ECLI:NL:TGZRZWO:2019:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 248/2018

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2019:78
Datum uitspraak: 16-05-2019
Datum publicatie: 16-05-2019
Zaaknummer(s): 248/2018
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen tandarts. (en vergelijkbare klacht tegen echtgeno(o)t(e). De klacht betreft (samengevat) oncollegiaal gedrag. Schending van zowel eerste als de tweede tuchtnorm. Gegrond. (voorwaardelijke) schorsing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 16 mei 2019 naar aanleiding van de op 11 september 2018 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. E.E. Hoogeterp, advocaat te Zwolle,

k l a g e r  

-tegen-

D , tandarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. L.H.E. Drenthe, advocaat te Amsterdam,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het gehoor van de IGJ op de voet van artikel 66, lid 2 van de

  Wet BIG, dat is gehouden op 1 maart 2019;

- het aanvullende stuk namens klager met de bijlagen, binnengekomen op 4 april 2019;

- het aanvullende stuk namens verweerder met de bijlagen, binnengekomen op

  12 april 2019.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

Klager heeft een identieke klacht ingediend tegen de echtgenoot van verweerster,

C (nr. 247/2018). Verweerster en haar echtgenoot samen worden hierna verweerders genoemd en de echtgenoot van verweerster wordt hierna verweerder genoemd. Beide zaken zijn tegelijkertijd ter openbare zitting van 19 april 2019 behandeld. Klager en verweerder zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerster was met bericht van verhindering afwezig.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De verstandhouding tussen de praktijk van klager, die van verweerders en de Kring

Verweerders voeren een tandartsenpraktijk onder de naam E. Deze voert 24, veelal op elkaar gelijkende, handelsnamen.

De praktijk maakt deel uit van de tandartsenkring F (verder de Kring te noemen). Klager is secretaris van de Kring. Binnen de Kring hebben de deelnemers zich verbonden aan de Regeling voor de opvang van tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren (de Spoedregeling). In de Spoedregeling is bepaald dat de deelnemers en hun eventuele waarnemers en/of plaatsvervangers - kort gezegd - adequaat spoedzorg verlenen. Door ondertekening van de Spoedregeling verklaren de deelnemers zich akkoord en bekend met de praktijkrichtlijn “Opvang tandheelkundige spoedgevallen buiten praktijkuren (2012)”. In de regeling is ten aanzien van de bereikbaarheid van de dienstdoende tandarts opgenomen dat deze persoonlijk bereikbaar is en “het gebruik van een antwoordapparaat is niet toegestaan”. In vergaderingen van de Kring hebben de andere leden diverse keren aan verweerder laten weten dat zij dit aldus uitleggen dat de tandarts die de spoeddienst doet zelf telefonisch bereikbaar moet zijn, zonder tussenkomst van een tandartsbemiddelingsbureau.

Op zaterdag 12 mei 2018, de praktijk van verweerders had spoeddienst, heeft patiënt G het spoednummer gebeld vanwege kiespijn. De telefoniste van het tandartsenbemiddelingsbureau die G aan de lijn kreeg noteerde zijn gegevens en de praktijk bij wie hij patiënt is, namelijk de praktijk van klager. De telefoniste vertelde G dat hij om 20.30 uur terecht kon bij de praktijk van verweerders. Om 20.30 uur trof G echter een gesloten deur aan. Om 20.45 uur meldde een tweede patiënt zich bij de praktijk. Om 21.00 uur heeft de tweede patiënt weer het spoednummer gebeld. De telefoniste vertelde toen dat de patiënten de volgende dag terecht konden in de praktijk. G heeft zich op maandag 14 mei 2018 gewend tot de praktijk van klager.

Op dinsdag 15 mei 2018 is op naam van verweerster aan G een e-mailbericht gestuurd waarin - kort gezegd - de fout bij het tandartsbemiddelingsbureau wordt gelegd. Aangegeven wordt dat het tandartsbemiddelingsbureau daarvoor verantwoordelijk is, excuses worden aangeboden en aan G wordt gemeld dat hij een klacht kon indienen bij de klachtenservice van de KNMT. G heeft dat gedaan.

Per e-mail van 30 augustus 2018 heeft verweerster aan G toestemming gevraagd om zijn gegevens te gebruiken om een melding of handhavingsverzoek te doen tegen de Centrale doktersdienst H en hem laten weten dat hij ook zelf een melding daar kon doen. ‘Hoe meer meldingen er komen hoe beter.’

In een e-mailbericht van 13 juni 2018 aan de KNMT met een kopie aan G is op naam van verweerster onder meer geschreven:

“Voor mij is de klacht nog lang niet naar tevredenheid afgehandeld. Zeker niet aangezien uit alles blijkt dat G een reeds voor-ingevuld klachtenbrief is verstrekt door tandarts [naam klager, RTG]; voornamelijk bedoeld om zijn lopende vete tegen mijn praktijk via de KNMT uit te spelen en niet handelend in het belang van  G waar ik al gelijk vanaf de maandag na het incident mee in gesprek probeerde te komen.(…) Exemplarisch was namelijk het feit dat door een geheel andere waarnemend tandarts in onze tandartsenkring, nota bene op dezelfde vergadering waar u het hier over heeft, een nog veel ergere fout in een spoeddienst begaan was. Schouder ophalend werd dit door o.a. tandarts [naam klager], nota bene coördinator van de spoeddiensten van onze kring, ter kennis aangenomen; het interesseerde gewoon niemand wat. Men nam de moeite niet eens om de tandartspraktijkhouder (een oudere KNMT collega) - verantwoordelijke voor de praktijk waar dit gebeurde- überhaupt hiervan te informeren. Het gebeurt dus helaas vaker binnen onze kring dat patiënten zich voor niets bij de spoeddienst melden, de verontwaardiging van collega [naam klager] lijkt echter zeer selectief en vooral op mijn persoon gericht.

Belangrijker nog, in de hoofdzaak van de klacht heb ik nog altijd geen antwoord of uitleg van de doktersdienst H, waarom de betreffende medewerker G en mij evident twee geheel verschillende verhalen heeft verteld. (…) welke boodschap G heeft aan de selectieve signalen die vooral collega [naam klager] wenst af te geven, vraag ik mij ten sterkste af. (…)”

Verweerster heeft op 20 maart 2018 een klacht tegen klager ingediend bij de commissie intern tuchtrecht van de KNMT. Verweerster was tijdens haar zwangerschap in 2018 vrijgesteld van diensten. Op 22 mei 2018 heeft zij per e-mailbericht (met een kopie aan verweerder) aan de plaatsvervangend coördinator van de spoeddiensten verzocht om binnen 14 dagen met aanpassingen in het dienstenrooster te komen omdat zij na haar bevalling nog steeds arbeidsongeschikt was. Zij gaf daarbij aan dat de enige volgende stap de gang naar de rechter was en dat zij een kopie van de e-mail aan haar advocaat zou sturen.

Klager heeft daarop namens het bestuur aan verweerster op 30 mei 2018 per e-mail gevraagd om een afschrift van een doktersverklaring of AOV-melding.

Op 6 juni 2018 hebben verweerders een tuchtklacht ingediend tegen klager die inhoudelijk gelijk was aan de klacht bij de KNMT.

Op 20 juli 2018 heeft verweerster per e-mailbericht aan klager gemeld dat haar herstel niet volgens verwachting verliep en dat zij nog steeds 50% arbeidsongeschikt was. Zij verzocht herverdeling van de diensten voor de maanden augustus en september 2018. Op 3 augustus 2018 heeft een collega van klager namens de Kring nogmaals om een document gevraagd waaruit zou blijken dat zij gedeeltelijk arbeidsongeschikt was. Toen de collega een dergelijk document had ontvangen heeft hij aan klager gevraagd de diensten voor oktober 2018 te herverdelen. Klager heeft dat gedaan.

In een e-mailbericht van 18 september 2018 op naam van verweerster is aan

23 collega’s in de regio B geschreven:

“Onlangs heb ik moeten constateren dat e-mails betreffende mijn arbeidsongeschiktheid die ik in goed vertrouwen met het kringbestuur gedeeld heb, door [naam klager] in allerlei ongerelateerde kwesties gebuikt zijn. Tevens heeft het er alle schijn van dat hij deze e-mails ook met diverse patiënten gedeeld heeft. (…) Dit is niet alleen een ernstige privacy schending, ook mijn vertrouwen in het kringbestuur is ernstig geschonden en het is ook hoogst oncollegiaal wat er gebeurt is. (…) daarom verzoek ik het kringbestuur als ook de leden van de kring zo spoedig mogelijk een standpunt in te nemen over dit specifieke gedrag als ook de positie van [naam klager] binnen het kringbestuur. Het kringbestuur is verantwoordelijk voor de ontstane situatie. (…)”

Op 23 oktober 2018 heeft verweerder als reactie op de uitnodiging voor de kringvergadering aan het bestuur van de Kring het volgende geschreven:

“Nog steeds ben ik verbaasd en ontdaan over de manier waarop jullie lijken te denken dat behoorlijk ernstige incidenten, begaan door jullie mede-bestuurslid [naam klager] en mede uit naam van jullie bestuur, uit zichzelf over zullen gaan als je er maar geen aandacht aan besteedt. Laat ik jullie gelijk uit de droom helpen, dat is dus niet zo.

Dat [naam klager] een conflict met ons heeft is iedereen ondertussen wel duidelijk, dat hij de kring en zijn bestuurslidmaatschap hiertoe aanwend en misbruikt, is ronduit onacceptabel.

Overduidelijk is zowel het vertrouwen als ook de privacy van [naam verweerster] ernstig geschonden doordat jullie [naam klager] blijkbaar hebben toegestaan om het voor heel andere doeleinden te gebruiken dan waarvoor [naam verweerster] het aan jullie voorgelegd heeft. Dit is hoogst onprofessioneel en ernstig oncollegiaal. Wat gaan jullie hieraan doen? Helaas is dit al lang niet meer het enige wat speelt:

·         Wederom zijn er wederom uit naam van het bestuur, door [naam klager], allerlei ongefundeerde beschuldigingen en tevens smaad-en lasterschrift geuit jegens het Tandartsen bemiddelingsbureau (TBB). Niet alleen richting diverse instanties maar ook aan patiÀ‹‹nten. We hebben het TBB op de hoogte gesteld en het wordt zo langzamerhand misschien tijd dat jullie hen wat tekst en uitleg gaan geven. Jullie zijn immers in het bestuur van een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid en dus hoofdelijk aansprakelijk, dit voor de gedragingen die gewoon echt niet meer door de beugel kunnen

·         Het bevreemd ons dat [naam klager] ook in naam van het bestuur de klacht inzake de spoeddienst van [naam verweerster] naar allerlei derden en instanties zegt door te sturen. Zeer opmerkelijk aangezien dit niet gebeurt is met de klacht in de spoeddienst inzake I; zelfs de praktijkeigenaar, tandarts J is niet eens door [naam klager] op de hoogte gebracht en de klacht is zelfs uit de notulen gecensureerd (en dit is niet de eerste keer) – gelukkig hebben wij de bandopnames nog die we indien nodig aan de inspectie IGJ kunnen overleggen. Dit terwijl de kwestie ernstiger was en er zelfs onlangs nog een CTG uitspraak over een redelijk identieke zaak is geweest –te vinden onder nummer ECLI:NL:TGZCTG:2018:181. Ik ben er geen voorstander om voor elke kleine gebeurtenis direct aan allerlei instanties en autoriteiten meldingen te doen, maar ik hoor graag waarom het bestuur hier anders in staat en vooral waarom onbenulliger kwesties wel gemeld worden terwijl ernstiger zaken als ware verborgen worden gehouden van instanties en autoriteiten. Gelijke behandeling lijkt mij in deze niet zo veel gevraagd.

Dan hebben we het ook nog niet eens over het aansporen van patiÀ‹‹nten om klachten in te dienen tegen [naam verweerster] en hen dan mede als bestuurslid van de kring weer op zeer brutale wijze te intimideren als het niet opportuun geacht wordt dat derde instanties erbij betrokken worden zoals de inspectie (IGJ). Een beetje vreemd van een bestuurslid om in de laatste kringvergadering te eisen dat de onderste steen boven komt, maar in compleet blinde paniek te raken zodra [naam verweerster] het voorstel oppert om de kwestie van de dokterswacht aan de inspectie (IGJ) voor te leggen. À

Laat het even duidelijk zijn, ik heb [naam klager] al eerder voorgesteld om de eer aan zichzelf te houden en met waardigheid uit het bestuur te treden. Jammer genoeg heeft hij dit pertinent afgeslagen en dan rest mij geen andere keus dan de kwestie op deze manier voor te leggen aan de gehele kring.

Graag zie ik dan ook de positie van [naam klager] binnen het bestuur geagendeerd worden op de komende vergadering. De vraag is tevens in hoeverre jullie als overige bestuursleden hoofdelijke aansprakelijkheid wensen te blijven delen met [naam klager] en de mogelijke gevolgen daarvan.

Graag zie ik dat de agenda op dit punt nog even aangepast wordt.”

Verweerder heeft de klacht tegen klager bij het tuchtcollege op 21 december 2018 ingetrokken onder de vermelding dat hij zich tevens expliciet alle rechten voorbehoudt om de klacht op een later tijdstip in aangepaste vorm alsnog in te dienen.

De praktijk van verweerders en hun patiënten

Tussen medio 2017 en medio 2018 zijn er circa 250 patiënten overgestapt van de praktijk van verweerders naar de praktijk van klager. Ter zitting werd aangegeven dat het inmiddels om 300 à 400 patiënten gaat. De redenen die de patiënten aangeven voor de overstap zijn onverklaarbaar hoge declaraties, schending van het informed consent, schending van de privacy van patiënten, opdringerige telefoontjes als er niet snel een vervolgafspraak wordt ingeboekt, telkens wisselende tandartsen en assistentes, pijnlijke behandelingen, het verlies van vertrouwen in de tandarts, ontevredenheid over de uitgevoerde behandelingen en lastige communicatie. Klager heeft in veel gevallen van de patiënten die zijn overgestapt niet zo spoedig mogelijk de volledige tandheelkundige dossiers uit de praktijk van verweerders ontvangen.

Naar aanleiding van het verzoek van een naar de praktijk van klager overgestapte patiënt om zijn dossier werd in de loop van 2018 vanuit het e-mailadres van de praktijk van verweerders onder meer geschreven:

“Voor het versturen van uw dossier, zal de tandarts de gegevens oftewel op een CD branden, oftewel via een digitaal en versleuteld bestand versturen, zodat de kwaliteit van de röntgen foto’s gewaarborgd blijft. De vergoeding voor het digitaal verstrekken van een patiëntendossier is wettelijk vastgesteld op €5,-. Deze kunt u contant of per pin voldoen aan de balie, bijvoorbeeld als u de cd komt ophalen.

Als u een CD per post op uw huisadres wilt ontvangen kunnen we deze naar u opsturen maar dan zullen wel de portokosten aan u doorberekend worden, bovenop de wettelijke vergoeding.”

In de e-mail is een link opgenomen naar de website van de consumentenbond. Naar aanleiding van wat er op de website van de consumentenbond staat werd vanuit het

e-mailadres van de praktijk van verweerders nog geschreven:

“Helaas hebben we ook kunnen constateren dat de link op Consumentenbond NIET klopt. U kunt dit nalezen bij de autoriteit persoonsgegevens. Een klein deel van uw dossier (uw naw.gegevens+verzekering data) vallen onder de dataportabiliteit van de AVG en die kunt u kosteloos ontvangen. In de WGBO staat letterlijk dat redelijke koste gerekend mogen worden en dat is niet veranderd per 25 mei. Het is jammer te constateren dat de Consumentenbond mensen misleid.

De kosten voor de rest van het dossier blijven onveranderd en het termijn is 6 weken. Dit kunt u bij de autoriteit persoonsgegevens nalezen.”

Vanuit de praktijk van klager is op 17 september 2018 per e-mail aan de praktijk van verweerder bericht:

“Op verzoek van diverse patiënten vragen wij u met klem de opgevraagde dossiers aan de patienten te overhandigen. Wij ontvangen dagelijks diverse mailtjes en telefoontjes van patienten dat u deze weigert af te geven. Ook geven patiënten aan dat u nog steeds probeert de kosten voor opvragen van het dossier bij de patient in rekening brengt.

Voor u is het goed om te weten dat sinds 25 mei jl. de AVG van kracht is. Deze Europese wetgeving staat boven de WGBO. Sterker nog de kosten voor het opvragen van het dossier is in de wet WGBO komen te vervallen en verwijst terug naar de AVG. De AVG stelt dat u geen kosten meer in rekening mag brengen.

(….)

U belemmert onze praktijk in vervolgbehandelingen alsmede zorgt u voor overbelasting op de patient door ook de gemaakte rontgenfoto’s niet af te geven. Dit is een laatste nog klemmend verzoek aangezien deze patient en alle overige patienten al maanden wachten. (…)”

Op 23 juli 2018 heeft de advocaat van verweerders een voormalige patiënt van hun praktijk, naar aanleiding van een door hem anoniem geplaatste negatieve recensie over de praktijk op de website Independer, per e-mailbericht en per brief gesommeerd het commentaar per direct te verwijderen en verwijderd te houden, bij gebreke waarvan verweerders hem in rechte zouden betrekken en een schadevergoeding zouden vragen.

Independer heeft aan de voormalige patiënt laten weten: “Het is al eens eerder voorgekomen dat uw tandarts heeft gedreigd met een rechtszaak en advocaat indien een patiënt een review niet liet verwijderen.”

Deze patiënt heeft zijn tandheelkundig dossier van de praktijk van verweerders in oktober 2018, een jaar na overstap uit de praktijk, ontvangen.

Het college heeft geconstateerd dat ten tijde van de zitting een website ten name van één van de handelsnamen van de praktijk van verweerders nog steeds actief is, waarop wordt vermeld:

Opvragen patiëntendossier

Wij komen helaas tegen dat er nogal wat onduidelijkheid is over het patiëntendossier en het opvragen hiervan. Uit jurisprudentie blijkt dat het dossier geen eigendom van de patiënt is maar van de zorgverlener. De zorgverlener heeft de verplichting om op verzoek van de patiënt een kopie van het dossier ter beschikking te stellen, de patiënt is verplicht eventuele kosten die daarbij gemoeid zijn te voldoen [onderstreping RTG]. Beide verplichtingen kunnen via de rechter afgedwongen worden.

Achtergronden

In het verleden gebeurde het regelmatig dat gegevens opgevraagd werden en vervolgens nooit opgehaald. Of als deze eerst opgevraagde gegevens uiteindelijk verwijderd waren, werd er een jaar of zo later weer opnieuw om de gegevens gevraagd. Dit is uitermate storend en zonde van onze tijd.

Wij nemen de kwaliteit en de aard van de gegevens die wij verstrekken zeer serieus dus het kost tijd om zorg te dragen dat hier geen fouten in worden gemaakt. Bij misbruik van deze regeling kunnen dan ook kosten in rekening gebracht worden.

(…)

Voor het verstrekken van patiëntengegevens heeft E een maandelijks herhalende procedure waarin de gegevens eind van de maand / begin van de nieuwe maand verstrekt worden*****. Let wel, alleen geldige aanvragen worden binnen dit termijn afgehandeld, zie hiervoor het onderwerp “Het verzoek”.”

Verweerder heeft namens de praktijk in een e-mailbericht van 26 maart 2019 aan de praktijk van klager aangegeven dat hij waarschijnlijk binnenkort alle Zorgmailberichten direct zal laten blokkeren en voor het verzenden van berichten WeTransfer zal gaan gebruiken. Op de website van de tandartspraktijk K (ook van verweerder en verweerster) is een link naar WeTransfer opgenomen.

Verweerders en de IGJ

In het proces-verbaal van het gehoor van de IGJ in de onderhavige tuchtklachtprocedures is onder meer het volgende vermeld:

“Vanaf 2008 gerekend zijn er 22 meldingen over andere zorgverleners gedaan bij de IGJ door [naam verweerder]. Daarmee wenst [naam verweerder] het handelen of nalaten van collega’s aan de kaak te stellen. De meldingen gaan ook over beroepsbeoefenaren in andere disciplines, niet alleen over tandartsen. Er zijn 24 WOB-verzoeken door [naam verweerder] ingediend. Deze hebben we teruggebracht naar 18. In de andere verzoeken bleek geen sprake van een WOB-verzoek maar een vraag aan de Inspectie.

In het begin stuurde [naam verweerder] meteen dreigbrief met het WOB-verzoek mee om bij vertraging eventueel een bedrag naar hem over te maken. Ik leg u één voorbeeld over. Ik heb toestemming van de Inspectie om u stukken te overhandigen bij dit gehoor. U zult door mij overgelegde stukken aan het verslag van dit gehoor hechten.

[naam verweerder] laat zich uit op social media over de Inspectie en inspecteurs. Hij schoffeert onder meer een oud-collega van mij op social media. Ik overhandig u een door [naam verweerder] geschreven artikel met de titel L. Mijn collega’s M en N hebben een randvoorwaardelijk onderzoek gedaan naar de praktijk. Daarop zijn verbeterpunten aangedragen. [Naam verweerder] maakt bezwaar tegen elk verbeterpunt. 

[Naam verweerder] heeft een brief naar het ministerie van VWS gestuurd dat hij de inspecteurs M en N wil wraken. Er is tevens een brief door [naam verweerder] naar de gemeenteraad gestuurd waar M politiek actief is. [Naam verweerder] heeft daarin onder meer geschreven dat hij vindt dat M frauduleus handelt. Aan de burgemeester heeft [naam verweerder] aantijgingen van valsheid in geschrifte door M geschreven. In de koptekst stond opgenomen ‘van corruptie verdachte ambtenaar’. Dat heeft in 2016 gespeeld. M heeft de Inspectie intern verzocht om dit nader te onderzoeken. Uiteindelijk is door de Inspectie besloten om er niet op te reageren om [naam verweerder] geen groter platform te geven.

Ook in het kader van regelgeving omtrent radiologie en straling is [naam verweerder] actief en doet WOB-verzoeken. De autoriteit nucleare veiligheid en straling en ISZW (voormalige arbeidsinspectie), zijn ook bekend met WOB-verzoeken van [naam verweerder].

Dat gaat er vooral om dat wij wel buitenlandse diploma’s erkennen in Nederland, maar dat buitenlands gediplomeerden wel kennis moeten hebben van Nederlandse regelgeving ter zake. Er wordt dan om een aanvullende module gevraagd. Het buitenlandse diploma wordt wel erkend. Dit betrof de voormalige collega van [naam verweerder], O, die bij hem in de praktijk werkte. Er werd van O geëist dat hij via nascholing wel aantoonbaar kennis had van de Nederlandse regelgeving ter zake.

Over dit onderwerp heeft [naam verweerder] ook diverse brieven gestuurd, over de Europese wet- en regelgeving en wij hebben daarop gereageerd. 

Wat verder speelt is een civielrechtelijke procedure door [naam verweerster] aangespannen tegen de Inspectie. Op basis van de Wet bijzondere persoonsgegevens wordt geëist dat wij in onze inspectiegegevens alles over haar verwijderen.

Medio februari 2019 heeft de Inspectie van Nysingh advocaten een melding ontvangen betreffende de onderhavige tuchtklacht(en), medio februari 2019. 

Er is geen enkele andere tandarts in Nederland die zoveel energie van de Inspectie vraagt als [naam verweerder].

Destijds is bij het randvoorwaardelijk onderzoek door M en N een aantal verbeterpunten aangegeven. [Naam verweerder] is over de meeste verbeterpunten de discussie aangegaan of heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Het handelen van [naam verweerder] is voor de Inspectie in die zin ontwrichtend dat de Inspectie door de meldingen van [naam verweerder] over anderen zodanig geformuleerd zijn dat de Inspectie daar wel onderzoek naar moet doen. Elk verzoek gaat gepaard met dreigingen van procedures of openbaarmaking op social media.

Bij de inspectie wordt gewerkt aan de hand van prioritering. Zonder deze meldingen van [naam verweerder] zouden de meldingen minder prioriteit krijgen.

Een ruwe schatting is dat de afgelopen zes jaar circa een kwart FTE bezig geweest is met de verzoeken, meldingen en dreigingen van [naam verweerder]. Dit gaat voornamelijk over de WOB-verzoeken. Hierbij moet veel uitgezocht worden en overleg met de WOB-jurist in Den Haag plaatsvinden.” 

Verweerder en het tuchtrecht

Dit tuchtcollege heeft eerder vier klachten van patiënten tegen verweerder behandeld.

-      De eerste klacht is door het regionaal tuchtcollege gegrond verklaard en aan verweerder is toen een waarschuwing opgelegd. De klager heeft die klacht tijdens de beroepsperiode ingetrokken omdat verweerder het teveel betaalde had teruggestort (nr. C2010.342).

-      De tweede klacht is in eerste instantie deels gegrond en in tweede instantie geheel ongegrond verklaard (nr. C2010.04).

-      De derde klacht is afgewezen in eerste aanleg. Er is geen beroep ingesteld (RTC Zwolle nr. 226/2012).

-      De vierde klacht, met name over onprofessionele communicatie met een patiënt, is in eerste en tweede instantie gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. De motivering van de maatregel was dat nog volstaan kon worden met een waarschuwing omdat verweerder niet eerder was geconfronteerd met een tuchtrechtelijk verwijt (nr. C2015.450).

Verweerder heeft in een van deze zaken vier wrakingverzoeken gedaan en in een andere zaak een klacht ingediend tegen de secretaris van het college. Drie wrakingverzoeken zijn afgewezen en één wrakingverzoek is niet in behandeling genomen. De klacht tegen de secretaris is ongegrond verklaard.

Verweerder heeft meer dan tien tuchtklachten ingediend tegen tandartsen. Veel klachten heeft hij weer ingetrokken (en soms daarna weer ingediend) en in verschillende klachten was hij niet-ontvankelijk. Een enkele klacht was gegrond.

Ter zitting heeft verweerder laten weten dat hij die dag weer een klacht had ingediend tegen klager.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager stelt voorop dat hij tegen verweerder geen klacht kan indienen bij de interne tuchtrechter, omdat hij geen lid is van de KNMT.

Hij verwijt verweerders - zakelijk weergegeven - dat zij in strijd handelen met het belang van een goede uitoefening van de gezondheidszorg omdat zij:

a.    zich niet houden aan de afgesproken dienstregeling;

b.    zich grievend uitlaten over een collega;

c.    niet, niet volledig en niet kosteloos medische dossiers verstrekken;

d.    zorg van onvoldoende kwaliteit verlenen.

Klager is van oordeel dat verweerders het vertrouwen van patiënten in de medische stand van de tandarts als beroepsgroep schaden. Klager meent dat verweerders de rotte appel binnen de Kring zijn, mede door hun uiterst oncollegiaal en onprofessioneel gedrag, waarbij zij niet schromen wet- en regelgeving aan hun laars te lappen, patiënten verkeerd te informeren en de patiënten van klager negatief te beïnvloeden door insinuerende berichten aan hen te richten. Door het blokkeren van berichten die via Zorgmail worden verstuurd worden de collega-beroepsgenoten van verweerders benadeeld. Verweerders belemmeren daarmee klager in het uitoefenen van goede tandheelkundige zorg. Zij handelen daarmee in strijd met hetgeen een goed beroepsbeoefenaar betaamt.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDERS

Verweerders voeren - zakelijk weergegeven - aan dat klager onvoldoende heeft gespecificeerd welke klachten tegen verweerder en welke tegen verweerster zijn gericht.

Verder stellen verweerders zich op het standpunt dat klager geen rechtstreeks belanghebbende is in de zin van art. 65 lid 1 sub a van de Wet BIG.

Tot slot voeren verweerders aan dat geen sprake is van laakbaar handelen. Op dit verweer wordt hieronder zo nodig nader ingegaan.       

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

De positie van verweerder en verweerster

5.1

Verweerders zijn echtelieden en voeren samen een tandartspraktijk. Soms is niet kenbaar wie van hen beiden namens de praktijk naar buiten treedt, soms begint de een een e-mailwisseling en maakt de ander die af, verweerster laat haar standpunt vaak vertolken door verweerder en zowel in deze procedure als daarbuiten scharen verweerders zich geheel aan elkaars zijde. Daarom wordt bij de beoordeling alleen onderscheid tussen hen beiden gemaakt voor zover dat relevant is.

De ontvankelijkheid

5.2

Indien zoals hier een zorgverlener klaagt tegen een collega, is deze zorgverlener als rechtstreeks belanghebbende in zijn klacht ontvankelijk indien hij aannemelijk maakt dat hij een concreet eigen belang heeft dat geplaatst kan worden in het kader van de individuele gezondheidszorg. Dat is hier zonder meer het geval voor wat betreft de eerste drie klachtonderdelen. Daarin is aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schending van de waarneemregeling, het zich grievend over klager uitlaten en het niet (tijdig, volledig en kosteloos) afgeven van dossiers. Voor wat betreft het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de kwaliteit van de door verweerders verleende zorg, geldt het volgende. In het algemeen heeft een zorgverlener geen rechtstreeks belang als hij een klacht indient over de door een andere zorgverlener geleverde kwaliteit van zorg. In dit geval is echter aannemelijk gemaakt dat om diverse redenen (meer dan) 250 ontevreden patiënten zijn overgestapt van de praktijk van verweerders naar die van klager met alle problemen van dien voor klager. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij bij overgestapte patiënten weer het vertrouwen moet opbouwen, dat hij bij hen schade moet herstellen en dat hij bij het verlenen van de tandheelkundige zorg gehinderd wordt door de problemen die verweerders veroorzaken bij het afgeven van de dossiers. Derhalve heeft klager ook op dit onderdeel rechtstreeks belang bij het indienen van een klacht en kan hij dus volledig worden ontvangen in zijn klacht. 

Het inhoudelijke oordeel

5.3

Ingevolge artikel 47 van de Wet BIG zijn verweerders ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen aan tuchtrechtspraak onderworpen -kort gezegd- ter zake van handelen of nalaten ten opzichte van patiënten of diens naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm) en enig ander handelen in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm).

Bij zijn inhoudelijk oordeel wijst het college erop, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen, zowel wat betreft de eerste tuchtnorm als wat betreft de tweede tuchtnorm, is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Het eerste klachtonderdeel

5.4

Verweerders voeren aan dat het verbod op het gebruik van een antwoordapparaat niet inhoudt dat zij geen tandartsbemiddelingsbureau mogen inschakelen. Het gaat er in deze tuchtzaak niet om dat een beslissing wordt gegeven over wie op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft. Feit is echter dat verweerders binnen de Kring alleen staan in hun uitleg van de Spoedregeling. Door die uitleg kunnen verweerders niet rechtstreeks gebeld worden, zijn zij minder toegankelijk in de spoeddiensten dan de overige tandartsen en vullen zij de spoeddiensten anders in dan wanneer de andere tandartsen spoeddienst hebben. Hierdoor wordt de kans op problemen voor patiënten (zoals die zijn genoemd door klager) vergroot. Verweerders hebben hiermee in strijd gehandeld met de zorg die zij als beroepsbeoefenaar behoren te betrachten ten opzichte van diens patiënten en, gelet op de hierboven weergegeven omstandigheden, ook anderszins in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het klachtonderdeel is dus vanwege schending van zowel de eerste als de tweede tuchtnorm gegrond.

Het tweede klachtonderdeel

5.5

Door de e-mail van 13 juni 2018 aan de KNMT ook te sturen aan een patiënt, is door of op naam van verweerster een patiënt onnodig deelgenoot gemaakt van de vete die verweerders kennelijk ervaren tussen hen en klager en van de kritiek die verweerders hebben op klager. In de e-mailwisseling over de al dan niet arbeidsongeschiktheid van verweerster trad klager op als secretaris en coördinator spoeddiensten van de Kring. Voor zover al van belang, hebben verweerders niet concreet gemaakt dat klager hierbij de privacy van verweerster heeft geschonden. Van hun zijde wordt echter binnen de Kring fors en weinig professioneel van leer getrokken tegen klager. Het college wijst erop dat de KNMT-gedragsregels voor tandartsen in artikel 3.1 bepalen dat de tandarts in het belang van patiënten en van de professie zal streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen en dat de tandarts zich zal onthouden van het in het openbaar of ten opzichte van patiënten uiten van kritiek op een collega. In beide gevallen is sprake van een zodanige schending van deze gedragsregels dat sprake is van handelen als tandarts in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Het klachtonderdeel is eveneens gegrond.

Het derde klachtonderdeel

5.6

Verweerders zijn ingevolge artikel 456 van Boek 7 Burgerlijk Wetboek gehouden zo spoedig mogelijk een patiënt een afschrift te verstrekken van zijn dossier. In verband met de inwerkingtreding van de Algemene verordening gegevensbescherming mogen daarvoor per 25 mei 2018 niet langer kosten worden berekend. Verweerders hebben het afgeven van de dossiers nodeloos ingewikkeld gemaakt voor patiënten, hebben hun langer dan toegestaan kosten in rekening gebracht en hen verkeerd voorgelicht. Daarnaast is klager belemmerd in de zorg die hij deze patiënten vervolgens verleende. Dit klachtonderdeel betreft daarmee de eerste en de tweede tuchtnorm en slaagt dus ook.

Het vierde klachtonderdeel

5.7

Betreffende het vierde klachtonderdeel overweegt het college het volgende. De door klager genoemde aantallen overgestapte patiënten (inmiddels ruim meer dan 250, eenmaal 60 in een week en eenmaal 22 op een dag) zijn door verweerders slechts zeer ten dele betwist. Klager kan, voor zover hij nog daarover beschikt, met inschrijfformulieren aantonen dat een substantieel deel van deze patiënten is overgestapt vanwege de bij de feiten genoemde redenen. Het grote aantal overgestapte patiënten in combinatie met de reden die patiënten hiervoor geven, roept zeker de vraag op of de communicatie en de bejegening niet beneden de maat zijn. Echter dit is niet voldoende om in tuchtrechtelijke zin aan te nemen dat daadwerkelijk van onvoldoende kwaliteit van tandheelkundige zorg sprake is geweest. Klager heeft verder dit klachtonderdeel niet feitelijk onderbouwd. Dit klachtonderdeel kan daarom niet slagen.

De maatregelen

5.8

Het college kan bij de bepaling van de op te leggen maatregel niet heen om de informatie die is verschaft door de IGJ en de zowel tegen verweerder als door hem en/of verweerster ingediende tuchtklachten, zoals met verweerder ter zitting besproken. Met name verweerder, maar ook verweerster via hem, vertoont in deze achtergrondinformatie hetzelfde gedrag als in de gegrond verklaarde klacht, namelijk het voortdurend in conflict komen met patiënten en met name met andere tandartsen. Verweerders hanteren daarbij kennelijk als stelregel dat de aanval de beste verdediging is. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij hiermee ook misstanden die hij in het algemeen in de tandheelkunde signaleert aan de kaak stelt. Klachten bij diverse instanties worden veelal als wapen ingezet. Klachten die even zo vaak weer worden ingetrokken, dan wel niet-ontvankelijk zijn. Verweerder heeft zoals hij ter zitting heeft betoogd soms een punt, maar daar gaat het hier niet om. Het gaat om de conflicterende wijze waarop verweerders met anderen omgaan. Waarbij zij voor lief nemen dat tandartsen tegen wie zij klachten indienen en acties ondernemen, naar algemeen bekend is, zowel privé als professioneel daaronder te lijden hebben. Dit staat wel heel ver af van de wijze waarop volgens de geldende gedragsregels meningsverschillen moeten worden opgelost. Uiteindelijk hebben ook patiënten hieronder te lijden. En dat niet alleen doordat verweerders onjuist omgaan met de afgifte van dossiers maar ook doordat verweerders op oneigenlijke en onnodig harde wijze strijd voeren met collega’s. Alles bij elkaar genomen handelen verweerders hiermee in ernstige mate in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

Met verweerder is ter zitting besproken of hij en zijn echtgenote in staat zijn met meer terughoudendheid om te gaan met klachten tegen collega’s. Hij heeft toegezegd dat hij hierbij voortaan eerst het advies van andere tandartsen zal inwinnen en aan zijn advocaat zal overlaten of deze bereid is een klacht in te dienen. Het college acht het van groot belang dat de schade die wordt toegebracht door verweerders in de toekomst wordt teruggebracht. Het college zal daarom gezien de ernst van de normschending een schorsing van aanzienlijke duur opleggen, maar deze in het geval van verweerder voor een groot deel voorwaardelijk en in het geval van verweerster, vanwege haar geringere aandeel, geheel voorwaardelijk vaststellen.

5.9

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          schorst de bevoegdheid van verweerster om de aan de inschrijving in het register  verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van een half jaar, echter geheel voorwaardelijk met bevel dat de maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen op grond dat verweerster voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich heeft schuldig gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die zij als tandarts behoort te betrachten dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt;

-          bepaalt dat de proeftijd uitsluitend geldt gedurende de periode dat verweerster in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit te oefenen.

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Dentz magazine’ en het ‘Nederlands Tandartsenblad’.

Aldus gegeven door A.L. Smit, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist, J. Dam, R. Rowel en

M.E. Geertman, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van

H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2019 door A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u alleen in beroep als u niet-ontvankelijk bent verklaard in de klacht of als de klacht gedeeltelijk is afgewezen. U kunt in dat laatste geval alleen tegen de afwijzing in beroep.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de bevoegde hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zw olle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken na de verzending van het afschrift van de beslissing waartegen u beroep instelt.

Degene die beroep instelt, is € 50,- griffierecht verschuldigd aan het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht van het Centrale Tuchtcollege. Als degene die in beroep is gegaan geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht terugbetaald.