ECLI:NL:TNORAMS:2017:36 Kamer voor het notariaat Amsterdam 628151/NT 17-41 P

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2017:36
Datum uitspraak: 24-10-2017
Datum publicatie: 14-11-2017
Zaaknummer(s): 628151/NT 17-41 P
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Het feit dat de notaris is vergeten om de vorderingen van de kinderen van klager op grond van het testament van erflaatster te vermelden, is op zich geen reden om van tuchtrechtelijk nalaten te spreken. Echter, toen klager na ontvangst van die brief vroeg om uitleg van de desbetreffende bepaling van het testament van erflaatster, had de notaris zowel klager als zijn broers en zusters de gevraagde duidelijkheid dienen te verschaffen en haar standpunt over die bepaling duidelijk moeten maken, zeker nadat de notaris nog eens op die bepaling werd gewezen door een vakgenoot. Waarschuwing.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 24 oktober 2017 in de klacht met nummer 628151/NT 17-41 P van:

[klager],

wonende te [plaats],

klager ,

tegen:

[notaris],

notaris te [plaats],

de notaris .

1. Ontstaan en loop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 26 april 2017;

- verweerschrift (per e-mail) van 22 mei 2017.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 12 september 2017 zijn klager, bijgestaan door zijn echtgenote, en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. Op 16 februari 1998 heeft de moeder van klager, [naam] (hierna: erflaatster), ten overstaan van [naam], destijds notaris te [plaats], een testament laten opmaken. Daarin heeft zij (onder A sub 4) bepaald dat klager niet meer uit haar nalatenschap zal verkrijgen dan hem toekomt ingevolge zijn legitieme portie in haar nalatenschap.
  2. Voorts heeft zij voor het geval zij vóór haar echtgenoot zou overlijden (onder andere) onder B sub 3b bepaald: “Ik leg aan mijn echtgenoot de verplichting op om schuldig te erkennen aan de per mijn sterfdag in leven zijnde kinderen van mijn hiervoor onder A sub 4 genoemde zoon tezamen en voor gelijke delen een bedrag dat gelijk is aan het erfdeel dat mijn hiervoor bedoelde zoon zou hebben verkregen indien hij ingevolge de wet erfgenaam zou zijn geweest verminderd met de aan hem toegekende legitieme portie in mijn nalatenschap. Op deze schulden zijn van toepassing dezelfde bepalingen als die welke van toepassing zijn op vorenbedoelde schulden van mijn echtgenoot aan zijn kinderen als bepaald hiervoor onder 2.”
  3. Op 11 september 2004 is erflaatster overleden.
  4. Op 16 juli 2016 is de vader van klager, [naam](hierna: erflater), overleden.
  5. Op 2 augustus 2016 heeft er op het notariskantoor van de notaris een bespreking plaatsgevonden met een broer van klager, [naam] en een zuster van klager, [naam] (door erflater in zijn testament als executeurs benoemd); zij hebben de notaris verzocht een verklaring van erfrecht op te maken.
  6. In een brief, per e-mail verzonden op 10 augustus 2016, heeft de notaris klager (en de andere kinderen van erflater) van het gesprek op 2 augustus 2016 op de hoogte gesteld en met betrekking tot de nalatenschap (onder meer) bericht:

    Testament

    Informatie door mij ingewonnen bij het Centraal Testamenten Register te ' s Gravenhage heeft bevestigd dat uw vader niet anders over zijn nalatenschap heeft beschikt dan bij zijn laatste testament op 15 oktober 2014 voor mij, notaris, verleden. Een kopie van het testament sluit ik hierbij ter kennisgeving in.

    Bij gemeld testament heeft uw vader beschikkingen gemaakt ten behoeve van zijn echtgenote, uw moeder, welke beschikkingen door het vooroverlijden van uw moeder thans geen effect hebben. Krachtens de wet zijn derhalve als de enige erfgenamen gerechtigd in uw vaders nalatenschap, zijn kinderen ieder voor een/achtste gedeelte.

    Nalatenschap

    (….) Omdat uw vader reeds krachtens huwelijksgoederenrecht de helft van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap toekwam, verkreeg hij door de werking van het testament van uw moeder wederom als enige, dus niet tezamen met de kinderen, de eigendom van alle bezittingen, welke uw vader en uw moeder tezamen bezaten op het moment dat uw moeder overleed.

    Uit het testament blijkt dat uw moeder heeft gewild dat uw vader na haar zijn overlijden zo goed mogelijk op dezelfde wijze zou kunnen voortgaan als zij samen gewend waren. Om die reden heeft uw moeder verklaard dat hetgeen uw vader als vorenbedoeld schuldig wordt aan ieder van zijn 8 kinderen, pas door hem hoeft te worden uitgekeerd in de gevallen genoemd in punt B.2. van het testament van uw moeder.

    Naar aanleiding van het overlijden van uw moeder is door de accountant van uw vader de aangifte erfbelasting opgesteld en ingediend. Uit de aangifte en de conform de aangifte door de belastingdienst opgelegde aanslag blijkt dat ieder van de kinderen, met uitzondering van uw broer, de heer [naam] (klager, KvN), een erfrechtelijke verkrijging heeft met een waarde van € 19.089,00. De waarde van hetgeen uw broer [naam] heeft verkregen is € 9.544,00. Gemelde verkrijgingen van ieder van de kinderen zijn, overeenkomstig het bepaalde in het testament van uw moeder, opeisbaar bij het overlijden van uw vader, en zijn derhalve thans te kwalificeren als een schuld in de nalatenschap van uw vader.”

  7. Op 17 augustus 2016 heeft klager gebeld met de notaris om haar om uitleg te vragen over hetgeen zij in haar brief van 10 augustus 2016 had vermeld, omdat hij meende dat de notaris de uit te keren bedragen niet volledig had vermeld: “Dit omdat mijn ouders altijd hebben gezegd dat het bedrag boven het legitieme portie voor mijn kinderen zou zijn”, zo schrijft klager in een e-mailbericht aan de notaris van 19 augustus 2016.
  8. In een e-mailbericht van 18 augustus 2016 heeft kandidaat-notaris [naam], werkzaam bij het kantoor [naam] (hierna: [A]), optredend als partijadviseur van klager, aan de notaris bericht dat klager voornemens was de nalatenschap van erflater beneficiair te aanvaarden. In het bericht wijst zij de notaris op de vorderingen van de kinderen van klager op grond van punt B. sub 3b. van het testament van erflaatster.
  9. In een e-mailbericht van 21 september 2016 heeft [A] bij de notaris naar de stand van zaken geïnformeerd: “Is er inmiddels al een verklaring van erfrecht afgegeven? Ook ben ik benieuwd of bekend is op welke termijn de (voorlopige) boedelbeschrijving gereed zal zijn.”
  10. Na een herinneringsmail van 6 oktober 2016 van [A], heeft de notaris haar in een e-mailbericht van 11 oktober 2016 bericht dat zij een verklaring van erfrecht en een verklaring van executele heeft afgegeven en dat [A] voor de voorlopige boedelbeschrijving en overige vragen zich moet richten tot de executeurs. Verder heeft de notaris haar gemeld dat naar aanleiding van het overlijden van erflaatster geen akte van verdeling is opgesteld.
  11. Op 13 oktober 2016 hebben de executeurs een voorlopige boedelbeschrijving ingediend bij de griffie van de rechtbank Noord-Holland.

3. De klacht

Klager meent dat in de brief van de notaris van 10 augustus 2016 zijn kinderen ten onrechte niet zijn vermeld bij de hoogte van de erfrechtelijke verkrijging. Hij meent dat de notaris het testament van erflaatster onjuist heeft geïnterpreteerd: dat testament dient volgens hem namelijk zodanig te worden uitgelegd, dat hij recht heeft op de legitieme portie en zijn kinderen gezamenlijk recht hebben op het overige, gelijk aan het deel dat ieder van zijn broers en zusters verkrijgen. Ondanks herhaald verzoek wil de notaris niet bevestigen tegenover alle erfgenamen hoe het testament uitgelegd moet worden.

4. Het verweer

De notaris voert aan dat zij met de brief van 10 augustus 2016 heeft willen duiden dat er rekening diende te worden gehouden met niet uitgekeerde erfdelen in de nalatenschap van erflaatster en dat deze dienden te worden gezien als schulden van de nalatenschap van erflater zodat deze naast de overige schulden in de (voorlopige) boedelbeschrijving konden worden opgenomen. Om enigszins inzichtelijk te maken om welke bedragen het ging, heeft de notaris toen gebruik gemaakt van de gegevens uit de aangifte erfbelasting, opgesteld naar aanleiding van het overlijden van erflaatster. De opmerking van klager dat er in de verdeling van de nalatenschap van erflaatster een fout is geslopen is volgens de notaris niet terecht omdat haar nooit de opdracht is verstrekt om een verdeling op te stellen.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 De notaris is in haar schriftelijke verweer niet ingegaan op het verwijt van klager dat zij zich in haar brief van 10 augustus 2016, en vervolgens na verzoek daartoe van klager en [A], niet heeft uitgelaten over hetgeen in het testament van erflaatster is bepaald onder B sub 3b. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat zij de interpretatie van klager en [A] onderschrijft dat de kinderen van klager op grond van het testament van erflaatster recht hebben op het resterende kindsdeel boven de legitieme portie van klager. Zij heeft dat eerder niet aan klager bevestigd. Wel heeft zij de executeurs de testamenten van beide ouders verstrekt, met de mededeling dat rekening diende te worden gehouden met de vorderingen van de kinderen van klager. De kinderen van klager zijn geen wettelijke erfgenamen, dus daarom staan zij niet vermeld in de verklaring van erfrecht. Ook in de aangifte erfbelasting staan de vorderingen van de kinderen van klager niet. Op het moment dat de notaris de brief van 10 augustus 2016 schreef, wist zij wel van het bestaan van de vorderingen van de kinderen, maar heeft zij zich, omdat zij bezig was met het testament van erflater, niet gerealiseerd dat die vorderingen ook in (de berekening van) de verdeling van de nalatenschap van erflater dienden te worden meegenomen.

5.3 De kamer is van oordeel dat het feit dat de notaris in haar brief van 10 augustus 2016 is vergeten om de vorderingen van de kinderen van klager op grond van het testament van erflaatster te vermelden, op zich geen reden is om van tuchtrechtelijk nalaten te spreken. Echter, toen klager na ontvangst van die brief vroeg om uitleg van hetgeen in de bepaling onder B sub 3b van het testament van erflaatster was opgenomen, had de notaris zowel klager als zijn broers en zusters de gevraagde duidelijkheid dienen te verschaffen en haar standpunt over die bepaling duidelijk moeten maken. Dat geldt temeer nu [A] de notaris nog eens op die bepaling heeft gewezen in haar e-mail van 18 augustus 2016. Het volstond dus niet om, zoals de notaris stelt te hebben gedaan, slechts de executeurs mededeling te doen van het bestaan van de vorderingen van de kinderen van klager. De klacht wordt daarom gegrond verklaard.

5.4 Nu de klacht gegrond is verklaard zal de kamer de notaris een maatregel opleggen. Een waarschuwing komt de kamer passend en geboden voor. Daarin neemt de kamer mee dat de notaris zelfs ter zitting geen blijk gaf in te zien dat zij, nadat zijdens klager daarom was verzocht, de gevraagde duidelijkheid over de uitleg van het bepaalde onder B sub 3b in het testament van erflaatster aan de erven had behoren te verschaffen.

 BESLISSING

 De kamer voor het notariaat:

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt aan de notaris een waarschuwing op.

Deze beslissing is gegeven door mrs. S.P. Pompe, voorzitter, M.V. Ulrici, A.M.J.M. Ploumen, J.P. van Harseler, en L.G. Vollebregt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).