ECLI:NL:TACAKN:2015:107 Accountantskamer Zwolle 15/728 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:107
Datum uitspraak: 18-09-2015
Datum publicatie: 18-09-2015
Zaaknummer(s): 15/728 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Onder omstandigheden rust op de accountant die een samenstelrelatie met zijn cliënt heeft, indien zijn cliënt met hem een adviesgesprek heeft en daarbij aangeeft zijn bedrijfspand te willen verkopen, de zorgplicht de cliënt erop te attenderen dat hypotheekbanken bij vervroegde aflossing regelmatig recht hebben op betaling van boeterente. In casu is er echter geen sprake van dergelijke omstandigheden, Klacht ongegrond.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/728 Wtra AK van 18 september 2015 van

X1 HOLDING B.V. ,

en

X2 B.V. ,

beide vertegenwoordigd door [A],

K L A A G S T E R S ,

raadsman: mr. P.J. Gijsbertsen,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 3 april 2015 ingekomen klaagschrift van 30 maart 2015 met bijlagen;

-        de op 17 april 2015 ingekomen brief van 16 april 2015 van klaagsters;

-        het op 28 april 2015 ingekomen verweerschrift van 24 april 2015 met bijlagen;

-        de op 28 mei 2015 ingekomen brief van de raadsman van klaagsters met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 29 mei 2015 waar zijn verschenen: vertegenwoordiger van klaagsters, [A] (hierna: [A]), bijgestaan door mr. P.J. Gijsbertsen, advocaat te Gouda, en betrokkene in persoon, bijgestaan door zijn kantoorgenoten [B] en [C].

1.3       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als openbaar accountant werkzaam voor [accountantskantoor] te [plaats1]. Bij brieven van 1 juli 2013 heeft hij de door klaagsters (hierna afzonderlijk ook te noemen: [X1] en [X2]) aan [accountantskantoor] verstrekte opdrachten tot het samenstellen van de jaarrekening van klaagsters, bevestigd. De opdrachten zijn aangegaan voor de periode van een jaar en na afloop daarvan stilzwijgend verlengd.

2.2       Bij brief van 10 september 2008 van de Rabobank hebben klaagsters op hun financieringsaanvraag ten bedrage van € 479.000,00 een voorstel voor een financiering, bestaande uit drie geldleningen ontvangen. Daarmee zijn zij akkoord gegaan. In dit voorstel is (met betrekking tot het bedrijfspand van [X1]) opgenomen:

Te stellen zekerheden

Te vestigen hypotheek van Eur 550.000,00

als 1e , op de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] (…)

als 1e , op 1/11e onverdeeld aandeel(betreffende een gezamenlijk parkeerterrein) (…) te [plaats2].

(…)

Op de (kas)geldlening(en) zijn – voor zover niet anders is overeengekomen- van toepassing: de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobank 2006. (…)”

Omdat klaagsters met de Rabobank waren overeengekomen dat de rente van de geldleningen gedurende 10 jaar rentevast zou zijn, was van de algemene voorwaarden ook nr. 25 van toepassing, waarin onder c. is opgenomen dat bij vervroegde aflossing van de geldleningen een vergoeding verschuldigd was.

2.3       In het kader van het samenstellen van de jaarcijfers 2008 heeft betrokkene deze door klaagsters met de Rabobank gesloten kredietovereenkomst ontvangen.

2.4       Op 30 september 2013 heeft betrokkene met [D] op diens verzoek een bespreking gevoerd. In een daarvan door betrokkene gemaakt verslag voor zijn dossier staat geschreven:

“      (…)

-        er zijn liquiditeitsproblemen

-        [D] vroeg wat de kostenbesparing zou zijn als hij het pand zou verkopen

-        a.d.h.v. de jaarstukken 2012 gekeken wat dit zou schelen aan rente en aflossing

-        Tevens globaal gekeken waar het pand voor in de boeken stond eind 2012 en wat   bij verkoop ongeveer de boekwinst zou zijn bij de door [D]

-        verwachte verkoopopbrengst

-        tegen [D] gezegd dat als hij dit serieus zou overwegen hij wel met de bank moet gaan praten over de gevolgen voor de hypotheek

-        Kostenbesparingen: waar mogelijk personeel niet meer bezetting is krap

-        Proberen omzet te verhogen. Is volgens [D] erg moeilijk in deze tijd

-        [D] gaat nadenken wat hij wil gaan doen, zodra hij dit weet praten we verder”.

2.5       Op 4 oktober 2013 heeft [X1] het bedrijfspand met toebehoren verkocht aan [B.V.1] voor een bedrag van € 450.000,-. Zij was gehouden de uit de schriftelijke koopovereenkomst voortvloeiende verplichtingen na te komen.

2.6       Op 17 oktober 2013 heeft betrokkene op verzoek van [D] een prognose voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 opgesteld met betrekking tot de financiële gevolgen van de verkoop van het bedrijfspand voor [X2].

2.7       Van de Rabobank heeft [X1] een eindafrekening ontvangen voor de aflossing van de in 2008 verstrekte geldleningen en doorhaling van het gevestigde hypotheekrecht op het verkochte bedrijfspand. Op grond van de kredietovereenkomst en de algemene voorwaarden waren klaagsters een vergoedingsrente verschuldigd. Per e-mail van 11 december 2013 heeft de Rabobank aan [D] de berekening van de vergoedingsrente verstrekt. De hoogte daarvan bedroeg volgens die opgave € 43.353,83,

 € 29.147,36 en € 1.492,41, totaal € 73.993,60. Daartegen hebben klaagsters bezwaar gemaakt.

2.8       Bij  brief van 23 december 2013 heeft de Rabobank klaagsters laten weten bereid te zijn deze vergoedingsrente te verlagen tot € 50.263,59 in verband met de aflossing van de drie geldleningen uit de verkoopopbrengst van het bedrijfspand.

2.9       [X1] heeft de vergoedingsrente voldaan en het transport van het bedrijfspand is gerealiseerd. Op 7 januari 2014 heeft zij de relatie met betrokkene en [accountantskantoor] opgezegd.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene hen tijdens de onderhandelingen over de verkoop van het bedrijfspand niet heeft geïnformeerd over de mogelijke financiële consequenties van de vervroegde aflossing van de geldleningen. Daardoor heeft betrokkene onvoldoende zorgvuldig gehandeld.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de  accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Klaagsters verwijten betrokkene dat hij hen niet heeft geïnformeerd over het verschuldigd worden van de vergoedingsrente aan de Rabobank bij de verkoop van hun bedrijfspand in 2013, die verband hield met financiële problemen van [X1]. Volgens hen is de dienstverlening van betrokkene sedert 2003 uitgebreid met een veelvoud aan werkzaamheden en beschouwden ze de langdurige adviesrelatie als een vertrouwensrelatie waarbij voor een breed scala van financiële- en ondernemersvraagstukken werd vertrouwd op de adviezen van betrokkene. Volgens klaagsters had betrokkene hen uit hoofde van zijn zorgplicht moeten wijzen op de financiële consequenties van het vervroegd aflossen van de geldleningen. Zij stellen dat betrokkene tijdens de bespreking op 30 september 2013 over de financiële problemen van [X1] niet heeft gesproken over een mogelijk te betalen vergoedingsrente en ook niet heeft geadviseerd daarover contact op te nemen met de Rabobank. Als hij dat wel had gedaan dan had [X1] het bedrijfspand niet, althans niet onder dezelfde condities verkocht.      

4.5       Betrokkene heeft naar voren gebracht met betrekking tot de drie geldleningen geen advieswerkzaamheden te hebben verricht en bij de totstandkoming daarvan ook niet  betrokken te zijn geweest. Aangaande klaagsters liquiditeitsproblematiek heeft hij met hen op 30 september 2013 in zijn algemeenheid gesproken over het terugbrengen van kosten, vergroten van omzet, de verkoop van het bedrijfspand en huur van een ander pand. Inzake vervroegde aflossing van de geldleningen heeft hij [D] geadviseerd contact op te nemen met de Rabobank in verband met daarvoor gebruikelijk geldende bankvoorwaarden, welke hem overigens niet bij de kredietovereenkomst door klaagsters ter hand waren gesteld. [D] heeft betrokkene op 1 oktober 2013 telefonisch laten weten het bedrijfspand verkocht te hebben en heeft hem niet geraadpleegd bij de (onderhandelingen met betrekking tot de) verkoop.

4.6       In hoofdzaak houdt het jegens betrokkene gerichte verwijt in dat hij in het kader van de jaarlijkse samenstelling van de jaarcijfers en overige werkzaamheden die hij voor klaagsters in de loop der tijd is gaan verrichten, geen (ongevraagd) advies aan klaagsters heeft gegeven met betrekking tot de financiële gevolgen van een vervroegde aflossing van de in 2008 gesloten kredietovereenkomst.

De Accountantskamer is van oordeel dat, indien bij het samenstellen van de jaarcijfers duidelijk wordt dat een (financieel) probleem gaat ontstaan, er onder omstandigheden sprake kan zijn van een (zorg)plicht voor een accountant om zijn cliënt daarop te attenderen. In onderhavige klachtzaak is van dergelijke omstandigheden onvoldoende gebleken, nu klaagsters betrokkene niet hebben betrokken bij de feitelijke (voorbereiding van de onderhandse) verkoop van het bedrijfspand en zij slechts in het algemeen over een mogelijke verkoop van het pand met elkaar hebben gesproken. Meer of anderszins dan klaagsters omtrent een mogelijke verkoop adviseren contact op te nemen met de Rabobank -zoals betrokkene naar voldoende blijkt uit het gespreksverslag van 30 september 2013 heeft gedaan-, behoefde van betrokkene onder die omstandigheid niet te worden verwacht. In zoverre treft het verwijt aangaande het achterwege blijven van vorenbedoeld advies op eigen initiatief van betrokkene aan klaagsters geen doel en is de klacht ongegrond.

4.7        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagsters en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.