ECLI:NL:TGZRZWO:2017:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 118/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:89
Datum uitspraak: 12-05-2017
Datum publicatie: 12-05-2017
Zaaknummer(s): 118/2016
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen (beginnend) verloskundige.  Klacht dat verweerster niet kenbaar heeft gemaakt dat zij niet bevoegd was echo’s te maken, dat zij tweemaal een echo verkeerd heeft beoordeeld en klaagster ten onrechte heeft laten weten dat zij nog zwanger was. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 mei 2017 naar aanleiding van de op 24 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , verloskundige, destijds werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.S.J. Brouwer, vebonden aan DAS-Rechtsbijstand te Amsterdam,

 v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de bijlage;

-          de repliek;

-          de brief waarbij is afgezien van dupliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 maart 2017, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerster in persoon, verweerster bijgestaan door haar gemachtigde.

Klaagster heeft een met deze klacht verband houdende klacht ingediend tegen de verloskundige C. Deze klacht is bekend onder nummer 117/2016. In beide zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het verloskundig dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

C is sinds 1995 verloskundige en heeft een soloverloskundigenpraktijk aan huis. Zij heeft sinds 2008 echografiebevoegdheid. De praktijk beschikt over een abdominaal echoapparaat.

Zij heeft een vaste waarnemer. Deze was met zwangerschapsverlof. Verweerster was sinds november 2015 in haar plaats als waarnemend verloskundige in de praktijk werkzaam. Zij verrichtte zowel diensten als één à twee spreekuren per week. Verweerster is sinds augustus 2015 verloskundige. Tijdens de opleiding tot verloskundige heeft zij de minor ‘Echoscopie basis, liggingsbepaling’ gevolgd en succesvol afgerond. In deze minor wordt de beoordeling van liggingsecho’s bij zwangeren tussen 20 en 30 weken aangeleerd. Deze minor biedt de mogelijkheid in te stromen in een verkort traject van de basisopleiding echografie. C heeft samen met verweerster een tiental vitaliteitsecho’s (de echo bij de intake bij acht weken zwangerschap, hoofdzakelijk om hartactiviteit te registreren) gemaakt en beoordeeld. Daarna heeft C aan verweerster toestemming gegeven zelfstandig vitaliteitsecho’s te verrichten. Bij twijfel kon zij een beroep doen op C of de echo laten herhalen door het verloskundig echocentrum of in het ziekenhuis.

Klaagster, geboren in 1987, was zwanger en had voor 28 april 2016 een afspraak gemaakt bij verweerster voor een intake.

In de nacht van vrijdag 22 op zaterdag 23 april 2016 kreeg klaagster vaginaal bloedverlies (ook: vbv). Zij heeft rond 2.00 uur, 7.30 uur en 10.00 uur hierover gebeld met verweerster, die haar vervolgens heeft geadviseerd die middag op de praktijk te komen. Klaagster had toen ze kwam in een bakje met water twee kleine, wit met rode, bijna doorzichtige flubbertjes van 1 centimeter meegenomen die ze die ochtend had opgevangen. Ze had daarvan een foto gemaakt, waarop het weefsel nog één geheel was en vermeend foetaal weefsel is te herkennen. Die foto heeft klaagster pas in een nagesprek aan verweerster laten zien. Verweerster noteerde:

“Sinds vannacht vbv, iets gezeur in de onderbuik. Maakt zich zorgen, heeft ook iets slijmerig bloed verloren. Mic g.b. def g.b. Gisteravond gemeenschap gehad. Meerder keren tel cont gehad, maakt zich zorgen. Komt even op praktijk langs. Vbv wisselend bruin/rood, niet heel veel vooral met afvegen na toilet en daarna iets in verbandje (pink grote). Geen rug- of buikpijn. Op echo mooie baarmoeder met vruchtholte te zien, nog erg klein (cf 7wk?) Niet echt optimaal beeld te krijgen ivm plooi in buik. Donderdag intake, nogmaals bekijken.”

Bij de overdracht van het weekend naar de maandag heeft C aan verweerster gevraagd of zij geen behoefte had gehad om haar mee te laten kijken, maar verweerster was er stellig in dat zij zeker van haar zaak was.

Op 28 april 2016 kwam klaagster met haar partner naar de praktijk voor de intake bij verweerster. Zij noteerde:

“Gaat goed, blijft spannend. Geen vbv meer gehad na het weekend. Echo verschil in groei goed zichtbaar, maar nog steeds vroege zwangerschap (rond 6-7 wkn). Kan kloppen met cyclus, want midden in een strip gestopt en hierna geen menstruatie meer gehad. Cyclus later op gang gekomen? Volgende week herhalen echo vitaliteit. Willen niet voor CT, wel voor SEO. Nog geen afsprakenkaart meegegeven.”

Klaagster kreeg een afspraak mee voor controle bij C op 6 mei 2016. C noteerde die dag:

“Is erachter gekomen dat ze de ELM verkeerd had doorgegeven, bleek 10 maart te zijn, dacht eerst 1 maart, zou hierdoor minder ver zijn, wat wel weer overeen kan komen met wat er eerder mogelijk gezien is. Op de echo vruchtzakje niet meer duidelijk te herkennen. Wrs wel nog vruchtzakje aanwezig, maar niet meer helder zwart en duidelijk. mogelijk gevuld met bloed/stolsels? Ziet er naar uit dat er sprake is van een miskraam. Zijn verslagen door dit nieuws, komt hard aan. Heeft veel vragen maar wil graag weg om dit te kunnen verwerken. Wil ook wel graag naar gynaecoloog om uitsluitsel te krijgen over wat er nog uit moet. Afspraak bij gyn. geregeld voor vanmiddag. Folder NVOG geprint en meegegeven.”

De afspraak van klaagster bij de gynaecoloog was die middag om 14.15 uur. C heeft de verwijzing later die dag digitaal verzonden naar het E in F.

Op 7 mei 2016 noteerde C:

[voornaam klaagster] belt: is gisteren bij gyn. geweest, in de baarmoeder geen vruchtzakje meer aanwezig, alles was al weg. Er is bloed geprikt op HCG, dit was al heel laag. Gyn. zou ons nog bellen, dit is nog niet gebeurd.”

C heeft met klaagster besproken of zij een nagesprek op prijs stelde en toen voor haar op 11 mei 2016 een gesprek geregeld met verweerster.

C heeft klaagster op 12 mei 2016 opgebeld om te vragen of ze nog verder wilde praten. Klaagster had er geen behoefte aan dat C langs zou komen. Ze vertelde dat het gesprek met verweerster goed was geweest maar dat ze haar verhaal nog ergens anders kwijt wilde. C heeft klaagster vervolgens een e-mail gestuurd met het adres van de klachtencommissie van de KNOV. Klaagster heeft echter de onderhavige tuchtklachten ingediend tegen verweerster en haar collega bij het tuchtcollege.

Op 14 juni 2016 heeft C klaagster een e-mail gestuurd waarin zij vroeg hoe het met klaagster ging en dat een gesprek, ondanks de klacht, nog steeds mogelijk was.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat zij:

a.    klaagster had moeten inlichten dat zij niet bevoegd was om echo’s te maken;

b.    klaagster ten onrechte zonder enige twijfel meerdere keren heeft laten geloven dat zij nog zwanger was;

c.    twee keer een echo verkeerd heeft beoordeeld.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij van oordeel is dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Klachtonderdeel 3.a

5.2

Ter zitting is met verweerster besproken dat bij de minor die verweerster heeft gevolgd studenten volgens de website van desbetreffende opleiding de basisprincipes van het maken van een tweede trimester echo leren. Dat wil zeggen: studenten leren om de ligging van de foetus tussen 20-30 weken van de zwangerschap te bepalen. Verweerster heeft dat beaamd. Deze minor is onvergelijkbaar met de post-hbo cursus Verloskundige Echografie die leidt tot echobevoegdheid. Het samen met C en daarna zelfstandig beoordelen van vitaliteitsecho’s in de waarneming leidt, anders dan verweerster stellig meent, niet tot voldoende bekwaamheid deze echo’s zelfstandig te verrichten en neemt de onbevoegdheid daartoe niet weg. Verweerster mocht deze echo’s niet zelfstandig verrichten, nog daargelaten de vraag of de eerste echo een vitaliteitsecho was of een echo op indicatie wegens bloedverlies. Vaststaat dat verweerster klaagster niet heeft ingelicht over haar onbevoegdheid. Dit klachtonderdeel is gegrond.

De klachtonderdelen 3.b en 3.c

5.3

Verweerster heeft de klachten van klaagster toegeschreven aan de gemeenschap die zij die avond had gehad en het weefsel in het bakje geduid als stolsel. Bij klachten na gemeenschap bij een zeer prille zwangerschap pasten echter niet de pijn en het bloedverlies gedurende langere tijd, noch het (vermeende) verlies van bloedstolsels. Deze behoren overigens wegdrukbaar te zijn, maar verweerster heeft dat niet uitgeprobeerd. Een miskraam was bij dit beeld zeker niet onaannemelijk en diende te worden uitgesloten. Een abdominale echo is daartoe in die vroege fase van de zwangerschap echter ongeschikt. Los van het feit dat verweerster onbekwaam en onbevoegd was deze te beoordelen, geeft deze bij een dergelijk vroege zwangerschap als bij klaagster zo weinig informatie dat alleen een vaginale echo zinvol was. Dat geldt evenzo bij de tweede echo die verweerster heeft verricht, waarbij komt dat het niet mogelijk wordt geacht binnen vijf dagen na de vorige echo ‘op het oog’ enige groei te zien, zoals verweerster zonder enig voorbehoud destijds aan klaagster en ook ter zitting aan het college heeft kenbaar gemaakt. Kortom, de klachtonderdelen dat verweerster de echo’s verkeerd heeft beoordeeld en klaagster die destijds zeer ongerust was zonder enige twijfel maar ten onrechte heeft laten geloven dat zij nog zwanger was zijn dus gegrond.

5.4

Verweerster heeft op ondeugdelijke gronden de terechte ongerustheid van klaagster over haar zwangerschap weggenomen. Zowel destijds ten opzichte van klaagster als ter zitting heeft verweerster geen blijk gegeven van enige twijfel over haar eigen kennen en kunnen. Het college acht het noodzakelijk dat een beginnend verloskundige de eigen beperkingen onderkent. Verweerster had het aanbod van C na de overdracht van 23 april 2016 moeten accepteren. Het college heeft zich afgevraagd welke maatregel passend is in het licht van het feit dat niet is gebleken dat verweerster, ook niet door deze casus en de daarop gevolgde tuchtklacht, het besef heeft gekregen dat niet alleen op het gebied van het maken van echo’s maar ook op het gebied van de verloskundige begeleiding in het algemeen haar kennis (nog) beperkt is. Zowel gelet op het verwijtbare karakter van het foutieve handelen van verweerster als op het feit dat de maatregel moet dienen haar te bewegen haar professionele grenzen meer in acht te nemen, acht het college een berisping passend.

6.    DE BESLISSING

Het college berispt verweerster.

Aldus gedaan door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. Th.C.M. Willemse, lid-jurist,

A.S. van Es-van Beek, M.H.P. Klerkx en D.J. Cronie, leden-verloskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

12 mei 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van

mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.