ECLI:NL:TGZRZWO:2017:90 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 117/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:90
Datum uitspraak: 12-05-2017
Datum publicatie: 12-05-2017
Zaaknummer(s): 117/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen verloskundige. Klacht onder meer dat verweerster een waarneemster onbevoegd echo’s heeft laten uitvoeren. De waarneemster had een zeer beperkte minor ‘Echoscopie basis, liggingsbepaling’ gevolgd. Klacht in zoverre gegrond. Volgt een waarschuwing met publicatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 mei 2017 naar aanleiding van de op 24 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , verloskundige, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.W. Hielkema, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

 v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek;

-          de dupliek met de bijlage;

-          de brief van de gemachtigde van verweerster van datum 5 december 2016 met bijlagen;

-          door verweerster desgevraagd op 25 en 26 maart 2017 per e-mail toegezonden informatie.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 maart 2017, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerster in persoon, verweerster bijgestaan door mr. V.C.A.A.V. Daniëls.

Klaagster heeft een met deze klacht verband houdende klacht ingediend tegen de verloskundige D. Deze klacht is bekend onder nummer 118/2016. In beide zaken is tegelijkertijd uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het verloskundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerster is sinds 1995 verloskundige en heeft een soloverloskundigenpraktijk aan huis. Zij heeft sinds 2008 echografiebevoegdheid. De praktijk beschikt over een abdominaal echoapparaat.

Zij heeft een vaste waarnemer. Deze was met zwangerschapsverlof. D was sinds november 2015 in haar plaats als waarnemend verloskundige in de praktijk werkzaam. Zij verrichtte zowel diensten als één à twee spreekuren per week. D was sinds augustus 2015 verloskundige. Tijdens de opleiding tot verloskundige heeft zij de minor ‘Echoscopie basis, liggingsbepaling’ gevolgd en succesvol afgerond. In deze minor wordt de beoordeling van liggingsecho’s bij zwangeren tussen 20 en 30 weken aangeleerd. Deze minor biedt de mogelijkheid in te stromen in een verkort traject van de basisopleiding echografie. Tijdens haar sollicitatiegesprek heeft D de door haar gevolgde minor gemeld, niet welke (beperkte) inhoud deze had.

Verweerster heeft samen met D een tiental vitaliteitsecho’s (de echo bij de intake bij acht weken zwangerschap, hoofdzakelijk om hartactiviteit te registreren) gemaakt en beoordeeld. Daarna heeft zij aan D toestemming gegeven zelfstandig vitaliteitsecho’s te verrichten. Bij twijfel kon D een beroep doen op verweerster of de echo laten herhalen door het verloskundig echocentrum of in het ziekenhuis.

Klaagster, geboren in 1987, was zwanger en had voor 28 april 2016 een afspraak gemaakt bij D voor een intake.

In de nacht van vrijdag 22 op zaterdag 23 april 2016 kreeg klaagster vaginaal bloedverlies (ook: vbv). Zij heeft rond 2.00 uur, 7.30 uur en 10.00 uur hierover gebeld met D, die haar vervolgens heeft geadviseerd die middag op de praktijk te komen. Klaagster had toen ze kwam in een bakje met water twee kleine, wit met rode, bijna doorzichtige flubbertjes van 1 centimeter meegenomen die ze die ochtend had opgevangen. Ze had daarvan een foto gemaakt, waarop het weefsel nog één geheel was en vermeend foetaal weefsel is te herkennen. Die foto heeft klaagster pas in een nagesprek aan D laten zien. D noteerde:

“Sinds vannacht vbv, iets gezeur in de onderbuik. Maakt zich zorgen, heeft ook iets slijmerig bloed verloren. Mic g.b. def g.b. Gisteravond gemeenschap gehad. Meerder keren tel cont gehad, maakt zich zorgen. Komt even op praktijk langs. Vbv wisselend bruin/rood, niet heel veel vooral met afvegen na toilet en daarna iets in verbandje (pink grote). Geen rug- of buikpijn. Op echo mooie baarmoeder met vruchtholte te zien, nog erg klein (cf 7wk?) Niet echt optimaal beeld te krijgen ivm plooi in buik. Donderdag intake, nogmaals bekijken.”

Bij de overdracht van het weekend naar de maandag heeft verweerster aan D gevraagd of zij geen behoefte had gehad om haar mee te laten kijken, maar deze was er stellig in dat zij zeker van haar zaak was.

Op 28 april 2016 kwam klaagster met haar partner naar de praktijk voor de intake bij D. D noteerde:

“Gaat goed, blijft spannend. Geen vbv meer gehad na het weekend. Echo verschil in groei goed zichtbaar, maar nog steeds vroege zwangerschap (rond 6-7 wkn). Kan kloppen met cyclus, want midden in een strip gestopt en hierna geen menstruatie meer gehad. Cyclus later op gang gekomen? Volgende week herhalen echo vitaliteit. Willen niet voor CT, wel voor SEO. Nog geen afsprakenkaart meegegeven.”

Klaagster kreeg een afspraak mee voor controle bij verweerster op 6 mei 2016. Verweerster noteerde die dag:

“Is erachter gekomen dat ze de ELM verkeerd had doorgegeven, bleek 10 maart te zijn, dacht eerst 1 maart, zou hierdoor minder ver zijn, wat wel weer overeen kan komen met wat er eerder mogelijk gezien is. Op de echo vruchtzakje niet meer duidelijk te herkennen. Wrs wel nog vruchtzakje aanwezig, maar niet meer helder zwart en duidelijk. mogelijk gevuld met bloed/stolsels? Ziet er naar uit dat er sprake is van een miskraam. Zijn verslagen door dit nieuws, komt hard aan. Heeft veel vragen maar wil graag weg om dit te kunnen verwerken. Wil ook wel graag naar gynaecoloog om uitsluitsel te krijgen over wat er nog uit moet. Afspraak bij gyn. geregeld voor vanmiddag. Folder NVOG geprint en meegegeven.”

De afspraak van klaagster bij de gynaecoloog was die middag om 14.15 uur. Verweerster heeft de verwijzing later die dag digitaal verzonden naar het E in F.

Op 7 mei 2016 noteerde verweerster:

[voornaam klaagster] belt: is gisteren bij gyn. geweest, in de baarmoeder geen vruchtzakje meer aanwezig, alles was al weg. Er is bloed geprikt op HCG, dit was al heel laag. Gyn. zou ons nog bellen, dit is nog niet gebeurd.”

Verweerster heeft met klaagster besproken of zij een nagesprek op prijs stelde en toen voor haar op 11 mei 2016 een gesprek geregeld met D.

Verweerster heeft klaagster op 12 mei 2016 opgebeld om te vragen of ze nog verder wilde praten. Klaagster had er geen behoefte aan dat verweerster langs zou komen. Ze vertelde dat het gesprek met D goed was geweest maar dat ze haar verhaal nog ergens anders kwijt wilde. Verweerster heeft klaagster vervolgens een e-mail gestuurd met het adres van de klachtencommissie van de KNOV. Klaagster heeft echter de onderhavige tuchtklachten ingediend tegen verweerster en haar collega bij het tuchtcollege.

Op 14 juni 2016 heeft verweerster klaagster een e-mail gestuurd waarin zij vroeg hoe het met klaagster ging en dat een gesprek, ondanks de klacht, nog steeds mogelijk was.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij:

a.    D echo’s heeft laten uitvoeren terwijl D daartoe niet bevoegd is;

b.    het dossier van klaagster niet tijdig had doorgestuurd naar het ziekenhuis;

c.    niet aanwezig was bij het gesprek op 11 mei 2016.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - in de stukken aan dat zij van oordeel is dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft zij aangegeven dat zij het achteraf onjuist vindt dat zij D de opvolgende echo op 28 april 2016 heeft laten maken, omdat de eerste echo op indicatie wegens bloedverlies was en dus buiten de met D gemaakte afspraken. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het standpunt van verweerster ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 3.a

5.2

Ter zitting is besproken dat bij de minor die D had gevolgd volgens de website van desbetreffende opleiding studenten de basisprincipes van het maken van een tweede trimesterecho, dat wil zeggen de liggingsecho tussen 20 en 30 weken zwangerschap, leren. Deze minor is onvergelijkbaar met de post-hbo cursus Verloskundige Echografie die leidt tot echobevoegdheid. Het lag op de weg van verweerster, die te kennen heeft gegeven dat zij niet op de hoogte was van de precieze inhoud van de door D gevolgde minor, om niet geheel op de informatie van D af te gaan maar zichzelf van de reikwijdte van de minor op de hoogte te stellen. Het certificaat, dat het college haar heeft gevraagd over te leggen, had verweerster al op het spoor kunnen zetten van de beperkte omvang van deze minor. Het samen met verweerster en daarna zelfstandig beoordelen van vitaliteitsecho’s in de waarneming leidde niet tot voldoende bekwaamheid van D om deze echo’s zelfstandig te verrichten en nam de onbevoegdheid daartoe niet weg. Verweerster had tegen deze achtergrond D geen toestemming mogen geven zelfstandig vitaliteitsecho’s te verrichten. Door dit wel te doen heeft zij gehandeld in strijd met een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm van artikel 47, eerste lid en b van de Wet BIG). Het klachtonderdeel is gegrond.

De klachtonderdelen 3.b en 3.c

5.3

Het getuigt van goede zorg dat verweerster op 6 mei 2016 ervoor heeft gezorgd dat klaagster die middag nog bij het ziekenhuis terecht kon, maar het is slordig dat zij niet tijdig de verwijsbrief digitaal heeft verzonden naar het ziekenhuis. Het gaat echter, tegen de achtergrond van het feit dat verweerster de casus al telefonisch had overgedragen aan het ziekenhuis en de echofoto’s in het bezit waren van klaagster, te ver verweerster daarvan in tuchtrechtelijk opzicht een verwijt te maken. Voorts zou het voor klaagster, maar overigens ook voor D, beter zijn geweest als verweerster op eigen initiatief het gesprek tussen beiden op 11 mei 2016 had bijgewoond, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is het niet dat zij de keus daarvoor bij klaagster heeft gelaten. Deze klachtonderdelen zijn dus ongegrond.

5.4

Verweerster heeft teveel gevaren op de, naar het college ter zitting heeft ervaren, stellige wijze waarop D teveel betekenis toekent aan haar echo-opleiding. Uit de opstelling van verweerster ter zitting leidt het college af dat dit verweerster niet nogmaals zal overkomen. Een waarschuwing is toereikend.

5.5

Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing worden gepubliceerd.

6.    DE BESLISSING

Het college:

     -    waarschuwt verweerster;

-          bepaalt dat deze beslissing nadat deze onherroepelijk is geworden in geanonimiseerde vorm in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften ‘Tijdschrift voor Gezondheidsrecht’, ‘Gezondheidszorg Jurisprudentie’, ‘Medisch Contact’ en het ‘Tijdschrift voor Verloskundigen’.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist,

A.S. van Es-van Beek, M.H.P. Klerkx en D.J. Cronie, leden-verloskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

12 mei 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

  voorzitter

   secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.