ECLI:NL:TGZRZWO:2017:120 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 275/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:120
Datum uitspraak: 07-07-2017
Datum publicatie: 07-07-2017
Zaaknummer(s): 275/2016
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Tandarts wordt verweten dat hij klager na het verlaten van de praktijk onvolledig en te laat inzage heeft gegeven in het tandheelkundig dossier. Verweerder zegt het volledige dossier te hebben opgestuurd aan de gemachtigde van klager (DAS).  Nu het college op grond van de tegenstrijdige standpunten de feitelijke gang van zaken niet heeft kunnen vaststellen is onvoldoende komen vast te staan, ook als aan beide partijen evenveel geloof wordt gehecht, om daaruit af te leiden dat verweerder geweigerd zou hebben om stukken af te geven dan wel daar opdracht toe zou hebben gegeven en dus klachtwaardig zou hebben gehandeld. Verweerder had echter wel eerder moeten reageren. Door op een duidelijk verzoek van 29 november 2013 eerst na een herhaalde aanmaning van 12 mei 2014 te reageren heeft verweerder naar het oordeel van het college gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid. De klacht op dit punt is dan ook toegewezen. Het was geen onderdeel van de klacht maar verweerder heeft erkend dat hij ook beter een kopie had kunnen maken van de afgegeven stukken dan wel op zijn minst aantekening had kunnen houden van hetgeen hij had afgegeven. Hij heeft zijn werkwijze thans aangepast. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 7 juli 2017 naar aanleiding van de op 19 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen klacht van

A , wonende te B,

gemachtigde mr. W.A.M. van Ooijen, verbonden aan DAS rechtsbijstand te Amsterdam,

k l a g e r

-tegen-

C , tandarts, werkzaam te B,

gemachtigde mr. drs. E.E. Rippen, VvAA rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces verbaal van het op 22 december 2016 gehouden vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 9 juni 2017. Klager en verweerder zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigden. Ter zitting is tevens de zaak van de echtgenote van klager tegen verweerder behandeld. In deze zaak met no 276/2016 wordt eveneens vandaag uitspraak gedaan. Het verzoek om de zaken te voegen in één beslissing wordt niet gehonoreerd. Het vooronderzoek en de behandeling ter zitting zijn weliswaar samen gepland maar aangezien de zaken bij gescheiden klaagschrift zijn binnengekomen zijn ze van aanvang af apart behandeld.  

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is tandarts sinds 1981. Klager was sinds 1981 patiënt in de praktijk van verweerder. Klager heeft verweerder bij brief van 8 oktober 2013 laten weten dat hij in verband met de slechte staat van zijn gebit een afspraak voor een second opinion heeft gemaakt bij een onafhankelijke tandarts en in die brief heeft hij verweerder gewezen op de “verplichting om een kopie van de patiëntendossiers naar ons huisadres te sturen n.a.v. een eerder gedaan verzoek”. Verweerder heeft geen gevolg gegeven aan deze brief. Het eerder gedane verzoek betreft een schrijven van 17 september 2013 betreffende de echtgenote van klager waarin klager verweerder verzoekt om toezending van “onze dossiers”.

Op 29 november 2013 heeft de gemachtigde van klager verweerder verzocht om ter inzage aan hun tandheelkundig adviseur de volgende behandelgegevens betreffende klager toe te sturen:

“-een kopie van de door u bijgehouden behandelkaart;

-het door u opgestelde behandelplan, inclusief de bijbehorende begroting;

-alle door u gemaakte röntgenfoto’s;

-de pocket- of parodontiumstatus;

-de gebitsmodellen, voorzover aanwezig;

-het informed-consent formulier;

-de correspondentie met andere behandelaars.”

Op 12 mei 2014 volgde een herinneringsverzoek.

Bij brief van 30 juni 2014 is zijdens verweerder een historisch overzicht ontvangen over de periode 21 oktober 1992 t/m 13 september 2013.

Op 14 november 2014 schrijft de gemachtigde van klager verweerder ondermeer “Van mijn tandheelkundig adviseur heb ik vernomen dat hij de gevraagde gegevens heeft ontvangen. In de eerste plaats wil ik u hartelijk danken voor het versturen van deze gegevens (..) zou ik u opnieuw willen vragen mijn tandheelkundig adviseur (naam) te informeren over:

-de parodontiumstatussen d.d. december 1992, januari 2000 en april 2008 (..);

-de röntgenfoto’s van het begin van de behandeling, waarop het niveau van het kaakbot zichtbaar is (..);

-het op te stellen behandelplan voor de parodontitis;

-de röntgenfoto van de kiezen 26 en 27 voorafgaande aan de behandeling voor de kronen (..).”

Deze informatie is niet opgestuurd.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder dat hij niet als een goed hulpverlener heeft gehandeld door niet te reageren op de brieven met verzoeken dan wel door laat of onvolledig inzicht te geven in het tandheelkundig dossier. Er ontbreken nog steeds gegevens van 1981 tot 1992, met name ook röntgenfoto’s van de kiezen 26 en 27 alsmede een behandelplan en parodontiumstatussen. Betreffende klager zijn geen kaarten ontvangen. Verweerder heeft niet gereageerd naar aanleiding van de brief van 14 november 2014 en toen klager en zijn echtgenote op 22 oktober 2015 op de praktijk waren – zoals verweerder in het vooronderzoek heeft toegegeven - heeft de assistente aangegeven dat zij niets mocht meegeven omdat er nog een rekening openstond. Verweerder heeft toen niet gezegd dat hij al stukken naar DAS had opgestuurd. Over de verkeerde behandeling is een civiele rechtsgang gestart.  

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - aan dat hij naar aanleiding van het verzoek van 12 mei 2014 van de gemachtigde van klager het gehele tandheelkundig dossier, te weten het historisch overzicht, de patiëntenkaart waarop de parodontiumstatussen met potlood werden aangetekend en de originele röntgenfoto’s –over digitale foto’s beschikte verweerder toen niet, aan de tandheelkundig adviseur van DAS heeft verstrekt. Hij had aan de deskundigen gevraagd alles naar nieuwe software over te zetten. Hij heeft daarom niet meer gereageerd op de brief van 14 november 2014, waarin hij overigens bedankt wordt voor het opsturen van de gevraagde gegevens. Hij weet niet meer precies of klager met zijn echtgenote op 22 oktober 2015 in de praktijk zijn geweest laat staan dat hij geweigerd zou hebben het dossier te overhandigen nu hij dit immers al had verstrekt. Sinds 2015 werkt verweerder met een ontvangstbewijs, waarop geregistreerd staat wat is meegegeven als een patiënt om zijn dossier vraagt. De hele historie (tegenwoordig digitaal) en het aantal foto’s wat is meegegeven. Oude kaarten stuurt hij niet meer op, daar tekent de patiënt voor.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Kern van de klacht is dat verweerder het dossier niet volledig ter inzage heeft gegeven en dat er nog stukken zouden ontbreken. Verweerder heeft dit ontkend. Hij stelt het volledige dossier waarover hij beschikte te hebben gestuurd of overhandigd. Hij heeft in elk geval geen behandelplan opgestuurd bij gebreke van een op schrift gestelde versie. Het waarom daarvan, partijen verschillen ook op dit punt van mening, staat hier niet ter discussie omdat bij het college niet inhoudelijk wordt geklaagd. Verweerder heeft voorts verklaard dat hij een pocketstatus op de papieren patiëntenkaart zou hebben genoteerd die hij, tezamen met het historisch overzicht, alle hem toen bekend zijnde originele foto’s en kortom het hele dossier van klager heeft opgestuurd aan DAS.

Het college heeft, gelet op de tegenstrijdige standpunten welke niet nader zijn onderbouwd, de feitelijke gang van zaken onvoldoende kunnen vaststellen.

Dat verweerder geen volledige inzage in het dossier heeft willen geven blijkt in elk geval niet uit de brief van 14 november 2014 waar hij wordt bedankt voor het overleggen van alle gevraagde informatie. Ook is geen sluitende informatie voorhanden van de zijde van klager waaruit blijkt welke stukken precies door DAS zijn ontvangen terwijl het de praktijk was dat eerst centraal bij DAS Amsterdam stukken werden verzameld voordat er verdeeld werd en het aan een adviseur werd doorgestuurd. Tenslotte is weliswaar gebleken dat verweerder niet erg duidelijk is met betrekking tot een mogelijk bezoek van klager aan zijn praktijk in 2015; hij herinnert het zich niet maar weet nog wel dat er een rekening openstond en dat hij boos was, maar ook wat dit bezoek betreft is niet vast te stellen hoe de feitelijke gang van zaken is verlopen. Bij gebreke van een feitelijke grondslag is onvoldoende komen vast te staan, ook als aan beide partijen evenveel geloof wordt gehecht, om daaruit af te leiden dat verweerder geweigerd zou hebben om stukken af te geven dan wel daar opdracht toe zou hebben gegeven en dus klachtwaardig zou hebben gehandeld. De klacht zal derhalve op dit punt als ongegrond worden afgewezen. Ten overvloede wordt nog opgemerkt – het vormt geen onderdeel van de klacht - dat verweerder heeft erkend dat hij beter een kopie had kunnen maken van de afgegeven stukken dan wel op zijn minst aantekening had kunnen houden van hetgeen hij had afgegeven. Hij heeft zijn werkwijze thans aangepast.

5.3

Voor zover klager stelt dat verweerder te laat heeft gereageerd merkt het college op dat het handelen van verweerder - in het licht van de onder 5.1 beschreven norm - ook hier beter had gekund en ook beter had gemoeten. Voor zover verweerder de brieven van klager van 17 september 2013 (betreffende de echtgenote van klager) en die van

8 oktober 2013 nog kon opvatten als een niet eenduidig verzoek om toezending van het dossier kan hij zich niet op dit argument beroepen wat betreft het duidelijke verzoek om gegevens van 29 november 2013. Verweerder heeft hierop ook geen verweer gevoerd. Door vervolgens eerst na het schrijven van 12 mei 2014 te reageren heeft verweerder naar het oordeel van het college gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid. De klacht op dit punt is dan ook gegrond en zal worden toegewezen.  

Wat betreft de maatregel acht het college een waarschuwing passend.  

6.    DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist en,

R.T. Thomson, R. Rowel en J. Dam, leden tandartsen in tegenwoordigheid van

mr. B.E.H. Zijlstra-Bauer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.