ECLI:NL:TGZRSGR:2018:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-216

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2018:70
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 15-05-2018
Zaaknummer(s): 2017-216
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Deels gegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster in eerste en tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk, daar de huisarts gezien de verwondingen van klaagster niet gehouden was op dat moment noodzakelijke medische hulp te verlenen. Niet voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg. Daarnaast is de in de echtscheidingsprocedure ingebrachte verklaring van de huisarts niet in haar hoedanigheid van huisarts afgegeven. Het vertalen van en het van derden ter kennis brengen van medische gegevens heeft de huisarts wel in die hoedanigheid gedaan. Zij duidt de geraadpleegde artsen aan als ‘collegae’, maar weet niet meer welke collega’s dit zijn geweest. Onduidelijkheid bestaat over de mate waarin zij de privacy van klaagster heeft gewaarborgd. Laatste klachtonderdeel gegrond. Berisping.  

Datum uitspraak: 15 mei 2018

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg, jurist bij VvAa Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 3 oktober 2017;

- de toegevoegde bijlage bij het klaagschrift;

- het verweerschrift;

- de conclusie van repliek;

- de conclusie van dupliek;

- de brief namens verweerster van 2 februari 2018.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 april 2018. Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2.         De feiten

2.1.      Verweerster is bevriend met de voormalige echtgenote van klaagster. Verweerster is huisarts, maar heeft met klaagster, noch met de voormalige echtgenote van klaagster een behandelrelatie.

2.2.      Op 24 juli 2014 is er ruzie geweest tussen klaagster en haar toenmalige echtgenote, die is uitgelopen op een handgemeen. Verweerster heeft die avond de toenmalige echtelijke woning bezocht.

2.3.      Klaagster is bij het hiervoor bedoelde handgemeen gewond geraakt en door een vriendin van haar naar een huisartsenpost gebracht. Daar is onder meer een bijtwond van          1,5 cm in haar linkeroor geconstateerd. Klaagster is ter plaatste behandeld. In het verslag van de huisartsenpost staat bij de Urgentie classificatie vermeld “Routine (U4)”.

2.4.      Klaagster en haar echtgenote zijn nadien een echtscheidingsprocedure gestart. In die procedure heeft verweerster een verklaring ingebracht over wat zij van de relatie tussen betrokkenen heeft waargenomen.

2.5.      Klaagster heeft in de procedure ter onderbouwing van haar standpunt over haar arbeidsvermogen een tweetal medische stukken in het geding gebracht, te weten een MRI-verslag en een brief van een neuroloog. Deze stukken zijn door de voormalige echtgenote van klaagster aan verweerster ter hand gesteld.

2.6.      Verweerster heeft vervolgens een verklaring opgesteld waarin een kopie van beide stukken was verwerkt, met daaronder een verklaring van de medische termen die daarin voorkwamen. De verklaring sluit af met de volgende passage:

Hierboven heb ik letterlijk de tekst vertaald en op een paar plekken iets in de literatuur erbij gezocht. Nadrukkelijk geef ik niet mijn mening over de inhoud. Wel heb ik een neuroloog, een neuroloog in opleiding en een radioloog gevraagd te kijken naar de (geanonimiseerde) uitslag van de MRI en de (ook geanonimiseerde) brief van de neuroloog en gevraagd of zij op basis van deze informatie iets kunnen zeggen over de mate en ernst van klachten, eventuele beperkingen en belastbaarheid van betrokkene. Op basis van de uitslag en deze MRI en brief van de neuroloog meenden zij allen zeer stellig dat er geen uitspraken gedaan kunnen worden over de mate of ernst van de klachten, beperkingen en belastbaarheid van betrokkene. De neuroloog zei dat niet zonder meer te stellen is dat een patiënt met een dergelijke MRI-uitslag, klachten en gevonden gegevens bij lichamelijk onderzoek, verminderd belastbaar is.

Nogmaals, met deze vertaling wil ik nadrukkelijk geen mening geven over de lichamelijke klachten en aandoeningen van A. Ik wil enkel duiding geven van de inhoud aangezien een aanzienlijk deel van de informatie door het medisch jargon voor een leek niet te begrijpen of te duiden is. Bij voorkeur had E dit door een onbekende arts laten doen, maar op deze korte termijn ging dat helaas niet lukken en ben ik bereid geweest de medische informatie ter vertalen en wat literatuur toe te voegen. En omdat ik mij van een mening te onthouden en toch wat meer duiding te geven dan in het verslag van de MRI en brief neuroloog staan, heb ik drie collegae naar hun mening gevraagd ”.

3.         De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven,

-          dat zij op 24 juli 2014 niet de noodzakelijke hulp aan haar heeft gegeven;

-          dat zij zich heeft gemengd in een privé-kwestie door een verklaring af te leggen in de echtscheidingsprocedure tussen klaagster en haar toenmalige echtgenote;

-          dat zij een ‘vertaling’ heeft gemaakt van op klaagster betrekking hebbende medische stukken en die stukken ook heeft voorgelegd aan andere medici, die geen recht op inzage hadden in de medische gegevens van klaagster.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Verweerster heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat zij steeds uitsluitend als privé-persoon heeft gehandeld en niet in haar hoedanigheid als arts.

5.2.      Handelingen in de privésfeer vallen in beginsel niet onder het tuchtrecht, tenzij deze een onmiskenbare weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg.

5.3.      Klaagster is wat betreft het eerste klachtonderdeel daarom slechts ontvankelijk ingeval sprake is geweest dat klaagster op het betreffende moment in zodanige toestand verkeerde dat verweerster gehouden was direct de op dat moment noodzakelijke medische hulp te verlenen. Alleen in dat geval was verweerster als arts gehouden op te treden. Verweerster heeft echter betwist dat de verwondingen van klaagster direct medisch ingrijpen noodzakelijk maakten. Deze verklaring vindt steun in het rapport dat later diezelfde nacht door de huisartsenpost waarheen klaagster zich begeven had, is opgesteld. De omschrijving van de geconstateerde lichamelijke toestand noch de urgentieclassificatie bevatten een aanwijzing voor de conclusie dat verweerster gehouden was om klaagster, op het moment dat zij beiden in dezelfde woning verkeerden, medische hulp te verlenen. Klaagster zal daarom wat betreft het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.4.      Het college oordeelt in gelijke zin over het tweede klachtonderdeel. De door klaagster in de echtscheidingsprocedure in het geding gebrachte verklaring heeft verweerster niet in haar hoedanigheid als huisarts afgelegd. Zij refereert in die verklaring ook niet aan haar beroep. Dat klaagster zich niet herkent in de weergave van de gebeurtenissen zoals die door verweerster wordt gegeven maakt niet dat verweerster om die reden geacht moet worden als medicus te handelen. Zelfs indien vast zou komen te staan dat – zoals klaagster stelt maar verweerster betwist – de verklaring feitelijke onjuistheden bevat kan, nu verweerster zich in de verklaringen op geen enkele wijze als arts profileert, niet worden gezegd dat sprake is van handelen dat zodanig weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg dat dit onder het medisch tuchtrecht moet worden beoordeeld.

5.5.      Anders ligt het echter ter zake het derde klachtonderdeel. Verweerster heeft op klaagster betrekking hebbende medische gegevens niet alleen ‘vertaald’ in ook voor niet-medici begrijpelijke termen, maar heeft deze gegevens ook ter kennis gebracht van derden, teneinde een oordeel hierover te krijgen. De mogelijkheid voor verweerster om een dergelijk oordeel te verkrijgen kan niet los worden gezien van haar hoedanigheid als arts. Verweerster heeft ook verklaard dat zij de informatie tijdens werktijd heeft verkregen. Het betreft hier derhalve geen handelen van verweerster als privé-persoon.

5.6.      Verweerster heeft de aldus verkregen informatie verwerkt in een toelichting als weergegeven onder 2.6. In combinatie met de daaraan voorafgaande ‘vertaling’ wekt dit de indruk dat verweerster deze verklaring in haar hoedanigheid van arts aflegt. Verweerster duidt de neuroloog, een neuroloog in opleiding en de radioloog die door haar zijn benaderd aan als “collegae”. Daaruit blijkt dat deze artsen haar de informatie in haar hoedanigheid van arts hebben verstrekt. Verweerster had echter, gelet op haar betrokkenheid bij het geschil tussen klaagster en haar ex-echtgenote, haar vriendschap met de ex-echtgenote en de door haar in de echtscheidingsprocedure reeds afgelegde verklaring, onvoldoende distantie tot partijen om als onafhankelijk professional een oordeel te kunnen geven. Verweerster heeft ter zitting toegelicht dat de ontvangen medische informatie van klaagster pas op een laat tijdstip in het geding werd gebracht, zodat de tijd ontbrak om een tegenadvies van een deskundige in te brengen. Door vervolgens zelf een verklaring op te stellen met het oog op de betreffende procedure heeft zij ten onrechte de schijn gewekt als onafhankelijk medisch deskundige te adviseren. Zij had zich van het wekken van de schijn dienen te onthouden. Haar handelen is daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.7.      Bij het voorgaande komt dat verweerster onduidelijkheid heeft doen ontstaan over de mate waarin zij de privacy van klaagster heeft gewaarborgd. In de onder 2.6 weergegeven verklaring schrijft zij dat zij haar informanten heeft laten “kijken naar de (geanonimiseerde) uitslag van de MRI en de (ook geanonimiseerde) brief van de neuroloog”. In het verweer is die verklaring in die zin aangepast dat verweerster stelt de inhoud van de stukken te hebben overgeschreven zonder daarbij persoonsgegevens te hebben vermeld. Deze verklaringen kunnen niet allebei juist zijn. Daarbij komt dat voor het college onduidelijk is welke toelichting verweerster aan de naar zij stelt door haar geraadpleegde artsen heeft gegeven. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat zij niet meer weet wie haar informanten destijds waren. Het waren, zo heeft verweerster ter zitting aangegeven, artsen die zij tijdens haar diensten in het ziekenhuis tegenkwam. Zij heeft daarbij echter ook geen blijk gegeven in het kader van deze procedure enigerlei moeite te hebben gedaan om deze informatie alsnog te achterhalen. Het college is daarom van oordeel dat verweerster onvoldoende heeft voldaan aan haar verplichting zich toetsbaar op te stellen.

5.8.      Uit het voorgaande vloeit voort dat de klacht gegrond wordt geacht. Verweerster heeft in strijd heeft gehandeld met het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

5.9.      Het College acht de maatregel van berisping passend bij de ernst van de geconstateerde tekortkomingen. Daartoe overweegt het college het volgende. Verweerster heeft haar rol van arts verward met die van vriendin van een van de betrokkenen in een echtscheidingsprocedure, waarin zij reeds door het opstellen van een uitvoerige verklaring over de achtergronden van en haar opvattingen over de persoon van klaagster een mening had gegeven. Zij heeft een verklaring opgesteld waarin de suggestie wordt gewekt dat deze als onafhankelijk medisch deskundige is opgesteld. Zij heeft vervolgens haar verklaring doen ondersteunen door te verwijzen naar de conclusie van “een neuroloog, een neuroloog in opleiding en een radioloog” aan wie zij de medische informatie van klaagster ter beschikking heeft gesteld. In haar verweerschrift en ter zitting heeft zij aangegeven dat zij de inhoud van de medische informatie zou hebben overgeschreven en aan de artsen voor advies zou hebben voorgelegd. Indien laatstgenoemde verklaring juist zou zijn, is niet controleerbaar of de artsen, wier standpunt alleen in concluderende zin is vermeld, de volledige informatie onder ogen hebben gehad. Tenslotte bevreemdt het het college dat verweerster zich wel beroept op het advies van drie collega’s, maar zich niet kan herinneren welke collega’s dat zijn geweest. Dat leidt het college tot de conclusie dat verweerster als arts ernstig is tekort geschoten in haar handelen.

6.         De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van berisping.

Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Daalder, voorzitter, mr. C.H. van Breevoort - de Bruin, lid-jurist, dr. B. van Ek, J.G.M. van Eekelen en T.A. Wouters, leden-beroepsgenoten,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2018.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

            niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

            volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde

            belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.