ECLI:NL:TGZRZWO:2018:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 272/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2018:40
Datum uitspraak: 09-02-2018
Datum publicatie: 09-02-2018
Zaaknummer(s): 272/2017
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen GZ-psycholoog over opstellen van een verklaring ten behoeve van zijn cliënte, de ex-partner van klager. De cliënte heeft deze verklaring in een rechtszaak met klager over de verblijfplaats van hun kind gebruikt. Klager is in die verklaring zonder hoor en wederhoor (valselijk) beschuldigd van huiselijk geweld, manipulatie en agressie. Klacht gegrond: maatregel van berisping is opgelegd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 9 februari 2018 naar aanleiding van de op 18 oktober 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r 

-tegen-

C , gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. drs. S. Slabbers, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r 

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2018, alwaar klager en verweerder zijn verschenen, de laatste bijgestaan door mr. Slabbers voornoemd.  

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft een affectieve relatie gehad met D (hierna: de ex-partner). In verband met deze relatie is de ex-partner, die in het buitenland woonde, met haar dochter in 2010 definitief naar Nederland verhuisd. In 2011 is uit de relatie een zoon geboren. De relatie tussen klager en de ex-partner is in februari 2013 verbroken.

Op 23 mei 2013 heeft de ex-partner aangifte gedaan tegen klager wegens mishandeling. Bij brief van 21 november 2014, aangevuld op 19 december 2014, heeft de Officier van Justitie klager meegedeeld dat de zaak was geseponeerd op de grond dat klager ten onrechte als verdachte was aangemerkt.

Verweerder is behandelaar van de ex-partner. Op verzoek van de ex-partner heeft hij ten behoeve van een gerechtelijke procedure op 30 november 2016 een verklaring opgesteld met de volgende inhoud:

“Vanaf 8 juni 2016 is bij ons in behandeling [naam, geboortedatum en adres ex-partner; RTG]

Omschrijving problematiek: somberheid, wanhoop, gevoel dat het leven niet de moeite waard is, angsten, energieverlies, piekeren, slaapproblemen, verlaagd zelfbeeld en gevoelens van heimwee bij een 39-jarige vrouw van Braziliaanse afkomst die in 2010 is geëmigreerd naar Nederland met haar toenmalige partner. Hij is de vader van haar tweede kind, die nu een dubbele nationaliteit heeft.

Nadat er sprake was van huiselijk geweld, manipulatie en agressie door haar partner heeft zij de relatie verbroken en enkele maanden in een opvangcentrum geleefd samen met haar 2 kinderen.

Alhoewel cliënte in het land van herkomst werkte als docent Engels, heeft zij moeite om een baan te vinden in het onderwijs, aangezien haar certificaten geen bevoegdheid geven in Nederland om les te kunnen geven. Zij wil graag terugkeren naar Brazilië aangezien zij zich zeer ongelukkig voelt met de beperkte kansen en middelen die zij heeft. Zij ontvangt momenteel een bijstandsuitkering en heeft moeite financieel rond te komen. Recent werkte zij enkele dagen bij mc Donalds, echter door taalproblemen, lange en stressvolle werkdagen en het ontbreken van een inwerkperiode had zij veel moeite om dit te combineren met de opvoedtaken van haar 2 opgroeiende kinderen. Hierdoor nam de stemmingsproblematiek verder toe. Daarnaast ervaart zij sterke gevoelens van eenzaamheid en frustratie na de ingrijpende ervaringen in de relatie met haar ex-partner en de verre afstand tot haar familie.

Diagnostisch conform DSM-IV is sprake van een depressieve stoornis, recidiverend, matige ernst.

Doelen van de behandeling: vergroten van zelfvertrouwen, omgaan met huidige stressvolle situatie (werkloosheid, verblijf in Nederland als alleenstaande moeder, juridische strijd met ex-partner), sociale activatie, relativeren van depressogene cognities, verminderen van angsten en verbetering van emotieregulatie.

Interventiemethode: Cliënt volgt een behandeling op basis van cognitieve gedragstherapie, gericht op vermindering van klachten, inzicht in gedrag en aanleren adequate coping.”

De ex-partner heeft de verklaring van 30 november 2016 ingebracht in een procedure bij de rechtbank over de voorgenomen verhuizing van de ex-partner met haar kinderen naar haar land van herkomst.

Bij brief van 6 april 2017 aan verweerder heeft klager bericht dat de door verweerder opgestelde verklaring van 30 november 2016 onjuistheden bevat. Klager heeft hem aangeboden in gesprek te gaan over het rectificeren van die verklaring.

In een reactie van 11 april 2017 heeft verweerder aan klager geschreven:

“Naar aanleiding van uw brief d.d. 6 april jl. bericht ik u het volgende.

Ik erken dat ik door mijn woordkeuze de indruk wek dat uitlatingen van cliënte door mij als feiten worden gepresenteerd. Dat is niet mijn bedoeling geweest. Mijn excuses daarvoor.

Hopelijk heb ik u hiermee voldoende op de hoogte gesteld.”

Op 11 april 2017 heeft klager aan verweerder schriftelijk laten weten dat hij vreest dat verweerder, gelet op de inhoud van zijn korte brief, de ernst van de situatie niet inziet. Klager heeft verweerder opnieuw uitgenodigd voor een gesprek.

Klager en verweerder hebben op 18 april 2017 een gesprek gehad. Bij brief van 25 april 2017 heeft verweerder het volgende geschreven:

“Geachte A,

Op 30 november 2016 heb ik in een verklaring met betrekking tot de behandeling van mijn cliënte onder andere het volgende geschreven:

‘nadat er sprake was van huiselijk geweld, manipulatie en agressie door haar partner heeft zij de relatie verbroken en enkele maanden in een opvangcentrum geleefd samen met haar 2 kinderen.’

Hierbij erken ik dat ik door mijn woordkeuze de indruk wek dat uitlatingen van cliënte door mij als feiten worden gepresenteerd. Dat is niet mijn bedoeling geweest. Hiervoor bied ik u mijn oprechte excuses aan.

Verder heeft u mij tijdens ons gesprek op dinsdag 18 april 2017 een sepotbrief van 19 december 2014 overhandigd van de Officier van Justitie regio Oost Nederland waarin staat dat de sepotgrond is dat u ten onrechte als verdachte bent vermeld (aangemerkt).

Hopelijk heb ik u hiermee voldoende op de hoogte gesteld.” 

Klager heeft bij brief van 26 april 2017 verweerder geschreven dat hij de door hem geschreven brief te mager vindt.

In de beschikking van de rechtbank van 30 mei 2017 over de voorgenomen verhuizing van de ex-partner met haar kinderen naar haar land van herkomst, wordt verwezen naar de door verweerder opgestelde verklaring van 30 november 2016.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

a.    een verklaring heeft opgesteld en getekend zodat de ex-partner van klager deze in een rechtszaak in haar voordeel kon gebruiken;

b.    klager in zijn verklaring zonder hoor en wederhoor (valselijk) heeft beschuldigd van huiselijk geweld, manipulatie en agressie;

c.    een onzorgvuldige en incorrecte verklaring heeft opgesteld door daarin (ook andere) onwaarheden als feit te presenteren;

d.    zich in de verklaring niet heeft beperkt tot het vermelden van slechts noodzakelijke gegevens, maar (naast onwaarheden en subjectieve beeldvorming) ook onderwerpen bespreekt die buiten het domein van de psychologiebeoefening en de deskundigheid van verweerder vallen. Zaken als beperkte kansen en middelen op de arbeidsmarkt, certificaten voor lesbevoegdheid etc, lijken slechts te zijn aangehaald omdat ze wel relevant en belangrijk zijn in de argumentatie van de ex-partner voor het verkrijgen van toestemming voor een internationale verhuizing;

e.    zich met het afgeven van zijn verklaring op partijdige wijze mengt in een rechtszaak tussen twee ouders over de toekomst van hun zoontje;

f.     nadat klager hem op 6 april 2017 heeft aangesproken op zijn verklaring, onvoldoende heeft ingespannen om het door zijn verklaring geschetste foutieve schadelijke beeld over klager recht te zetten, dan wel zijn verklaring in te trekken.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert aan dat het niet zo is dat een gezondheidszorgpsycholoog nooit is toegestaan een verklaring op te stellen voor een cliënt om in een procedure te gebruiken. Wel erkent verweerder dat hij de gewraakte verklaring niet had mogen afgeven zoals hij dat heeft gedaan. Verweerder had duidelijker moeten formuleren dat volgens de ex-partner sprake was van “huiselijk geweld, manipulatie en agressie door haar partner”. Verweerder meent dat hij de verklaring voldoende heeft gerectificeerd.  

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college zal de klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

Verweerder heeft als behandelaar op verzoek van zijn cliënte een verklaring afgegeven  om te gebruiken in een juridische procedure. Volgens vaste jurisprudentie dient een behandelaar zich bij een verzoek om een verklaring zeer terughoudend op te stellen. Als het gaat om een verklaring die beoogt te worden gebruikt als steun voor het standpunt van de cliënt in een juridische procedure dient naar het oordeel van het college de behandelaar zich in beginsel van een dergelijke verklaring te onthouden. Volgens het standpunt van de beroepsvereniging van verweerder, het Nederlands Instituut van Psychologen ( NIP), mogen deze verklaringen, waarmee een direct juridisch belang is gemoeid, alleen worden afgegeven door een onafhankelijk psycholoog die op een objectieve manier een professioneel oordeel kan geven over het psychisch functioneren van de cliënt en niet door een behandelaar. Het NIP is van mening dat een dergelijke beoordeling niet valt te rijmen met de vertrouwensrelatie tussen behandelend psycholoog en cliënt. Het college deelt het vorenstaande standpunt.

5.3

In de beroepscode van het NIP is tevens een aantal regels opgenomen aangaande het uitbrengen van rapportages. Deze regels zijn ook van toepassing op een verklaring als die welke hier aan de orde is. Zo bepaalt de code:

III.3.3.16 Rapporteren over anderen dan de cliënt

Bij het uitbrengen van rapportages beperkt de psycholoog zich bij het geven van oordelen en adviezen tot die aangaande de cliënt, en geeft hij geen oordelen of adviezen met betrekking tot een ander dan de cliënt. Indien het voor het doel van de rapportage noodzakelijk is over een ander dan de cliënt gegevens te verstrekken, dan beperkt de psycholoog zich zo mogelijk tot die gegevens die hij uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen. Voor het verstrekken van dergelijke gegevens is gerichte toestemming van betrokkene noodzakelijk. Indien de psycholoog het noodzakelijk acht in een rapportage gegevens over een ander dan de cliënt te vermelden, die hij niet uit eigen waarneming of onderzoek heeft verkregen, dan is hij daarin uiterst terughoudend en

geeft steeds de bron en relevantie van de gegevens aan.”

5.4

In zijn verklaring beperkt verweerder zich niet tot zijn cliënte, maar doet hij ook mededelingen over derden, namelijk klager en het kind. Verweerder heeft daarvoor niet om toestemming van klager verzocht. In dit verband wordt verwezen naar de in die verklaring voorkomende zinsneden: “Hij is de vader van haar tweede kind, die nu een dubbele nationaliteit heeft.

Nadat er sprake was van huiselijk geweld, manipulatie en agressie door haar partner heeft zij de relatie verbroken en enkele maanden in een opvangcentrum geleefd samen met haar 2 kinderen.”

Daarnaast is verweerder uitsluitend afgegaan op mededelingen van zijn cliënte, zonder deze na eigen onderzoek nader te toetsen. Bron en relevantie zijn evenmin door verweerder vermeld. Zo heeft verweerder verklaard: “Alhoewel cliënte in het land van herkomst werkte als docent Engels, heeft zij moeite om een baan te vinden in het onderwijs, aangezien haar certificaten geen bevoegdheid geven in Nederland om les te kunnen geven. (…) Zij ontvangt momenteel een bijstandsuitkering en heeft moeite financieel rond te komen. Recent werkte zij enkele dagen bij mc Donalds, echter door taalproblemen, lange en stressvolle werkdagen en het ontbreken van een inwerkperiode had zij veel moeite om dit te combineren met de opvoedtaken van haar 2 opgroeiende kinderen.”

5.5

Al met al is het college van oordeel dat verweerder als behandelaar de hierboven weergegeven verklaring niet had mogen geven. Verweerder heeft zich op onoorbare wijze gemengd in een juridisch conflict door zich niet te beperken tot feiten. Hij heeft klager in de verklaring ongefundeerd en niet onderbouwd beschuldigd van huiselijk geweld, manipulatie en agressie. Ook overige zaken zijn door verweerder als ‘feit’ gepresenteerd, terwijl de juistheid (en relevantie) daarvan niet is gebleken. D oor het afgeven van deze verklaring heeft verweerder onzorgvuldig en onprofessioneel gehandeld zoals is vermeld in de klachtonderdelen a. tot en met e. De klacht is in zoverre gegrond. Het college stelt vast dat verweerder met klager in gesprek is gegaan en de verklaring heeft gerectificeerd. Hoewel hij daarin best ruimhartiger had kunnen zijn, acht het college zijn handelen op dat punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel f. wordt daarmee afgewezen.

5.6

Bij het opleggen van de maatregel neemt het college het volgende in aanmerking. Bij onzorgvuldig handelen zoals hier aan de orde past in beginsel een berisping.  

Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat hij het standpunt van het NIP bij het opstellen van de verklaring niet op zijn netvlies had. Hij heeft zich voorafgaand aan de klacht ook niet verdiept in de beroepscode en regels, zoals hierboven uiteengezet. Dat acht het college zeer onprofessioneel. Verweerder was ruim 10 jaar als GZ-psycholoog werkzaam en de al jaren heersende opvatting van het NIP op dit punt had hem dan ook bekend moeten zijn. Terughoudendheid of intervisie is in het geheel niet door verweerder overwogen of betracht. Het college is er gezien de houding van verweerder ter zitting niet gerust op dat hij het laakbare van zijn handelen inziet. Het college ziet alles overziende geen aanleiding een lichtere maatregel, zoals door de gemachtigde bepleit, aan verweerder op te leggen.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond voor wat betreft de onderdelen a. tot en met e.;

-          legt op de maatregel van berisping;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. dr. E. Plomp, lid-jurist,

dr. Th.A.M. Deenen, dr. J.P.C. Jaspers en S.M. Pol, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2018 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.