ECLI:NL:TGZRSGR:2019:142 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-057

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2019:142
Datum uitspraak: 20-08-2019
Datum publicatie: 20-08-2019
Zaaknummer(s): 2019-057
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een uroloog. Er is onvoldoende gebleken dat de uroloog klaagster onvoldoende serieus zou hebben genomen, de uroloog reageerde adequaat toen klaagster zich tot hem wendde in verband met de ondervonden pijnklachten. Dat een andere uroloog nog enkele strengen materiaal heeft aangetroffen van de door beklaagde uitgevoerde urolastic-behandeling, maakt niet dat gesteld kan worden dat de ingreep niet goed zou zijn verricht. De aard van het materiaal brengt met zich mee dat altijd restjes kunnen achterblijven. Niet gebleken dat beklaagde een abces of ontsteking over het hoofd zou hebben gezien. Klacht ongegrond verklaard.

Datum uitspraak: 20 augustus 2019

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

gemachtigde: mr. P.W.J.M. Schrameijer , werkzaam te Zoetermeer,

tegen:

C, uroloog

werkzaam te B,

beklaagde,

gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, werkzaam te Amsterdam.

1.                  Het verloop van de procedure

1.1              Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          het klaagschrift met bijlagen , ontvangen op 25 februari 2019;

-          het verweerschrift met bijlagen;

1.2              De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019. De partijen, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

2.         De feiten

2.1       Klaagster heeft op 26 februari 2016 beklaagde geconsulteerd in verband met aanhoudende stressincontinentieklachten. Deze klachten hielden aan na een eerdere TOT-behandeling door een gynaecoloog. In overleg met beklaagde werd besloten tot een Urolastic-behandeling, die op 24 augustus 2016 is uitgevoerd.

2.2       In verband met pijnklachten heeft klaagster zich, na consult bij de huisarts, op 28 augustus 2016, weer gewend tot de afdeling urologie van het D. Beklaagde was op dat moment niet aanwezig. Op 30 augustus 2016 heeft beklaagde klaagster onderzocht en geen tekenen van infectie of anderszins verontrustende zaken waargenomen.

2.3       Op 31 augustus 2016 heeft klaagster weer met beklaagde contact opgenomen vanwege aanhoudende pijn. Beklaagde heeft klaagster dezelfde dag nog gezien en vastgesteld dat, anders dan de dag ervoor, het overliggende vagina-epitheel van een van de bolletjes was geweken zodat het Urolasticbolletje in open contact was komen te staan met de buitenwereld.

2.4       Op 1 september 2016 heeft beklaagde klaagster opnieuw geopereerd en zoals de dag ervoor met klaagster besproken en zoals blijkt uit het desbetreffende operatieverslag, de twee onderste (de twee naar achteren gelegen) van de vier geplaatste Urolastic bulken verwijderd.

2.5       Tijdens een vervolgafspraak gemaakt op 19 oktober 2016 had klaagster nog steeds pijnklachten, die beklaagde beoordeelde als behorend bij het herstelproces. Beklaagde heeft toen bij vaginale inspectie geen bijzonderheden bij klaagster vastgesteld. Beklaagde heeft klaagster vervolgens geadviseerd zes maanden te wachten met een eventuele nieuwe ingreep, zodat de operatiewond volledig genezen zou zijn.

2.6       Omdat klaagster zich niet serieus genomen voelde door beklaagde heeft zij zich voor een second opinion tot E, uroloog in het F te G gewend. Deze heeft klaagster op 17 februari 2017 geopereerd.  Uit het betreffende operatieverslag blijkt dat een derde Urolastic bolletje is verwijderd en dat nog enkele strengetjes Urolastic materiaal zijn aangetroffen.

3.         De klacht

3.1       Klaagster verwijt beklaagde, zakelijk weergegeven, dat hij haar klachten na de eerste ingreep op 24 augustus 2016 onvoldoende serieus heeft genomen. Zij acht dit bevestigd door de omstandigheid dat E tijdens de operatie Urolastic materiaal heeft aangetroffen dat al door beklaagde zou moeten zijn verwijderd. Een zorgvuldiger nadere diagnose naar aanleiding van de aanhoudende heftige pijn, die zij nog steeds ondervond, tijdens het consult op 19 oktober 2016 had een second opinion, een derde operatieve ingreep en een niet pijnloos

verlopen herstelperiode nadien kunnen voorkomen.

3.2       Verder stelt klaagster dat zich een gezwel/abces had gevormd bij de vagina, waarvan beklaagde ten onrechte stelde dat sprake was van bindweefsel, dat zijns inziens zou verdwijnen. Hij stelde een vervolgafspraak voor na een halfjaar. Klaagster heeft zich gestoord aan de wijze waarop die mededeling aan haar werd gedaan en voelde zich niet serieus genomen in haar pijnklachten.

4.         Het standpunt van beklaagde

Beklaagde heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Met betrekking tot het klachtonderdeel dat beklaagde klaagster onvoldoende serieus zou hebben genomen overweegt het college dat daarvan onvoldoende is gebleken. Integendeel, uit de hiervoor vastgestelde feiten blijkt dat beklaagde adequaat reageerde in het geval dat klaagster zich tot hem wendde in verband met ondervonden pijnklachten. Klaagster kon steeds op een aanvaardbaar korte termijn bij beklaagde terecht en beklaagde heeft daarbij gehandeld zoals van een zorgvuldig handelend uroloog mocht worden verwacht.

5.2       Dat E nog enkele strengen Urolastic materiaal heeft aangetroffen maakt niet dat gesteld kan worden dat de ingreep op 1 september 2016 niet goed zou zijn verricht. De aard van het materiaal brengt met zich dat altijd restjes kunnen achterblijven. Dat die restjes klachten zouden hebben veroorzaakt is niet aannemelijk geworden.

Dat beklaagde een abces of een ontsteking over het hoofd zou hebben gezien is niet komen vast te staan. Op geen enkele wijze is gebleken dat daarvan sprake zou zijn (geweest). Ook E maakt geen melding van een abces of een ontsteking bij klaagster.

5.3       Klaagster heeft verder aangegeven dat zij de wijze waarop beklaagde met haar heeft gecommuniceerd -zakelijk weergegeven- beneden de maat heeft gevonden, waardoor zij ook het vertrouwen in beklaagde heeft verloren. Het college merkt daarover het volgende op. Verwijten over de inhoud van en de manier van communiceren zijn voor derden, zoals het tuchtcollege, moeilijk op hun juistheid te beoordelen, vooral ook omdat zij geen getuige zijn geweest van de inhoud van de gesprekken en de manier waarop de gesprekken zijn gevoerd. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dergelijke klachten is dan ook terughoudendheid geboden. Nu niet kan worden vastgesteld dat beklaagde zich onprofessioneel heeft gedragen tegenover klaagster kan hem dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt en moet dit klachtonderdeel ongegrond worden bevonden.

5.4       Nu ook anderszins niet is gebleken dat beklaagde in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten of in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, zal de klacht als ongegrond worden afgewezen.

6.         De beslissing

Het College:

-           wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door W.N.L. Donker, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist, M. Bezemer, R.F. Kropman en R.H. Boerman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2019.

voorzitter                                                                                           secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a.       Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b.      Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c.       Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.