zijn opdrachtgevers. Ook heeft hij het incasseren van vorderingen van [A] niet uit handen gegeven aan een deurwaarder, waardoor één debiteur nog openstaat.

4.6.2    Betrokkene heeft betwist dat hij en klager afspraken hebben gemaakt over het afsluiten van verzekeringen en erop gewezen dat klager een eigen assurantietussenpersoon heeft. Hij weet niet waarop klager doelt als hij stelt dat betrokkene niet heeft voldaan aan verzoeken om specificaties van zijn eigen administratieve bescheiden. Op verzoek van klager heeft hij een viertal afnemers aangemaand waarvan drie debiteuren substantiële bedragen hebben betaald terwijl van de vierde vordering een belangrijk deel was afgewaardeerd. Het niet betalen door deze debiteur kan hem niet worden verweten.

4.6.3    De Accountantskamer overweegt dat betrokkene weliswaar per e-mail van 5 augustus 2011 het initiatief heeft genomen tot overleg over onder meer verzekeringen,  doch dat klager van de andere door hem in dit verband overgelegde stukken de relevantie niet heeft toegelicht, zodat hij gelet op het verweer van betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene aangaande de verzekeringen is tekortgeschoten op de wijze zoals dat door klager is geformuleerd. Dit geldt eveneens voor de verwijten aangaande het verstrekken van specificaties ten behoeve van reisdeclaraties en de debiteuren incasso die door klager niet nader zijn onderbouwd, en dat had in het licht van de verweren van betrokkene wel op zijn weg gelegen.  Dit klachtonderdeel is hierom ongegrond.  

4.7.1    Ter onderbouwing van klachtonderdeel c. heeft klager - geparafraseerd -  het volgende aangevoerd. Klager moest in 2012 zijn kantoorpand aan het [adres] in [plaats] verlaten en betrokkene zou de huurovereenkomst en de overeenkomsten met betrekking tot telefonie, internet, gas, water en elektriciteit opzeggen en “verhuizen” naar het nieuwe pand. Betrokkene is nalatig en nonchalant opgetreden bij de onderhandelingen over de huurovereenkomst voor het nieuwe pand en ten aanzien van het opzeggen van de facilitaire voorzieningen. De geplande verhuisdatum van 1 januari 2013 kon daardoor niet doorgaan en de energiekosten van het oude pand zijn nog een jaar doorgelopen. Daarnaast is betrokkene nalatig geweest bij de begeleiding van de verbouwing van het nieuwe pand. Hij heeft zijn eigen cliënten voor werkzaamheden naar voren geschoven en is tekort geschoten in het toezicht op de schilder, de elektricien en de aannemer die hun werkzaamheden niet naar behoren hebben uitgevoerd. Betrokkene heeft verder verzuimd om op verzoek van klager aannemer [G] aansprakelijk te stellen en klager heeft facturen met betrekking tot de verbouwing van betrokkene ontvangen die op naam van betrokkene waren gesteld, waardoor hij geen gebruik kon maken van investeringsaftrek en BTW-verrekening.

4.7.2    Ter afwering van deze verwijten heeft betrokkene - geparafraseerd -  naar voren gebracht dat de werkzaamheden met betrekking tot de huur waren beperkt tot verlenging van het huurcontract van het te verlaten pand en tot het vastleggen van afspraken tussen eigenaar, makelaar, verhuurder en huurder ([A] i.o.) van het nieuwe pand. Van dubbele huurlasten is geen sprake geweest. Er is niet overeengekomen dat betrokkene was belast met het toezicht op de uit te voeren werkzaamheden. Tot zijn taken behoorde alleen het bewaken van de kostenbegroting. Betrokkene is klager behulpzaam geweest door het aanboren van zijn netwerk voor schilders, timmerlieden en elektriciens. Klager heeft zelf met hen overleg gehad over de uit te voeren werkzaamheden. Betrokkene heeft zo stelt hij eenmaal een rekening op zijn naam van een elektricien ontvangen, en deze verwezen naar klager. Wat betreft de telefonie en het internet heeft hij slechts de benodigde formulieren gezocht en met instemming van klager ingediend. Betrokkene trekt in twijfel dat klager opdrachten is misgelopen. Voor zover daarvan wel sprake is, is dit niet aan hem te verwijten.

4.7.3 De Accountantskamer overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat klager daaraan geen duidelijke weergave van de feiten waarover wordt geklaagd, ten grondslag heeft gelegd. Betrokkene heeft alleen een veelvoud aan schriftelijke stukken overgelegd doch een heldere onderbouwing van de verwijten of verwijzing naar onderbouwende stukken of passages ontbreekt geheel. Daarom is wat klager stelt niet aannemelijk geworden en dat brengt mee dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.8       Klachtonderdeel d. houdt in dat betrokkene heeft verzuimd een wetswijziging inzake omzetbelasting bij dienstverlening aan buitenlandse ondernemingen, te signaleren. Als gevolg daarvan heeft klager aan één van zijn belangrijkste klanten, [E], gevestigd in Zwitserland, BTW in rekening gebracht. Hierdoor had deze klant een aanzienlijk bedrag terug te vorderen van klager. Betrokkene heeft erkend dat de regelgeving op dit stuk ingaande 1 januari 2011 is gewijzigd. Nadat de belastingdienst zich op het standpunt had gesteld dat klager geen BTW in rekening had mogen brengen, heeft betrokkene een suppletieaangifte ingediend. Door deze gang van zaken heeft klager geen schade geleden, aldus betrokkene. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene op de hoogte had moeten zijn van een wijziging in de BTW-regelgeving per 1 januari 2011, die van belang was voor een cliënt van hem, te weten klager. Voorts heeft betrokkene bij het herstel van de gevolgen voor klager niet adequaat gehandeld door mondeling overleg met de belastingdienst achterwege te laten, en te volstaan met het doen van een suppletieaangifte, hoewel het ging om een niet gering ten onrechte in rekening gebracht bedrag, en hoewel de verwachting van betrokkene, inhoudende dat klager het  terug te ontvangen bedrag omstreeks medio mei 2013 zou kunnen doorstorten, niet was uitgekomen. Deze handelwijze is eveneens in strijd met voornoemde fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

4.9.1    In klachtonderdeel e. verwijt klaagster betrokkene dat hij ten behoeve van het laten uitkeren van haar lijfrente, Aegon te laat een foutieve opdracht heeft gegeven en dat het overeengekomen advies over een bankspaarproduct voor het vastzetten van het restant van de lijfrente is uitgebleven. Nadat betrokkene had ontdekt dat hij niet bevoegd was om als tussenpersoon in dezen op te treden, is, op voorstel van betrokkene, [F] als tussenpersoon door hem ingeschakeld. Klaagster heeft betrokkene al op 21 september 2012 de betreffende stukken ter hand gesteld. Naar achteraf is gebleken, heeft betrokkene Aegon pas in juni 2013 op aandringen van klaagster en na sommaties harerzijds benaderd en haar intussen onjuist voorgelicht over de voortgang (en uitbetaling) van de lijfrente. Eind juli 2013 werd het gehele bedrag van klaagsters lijfrente uitbetaald zonder dat een restbedrag ten behoeve van haar pensioen overbleef. Alle verzuimen zijn volgens klaagster pas op 6 december 2013 hersteld door een andere accountant. Tot die tijd heeft klaagster geld moeten lenen om in haar dagelijkse onderhoud te voorzien en is van de voorgenomen sabbatical van een jaar niets terechtgekomen.

4.9.2    Betrokkene heeft ter zitting erkend dat de afwikkeling van de lijfrente vertraging heeft opgelopen en herhaald dat hij daarvoor niet alleen verantwoordelijk is, maar ook Aegon en [F]. Hij heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij geen verkeerde aanvraag voor een nieuwe polis heeft gedaan, maar dat deze na het afgeven daarvan niet conform de wens van klaagster bleek te zijn en dat Aegon een verzoek tot het uitbrengen van voorstellen erg lang heeft laten liggen. Ook was het voor betrokkene, na het bericht van klaagster dat zij een andere accountant had ingeschakeld, onduidelijk wie wat ging doen en heeft betrokkene conform afspraak het dossier afgewerkt.

4.9.3    De Accountantskamer overweegt dat uit de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten kan worden afgeleid dat betrokkene vanaf november 2012 weinig tot niets ondernomen heeft teneinde de voortgang van de werkzaamheden die hij op zich had genomen met het oog op de realisering van de wensen van klaagster met betrekking tot de (gewenste) uitkering van haar lijfrentepolis, te waarborgen. Die inspanning had te meer van hem verlangd kunnen worden nu hij kennis droeg van het voornemen van klaagster om haar arbeidsovereenkomst te beëindigen. Zo had hij ervoor moeten zorgdragen dat hij op de hoogte was gebleven van de acties die de door hem ingeschakelde tussenpersoon voornemens was uit te voeren, en deze zo nodig tot spoed moeten manen, en had hij klaagster uit eigen beweging of naar aanleiding van vragen harerzijds adequaat over de voortgang moeten informeren. Met de passieve houding die betrokkene in het kader van de uitvoering van zijn werkzaamheden ten toon heeft gespreid, heeft betrokkene in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Dit klachtonderdeel is hierom gegrond.

4.10     Nu onbetwist is gebleven dat betrokkene klaagster niet juist heeft geadviseerd ten aanzien van haar recht op zorgtoeslag en haar recht op kindgebonden budget, heeft betrokkene gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professionaliteit als voornoemd en is klachtonderdeel f. gegrond.  

4.11     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en ernst van de hiervoor omschreven schendingen van vermelde fundamentele beginselen (deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag). Het gaat naar het oordeel van de Accountantskamer om zwaarwegend tekortschieten, waarvan klagers concreet nadeel hebben ondervonden. Voorts is van belang dat betrokkene geen blijk heeft gegeven van het besef dat hij in de situaties waarin hij heeft verkeerd, anders had moeten handelen.  De Accountantskamer acht alles overziende in deze zaak de maatregel van berisping passend en geboden.

4.12      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor vermeld;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro)  aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2015.  

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klagers en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.