ECLI:NL:TNORSHE:2019:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/5 en SHE/2019/6

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2019:10
Datum uitspraak: 29-04-2019
Datum publicatie: 11-06-2019
Zaaknummer(s): SHE/2019/5 en SHE/2019/6
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Wraking. De gewraakte leden hebben eerder een afwijzende beslissing gegeven op een klacht die klager heeft ingediend tegen een andere notaris. Het enkele feit dat een (tucht)rechter eerder een beslissing heeft gegeven op een klacht die een bepaalde partij onwelgevallig is, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat die (tucht)rechter alleen al daarom op voorhand moet worden vermoed niet onpartijdig te zijn ten opzichte van die partij, dan wel zodanig de schijn van partijdigheid tegen zich te hebben dat hij/zij zich daarom over een beslissing in die zaak zou moeten onthouden. Ook de opmerkingen die één van de gewraakte leden op de zitting zou hebben gemaakt, leveren geen grond op voor wraking. Wrakingsverzoek afgewezen.

Dossiernummers : SHE/2019/5 en SHE/2019/6

Datum uitspraak :  29 april 2019

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer

De wrakingskamer neemt de volgende beslissing naar aanleiding van het schriftelijke verzoek van:

de heer […] (klager)

wonende in […]

tot wraking van de volgende leden van de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch:

mevrouw mr. J.H.L.M. Snijders (SHE/2019/5)

de heer mr. S. Lettinga (SHE/2019/6)

1.          Het procesverloop

1.1.       Bij e-mail van 16 augustus 2018 heeft mevrouw […] (partner van klager) (mede) namens klager bij de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) een klacht ingediend tegen notaris de heer mr. [X], gevestigd in […] (hierna ook: de notaris). De gemachtigde van de notaris heeft bij brief (met bijlagen) van 11 september 2018 op de klacht gereageerd, waarna klager nog enkele e-mails aan de KNB heeft toegezonden om de klacht nader toe te lichten.

1.2.       Op verzoek van klager heeft de KNB deze klacht (met de correspondentie die na de indiening van de klacht is gevoerd) bij e-mail van 23 oktober 2018 toegezonden aan de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (hierna: de kamer). De kamer heeft deze klacht tegen de notaris in behandeling genomen onder nummer SHE/2018/71.

1.3.       De gemachtigde van de notaris heeft een verweerschrift ingediend.

1.4.       De kamer heeft partijen bij brief van 12 december 2018 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de klacht op de zitting van de kamer van 18 maart 2019. Daarbij is meegedeeld dat de klacht dan zal worden behandeld door mr. C. Kool, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechter en

mr. S. Lettinga, notaris.

1.5.       Klager heeft bij brief (met bijlagen) van 4 januari 2019 een verzoek gedaan tot wraking van mr. Snijders en mr. Lettinga (hierna ook samen genoemd: de gewraakte leden). Deze brief is op 4 januari 2019 door de kamer ontvangen. Als gevolg van het wrakingsverzoek is de behandeling van de klacht geschorst.

1.6.       De kamer heeft de gewraakte leden bij brieven van 7 januari 2019 in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het wrakingsverzoek te reageren.

1.7.       Bij brief van 14 januari 2019 heeft de kamer gereageerd op de vragen die klager in zijn brief van 4 januari 2019 heeft gesteld over de procedure.  

1.8.       Mr. Snijders heeft bij brief van 18 januari 2019 op het wrakingsverzoek gereageerd. Zij heeft niet in de wraking berust.

1.9.       Mr. Lettinga heeft bij brief van 28 januari 2019 op het wrakingsverzoek gereageerd. Hij heeft niet in de wraking berust.

1.10.     De kamer heeft klager en de gewraakte leden bij brieven van 6 februari 2019 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op de zitting van de kamer van 11 april 2019. 

1.11.     Klager heeft de kamer bij brief van 18 februari 2019 gevraagd de behandeling van het wrakingsverzoek naar een andere datum te verplaatsen. Dit verzoek is afgewezen bij brief van 20 februari 2019. Bij brief van 27 februari 2019 heeft klager de kamer gevraagd deze afwijzing in heroverweging te nemen en alsnog een andere behandeldatum vast te stellen. Bij brief van 6 maart 2019 heeft de kamer klager bericht dat zijn verzoek niet wordt gehonoreerd.

1.12.     Bij brieven van 3 april 2019 heeft de kamer klager en de gewraakte leden meegedeeld dat mr. T. Zuidema als voorzitter van de wrakingskamer zal optreden in plaats van mr. C. Kool.

1.13.     Klager heeft de kamer bij brief van 8 april 2019 nogmaals gevraagd de behandeling van het wrakingsverzoek naar een andere datum te verplaatsen. Deze brief bevat ook een pleitnota van klager en is bij e-mail van 9 april 2019 aan de gewraakte leden toegezonden.  

1.14.     Bij e-mail van 9 april 2019 heeft de kamer klager bericht dat de behandeldatum niet zal worden gewijzigd.

1.15.     Het wrakingsverzoek is op 11 april 2019 (gecombineerd) behandeld op de openbare zitting van de wrakingskamer. Klager en mr. Snijders waren bij de mondelinge behandeling niet aanwezig. Mr. Snijders heeft de wrakingskamer voorafgaand bericht dat zij als gevolg van een andere zitting verhinderd was. Mr. Lettinga was wel aanwezig en heeft zijn standpunt nader toegelicht.

2.          De feiten

2.1.       De moeder van klager is in 1973 overleden. Zij was in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de vader van klager. Medio 1993 is vader in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met mevrouw […] (hierna: erflaatster). Vader is eind 1993 overleden. Nadien heeft erflaatster haar testament enkele malen gewijzigd, voor het laatst op 21 juni 2012. In dat testament heeft erflaatster anderen dan klager als haar erfgenamen aangewezen. In maart 2015 heeft klager bij de kamer een klacht ingediend tegen de notaris die dat testament heeft gepasseerd. In de kern hield die klacht in dat die notaris (hierna ook: de andere notaris) onvoldoende zorgvuldigheid had betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van erflaatster. Erflaatster is op [datum] 2015 overleden.

2.2.       De klacht tegen de andere notaris is op 16 december 2015 inhoudelijk behandeld tijdens een zitting van de kamer. De gewraakte leden maakten deel uit van deze kamer en zij hebben deelgenomen aan deze mondelinge behandeling. Op 15 februari 2016 heeft deze kamer, waaronder de gewraakte leden, een tussenbeslissing gegeven. Bij eindbeslissing van 30 mei 2016 heeft de kamer de klacht tegen de andere notaris ongegrond verklaard. Ook deze eindbeslissing is mede gegeven door de gewraakte leden.

2.3.       De erfgenamen van erflaatster hebben haar nalatenschap beneficiair aanvaard, waarna de notaris bij beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant van 8 februari 2016 tot vereffenaar is benoemd. Klager is voor 7/36e deel mede-eigenaar van een onroerende zaak die tot de nalatenschap van erflaatster behoort. Tussen klager en de erfgenamen en de vereffenaar is een geschil ontstaan over (de aanspraken van klager op) de nalatenschap. De klacht die klager in augustus 2018 bij de kamer heeft ingediend tegen de notaris heeft (samengevat) betrekking op zijn handelwijze in zijn hoedanigheid van vereffenaar van deze nalatenschap.

3.          De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.       Klager heeft aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de gewraakte leden mede verantwoordelijk zijn geweest voor de onrealistische en zelfs uiterst kwalijke “queeste” uitspraak van de kamer naar aanleiding van zijn klacht tegen de andere notaris.

3.2.       Klager heeft gesteld dat hij ambivalente gevoelens heeft bij zijn verzoek tot wraking van mr. Snijders omdat zij juist de enige rechter was die tijdens de mondelinge behandeling van de klacht tegen de andere notaris bijzonder kritisch was ten aanzien van die notaris. Voor haar had klager sympathie, maar hij stelt dat hij niet om het feit heen kan dat zij deel uitmaakte van het college dat de “beruchte queeste uitspraak deed”, aldus klager.

3.3.       Aan zijn verzoek tot wraking van mr. Lettinga heeft klager ten grondslag gelegd dat mr. Lettinga tijdens de mondelinge behandeling van de klacht tegen de andere notaris “overduidelijk zijn collega [naam andere notaris], die ook lid is van zijn club van Netwerknotarissen, op alle mogelijke manieren uit de vuurlinie [heeft] willen houden met onwaarheden, intimidaties en manipulaties.” Daarbij heeft klager verder gesteld dat mr. Lettinga tijdens die mondelinge behandeling ten onrechte heeft beweerd dat het voor een notaris niet mogelijk is om een eerder opgemaakt testament in te zien en dat een notaris niet verplicht kan worden om al zijn collega’s in heel Nederland af te bellen of er wellicht een testament van iemand bij hen aanwezig is. Volgens klager is mr. Lettinga voor hem ongeloofwaardig als onafhankelijk lid van het college dat wederom een notaris-collega van hem moet beoordelen.

3.4.       De gewraakte leden hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.

4.          De beoordeling

Verzoek om andere behandeldatum

4.1.       Zoals hiervoor onder het procesverloop is omschreven, heeft klager de kamer herhaalde malen gevraagd de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek om persoonlijke redenen naar een andere datum te verplaatsen. De kamer heeft deze verzoeken afgewezen. Ter toelichting op die afwijzing merkt de kamer op dat de mondelinge behandeling van de klacht die klager op 25 oktober 2018 tegen notaris [X] heeft ingediend, aanvankelijk was bepaald op 18 maart 2019. Door de indiening van het wrakingsverzoek is de behandeling van die klacht vervolgens geschorst. Op grond van artikel 2 lid 1 van het Wrakingsprotocol kamers voor het notariaat moet de behandeling van een wrakingsverzoek zo snel mogelijk worden geplaatst op de eerstvolgende zitting of een van de volgende zittingen van de kamer waarin de persoon op wie het wrakingsverzoek betrekking heeft, geen zitting heeft. Indien aan het verzoek van klager tegemoet zou zijn gekomen, had dit in verband met de agenda van de zittingen van de kamer in de komende maanden tot een zo grote vertraging geleid, dat de voortgang van de procedure daardoor onredelijk zou zijn vertraagd.

Maatstaf wraking

4.2.       De leden van een kamer voor het notariaat treden op als tuchtrechters. Op grond van artikel 100 Wet op het notarisambt kunnen zij worden gewraakt als er feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. In dit wetsartikel zijn de artikelen 512 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing verklaard.

4.3.       Door hun aanstelling moeten (tucht)rechters worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter ten opzichte van de rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is (vergelijk  ECLI:NL:HR: 2018:1770 ).

4.4.       De beoordeling van wrakingsgronden moet mede plaatsvinden tegen de achtergrond van artikel 6 lid 1 EVRM. Daarbij verdient opmerking dat het belang van artikel 6 lid 1 EVRM en de rechtspraak van het EHRM over die bepaling bij de beoordeling van wrakingsgronden is beperkt tot het vereiste van onpartijdigheid van de rechter (‘impartial tribunal’). Deze onpartijdigheid omvat de afwezigheid van bevooroordeeldheid en vooringenomenheid (vergelijk ECLI:NL:HR:2018:2397). Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter(s), ook sprake zijn als bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Dan dient de rechter zich van een beslissing in die zaak te onthouden. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid kan bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dus van belang zijn.

Verzoek tot wraking

4.5.       Bij de beoordeling van de verzoeken tot wraking van mr. Snijders en mr. Lettinga stelt de wrakingskamer het volgende voorop. Het enkele feit dat een (tucht)rechter eerder een beslissing heeft gegeven die een bepaalde partij onwelgevallig is, vormt onvoldoende grond voor de conclusie dat die (tucht)rechter alleen al daarom op voorhand moet worden vermoed niet onpartijdig te zijn ten opzichte van die partij, dan wel zodanig de schijn van partijdigheid tegen zich te hebben dat hij/zij zich daarom over een beslissing in die zaak zou moeten onthouden.

4.6.       Het verzoek tot wraking van mr. Snijders is enkel gegrond op haar betrokkenheid bij de beslissing op de klacht van klager tegen de andere notaris. Klager is het niet eens met die beslissing. Zoals hiervoor is overwogen, vormt dat echter onvoldoende grond voor een succesvolle wraking. Daarom wordt het verzoek tot wraking van mr. Snijders afgewezen.

4.7.       Afgezien van de betrokkenheid van mr. Lettinga bij de beslissing op de klacht tegen de andere notaris, heeft klager gesteld dat uit de opmerkingen die mr. Lettinga bij de mondelinge behandeling van die klacht heeft gemaakt, blijkt dat hij ongeloofwaardig is als onafhankelijk lid van het college dat wederom een collega-notaris moet beoordelen. Ter onderbouwing van die stelling heeft klager een beroep gedaan op de inhoud van de notulen die zijn partner “naar waarheid en vooral naar strekking” heeft gemaakt van de zitting van 16 december 2015. In deze notulen staat vermeld dat mr. Lettinga mededelingen heeft gedaan over (onder meer) het opvragen van eerdere testamenten als iemand zijn/haar testament wil wijzigen.

4.8.       Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de wrakingskamer mr. Lettinga gevraagd of de weergave van zijn mededelingen in de notulen juist is. In reactie daarop heeft mr. Lettinga verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij die mededelingen heeft gedaan. Hij heeft verwezen naar de inhoud van het proces-verbaal van die zitting dat door de voorzitter van de kamer is opgesteld. Daarin is vermeld dat hij een opmerking heeft gemaakt over de aanwezigheid van een bepaald processtuk in het dossier. Verder heeft mr. Lettinga verklaard dat het zou kunnen dat hij op de zitting vragen heeft gesteld of klager bepaalde zaken heeft voorgehouden, maar dat hij zich dat niet meer kan herinneren. In reactie op de vraag of hij, zoals klager heeft gesteld, op de zitting heeft gezegd dat het niet relevant is of een cliënt eerder een testament heeft gemaakt, heeft mr. Lettinga verklaard dat hij dat nooit zo zou hebben gezegd.

4.9.       Bij de beoordeling van het verzoek tot wraking van mr. Lettinga gaat de wrakingskamer in beginsel uit van de inhoud van het proces-verbaal dat de voorzitter van de kamer heeft opgesteld. Daarin wordt geen melding gemaakt van de gewraakte mededelingen. Maar zelfs als zou worden uitgegaan van de weergave van de mededelingen van mr. Lettinga in de notulen die de partner van klager heeft opgesteld, zouden die mededelingen met inachtneming van de hiervoor genoemde maatstaf geen grond opleveren voor toewijzing van het wrakingsverzoek. Nu de betrokkenheid van mr. Lettinga bij de beslissing op de klacht tegen de andere notaris ook geen aanleiding vormt voor een succesvolle wraking, zal het verzoek tot wraking van mr. Lettinga worden afgewezen.  

5.          De beslissing

De wrakingskamer:

wijst het verzoek tot wraking van mr. J.H.L.M. Snijders en mr. S. Lettinga af.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2019 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.