ECLI:NL:TGZRSGR:2015:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-118a

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:49
Datum uitspraak: 14-04-2015
Datum publicatie: 14-04-2015
Zaaknummer(s): 2014-118a
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een cardioloog.  Huisarts onjuist geïnformeerd over de risico’s die patiënte liep en van zijn advies aan de huisarts geen aantekening in de status gemaakt. Gegrond. Zelfs op basis van het vrij summiere dossier had verweerder moeten constateren dat uit het (fiets)onderzoek onverwachte en ongewone bevindingen naar voren waren gekomen, die zodanig ernstig waren dat hij op basis daarvan de huisarts niet positief had mogen adviseren over de vraag of patiënte gerust op vakantie kon gaan. Hij kon onder de omstandigheden niet louter afgaan op de bevindingen van zijn beoordelend collega. Ten onrechte nagelaten aantekening in het dossier te maken. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 14 april 2015     

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A en B,

wonende te C,

klagers,

gemachtigde: mr. W.J. Boer, werkzaam te Rotterdam.

tegen:

D, cardioloog,

werkzaam te E,

verweerder,

gemachtigde: mr. L. Beij, werkzaam te Utrecht.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 7 mei 2014

- het verweerschrift met bijlagen

- de repliek

- de dupliek

- de brief d.d. 23 januari 2015 van mr. Boer, met bijlage.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 17 februari 2015.  De klacht is behandeld tezamen met de andere, met de klacht samenhangende, klacht(en) zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, die bekend zijn onder de dossiernummers 2014-118b (cardioloog F) en 2014-118c (cardioloog G).

De partijen zijn verschenen, klagers en verweerder werden bijgestaan door hun respectievelijke gemachtigden. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. Boer heeft zittingsaantekeningen voorgedragen en overgelegd.

2.           De feiten

2.1              Klagers zijn de ouders van H (hierna: H), geboren in 1997 en overleden in 2013.

2.2              In verband met meermalen collaberen, onder verschillende omstandigheden waaronder inspanning, heeft de huisarts H op 28 maart 2013 naar de neuroloog verwezen. Op 11 april en 15 mei 2013 heeft H een consult bij een neuroloog in het I gehad, die haar naar een cardioloog heeft doorverwezen om een cardiale oorzaak uit te sluiten.

2.3              Op 29 mei 2013 is H bij een collega van verweerder, cardioloog G, op consult geweest. Op aanwijzing van deze collega vond op 12 juni 2013 aanvullend onderzoek, onder meer een fietsergometrie (fietsproef), plaats. Deze fietsproef is voortijdig door de onderzoeker (hartfunctielaborant) gestaakt. In het voorblad (het fietsergometrieformulier) (bijlage 8 bij verweer) is onder meer ingevuld: “onderzoek gestaakt; op advies onderzoeker” en “lage belastingscapaciteit en mogelijk positieve test”. Cardioloog G noch cardioloog F of verweerder was ten tijde van de fietsproef aanwezig. Wél aanwezig was een dienstdoende cardioloog, die door de hartfunctielaborant is geraadpleegd, en die vervolgens zijn bevindingen en conclusie als volgt op het fietsergometrieformulier heeft genoteerd: “Bij inspanning last van Bigeminie. Overweeg sec opinion/EFO”. Deze conclusie is digitaal opgeslagen en bij het medisch dossier van H gevoegd. De volledige fietstest, waarvan de registratie naast de vermelde ventriculaire bigeminie ook enkele korte perioden van zelf-terminerende bidirectionele ventriculaire tachycardie toonde, is in papieren vorm elders bewaard.

2.4              Op 14 juni 2013 heeft H de zogenoemde Holtertest ondergaan.

2.5              Omdat de uitslag van de Holtertest nog niet binnen was en cardioloog G op het punt stond met vakantie te gaan, heeft laatstgenoemde arts aan cardioloog F gevraagd klagers te informeren over de uitslag van de verschillende onderzoeken.

2.6              De uitslag van het aanvullend onderzoek is op 26 juni 2013 telefonisch door cardioloog F aan klagers medegedeeld. Een vervolgonderzoek door middel van een coronair CT-angiogram werd toen aangekondigd. Als medicatie vóór de CT-scan is gedurende twee dagen als bètablokker een dosis Bisoprolol voorgeschreven. Dit vervolgonderzoek is uiteindelijk in september 2013 gepland.

            Het recept dat door cardioloog F is voorgeschreven vermeldt het volgende:

            “Bisoprolol 2.5 mg

            dtd 2 stuks

            1          op dag van scan

                        op dag voor scan

2.7              In juli 2013 zouden klagers met H op vakantie gaan. Vóór hun vertrek naar J zijn klagers bij de huisarts geweest omdat zij ongerust waren. De huisarts heeft vervolgens telefonisch overleg gehad met verweerder, die desgevraagd heeft gezegd dat klagers gerust met H op vakantie konden gaan.

2.8              Op 22 juli 2013 is H tijdens het zwemmen onwel geworden en na reanimatie per helikopter naar een ziekenhuis in J gebracht, waar de diagnose catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie (CPVT) is gesteld. Op 26 juli 2013 is H in het ziekenhuis overleden.

2.9              Bij brief van 7 augustus 2013 van cardioloog F aan de huisarts is onder meer vermeld: “(…) Gezien syncope tweemaal bij inspanning en toename van PVC’s bij ergometrie werd differentiaal diagnostisch gedacht aan aberrante coronair met maligne beloop danwel catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie waarvoor gestart met Bisoprolol 2,5 mg 1 dd 1. (…)”

3.           De klacht

Klagers verwijten verweerder zakelijk weergegeven dat hij

1          de huisarts op 1 juli 2013 onjuist heeft geïnformeerd over de risico’s die H liep en

2          van zijn advies aan de huisarts geen aantekening in de status heeft gemaakt.

4.       Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.       De beoordeling

5.1       eerste klachtonderdeel

Het College merkt op dat in zijn algemeenheid geldt dat bij onderzoeken als hier zijn uitgevoerd het acceptabel is dat de arts afgaat op de bevindingen van een beoordelende collega. Uit het feit dat verweerder op 1 juli 2013 door de huisarts van H werd gebeld met de vraag of klagers gerust met haar op vakantie konden gaan, blijkt dat klagers daarover ongerust waren. Tevens blijkt hieruit dat de huisarts ten minste twijfel had over het antwoord op die vraag. Verweerder heeft naar zijn zeggen volstaan met het raadplegen van de verschillende testen in de computer, daaronder begrepen het fietsergometrieformulier. Hij had naar zijn zeggen niet de beschikking over het medisch dossier van H en daarom geen gedetailleerd inzicht in de casuïstiek van H. Naar het oordeel van het College had verweerder zelfs op basis van dit vrij summiere dossier moeten constateren dat uit het (fiets)onderzoek onverwachte en ongewone bevindingen naar voren waren gekomen. Deze bevindingen waren zodanig ernstig dat verweerder op basis daarvan de huisarts geen positief uitsluitsel had mogen geven, zeker niet nu het ging om een meisje van 15 jaar dat regelmatig last had van een collaps. Op het ergometrieformulier staat immers aangetekend dat de fietsproef werd onderbroken door de onderzoeker. Tevens staat daarop “lage belastingscapaciteit” en “mogelijk positieve test”, terwijl de dienstdoende cardioloog heeft genoteerd “bij inspanning last van Bigeminie” en “overweeg second opinion/EFO”. De aantekeningen op het voorblad, gevoegd bij de hierboven genoemde omstandigheden, maken dat verweerder niet louter kon afgaan op de bevindingen van zijn beoordelend collega. Dit alles had, zeker gelet op de ongerustheid van de ouders en de twijfels van de huisarts, voor verweerder juist aanleiding moeten zijn om nog eens kritisch na te denken en tenminste de volledige registratie van de fietsproef te raadplegen alvorens de huisarts zonder enige restrictie positief te adviseren. Door dit na te laten, heeft verweerder zich de kans ontnomen om de huisarts en daarmee klagers een juist advies te geven, waarnaar zij hadden kunnen handelen.

Tot slot wordt nog opgemerkt dat het merkwaardig is dat in 2013, in een tijd van voortschrijdende digitalisering, wordt volstaan met het digitaal opslaan van beperkte fietsproefgegevens, terwijl het volledige onderzoek slechts via het papieren archief beschikbaar is. Hierdoor blijkt de toegankelijkheid van de volledige onderzoeksgegevens onvoldoende gewaarborgd te zijn, hetgeen mede tot de onvolledige beoordeling van de test heeft geleid en daarmee indirect tot de calamiteit bij H.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.2       tweede klachtonderdeel

Verweerder heeft van het gesprek met de huisarts op 1 juli 2013 geen aantekening in het dossier gemaakt; dit heeft verweerder ten onrechte nagelaten.

Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.4

De slotsom is dan ook dat de klachten gegrond zijn en dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Het College heeft zich uitvoerig beraden over de op te leggen sanctie en geconcludeerd dat het opleggen van een waarschuwing passend is.

5.5

Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op de hierna te vermelden wijze.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van waarschuwing;

bepaalt dat deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en de tijdschriften Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,

mr. H.M. Wattendorff, lid-jurist, dr. W.F. van Tets, dr. R.W. Koster en

prof. dr. R.J. Stolker, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2015.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.