ECLI:NL:TGZRSGR:2014:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-017

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:103
Datum uitspraak: 04-11-2014
Datum publicatie: 04-11-2014
Zaaknummer(s): 2014-017
Onderwerp: Onjuiste declaratie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een psychotherapeut ter zake van het indienen van declaraties bij de verzekeraar terwijl van een behandelrelatie geen sprake was. Niet is gebleken van een behandelrelatie. Geen aanwijzingen voor fraude. Niet vast te stellen of er sprake is geweest van titelmisbruik. Klacht deels gegrond. Waarschuwing.

Datum uitspraak: 4 november 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klager,

gemachtigde: mr. N.A. Wilms,

tegen:

C, psychotherapeut,

werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. D. Brouwer.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 20 januari 2014,

- het verweerschrift met bijlage,

- de repliek met bijlagen,

- de dupliek.

1.2       De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

1.3       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 september 2014. De partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager werd bijgestaan door mr. M.C. Hoogendam, kantoorgenoot van mr. N.A. Wilms. Verweerder werd bijgestaan door mr. D. Brouwer.

De klacht is behandeld tezamen met de andere, samenhangende klacht, zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), die bekend is onder het dossiernummer: 2014-001.

2.           De feiten

2.1              Klager, is getrouwd met E (tevens klaagster in zaak 2014-001). Klagers echtgenote is in november 2008 in therapie gekomen bij verweerster, die als zelfstandig gevestigd psychotherapeut werkzaam is.

2.2       Klagers echtgenote is door een klinisch psycholoog/psychotherapeut in oktober 2008 doorverwezen naar verweerster voor intensieve psychotherapie. Klagers echtgenote is vanaf 6 november 2008 tot begin 2013 onder behandeling geweest van verweerster. Aanvankelijk was sprake van 2-3 wekelijkse contacten, die in de loop van 2009 in intensiteit (zowel qua duur als qua regelmaat) toenamen tot meerdere contacten per week.

3.           De klacht

De klacht luidt – samengevat weergegeven – in de kern als volgt.

Verweerster heeft de vertrouwensrelatie met klager geschaad en fraude gepleegd door drie jaar lang en zonder medeweten van klager op basis van een onjuiste diagnose te declareren bij de verzekeraar van klager, terwijl van een behandelrelatie met klager geen sprake was. Klager heeft niet in de hoedanigheid van patiënt maar enkel als echtgenoot contact met verweerster gehad. Klager verwijt verweerster bovendien dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan titelmisbruik door zich ten onrechte te hebben uitgegeven als arts.

4.       Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Klagers echtgenote (cliënte) is vanaf  2008 tot 2013 in behandeling geweest bij verweerster. In die periode vonden er meerdere contacten plaats tussen klager en verweerster.

5.2       Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de indruk had dat de contacten met klager eveneens in het kader van een behandelrelatie plaatsvonden en niet alleen als echtgenoot van haar cliënte. Ter zitting heeft verweerster in dit verband toegelicht dat zij klager heeft gezien, nadat bleek dat sprake was van spanningen thuis. Verweerster beschouwde de behandeling als relatietherapie en heeft geen afzonderlijk dossier van deze contacten opgesteld, maar hiervan notities in het dossier van cliënte, klagers echtgenote, gemaakt. Klager is een of tweemaal afzonderlijk bij verweerster geweest, aldus verweerster. De bedragen van de behandelingen die verweerster (mede) voor klager heeft gedeclareerd en vergoed heeft gekregen, heeft verweerster aan de verzekeraar terugbetaald. 

5.3       Klager heeft gesteld dat van een behandelrelatie tussen hem en verweerster geen sprake was en dat verweerster zonder zijn medeweten bij zijn verzekeraar behandelingen heeft gedeclareerd. Klager heeft ter zitting toegelicht dat er gedurende de behandelperiode van zijn echtgenote in totaal drie contacten hebben plaatsgevonden tussen hem en verweerster. Het eerste contact vond volgens klager plaats op 24 september 2009 op verzoek van verweerster. Verweerster gaf toen aan de diagnose van zijn echtgenote met klager te willen bespreken en hem een handleiding te willen geven hoe daarmee om te gaan. Klager heeft toegelicht dat hij hierop heeft aangegeven hieraan geen behoefte te hebben, omdat hij de echtgenoot en niet een behandelaar van zijn echtgenote was. Daarna hebben nog twee contacten plaatsgevonden, aldus klager, eenmaal om zijn echtgenote op te halen bij de praktijk en eenmaal was hij alleen waarna de afspraak werd geannuleerd toen bleek dat zijn echtgenote te laat was. Verweerster heeft deze toelichting van klager niet weersproken.

5.4       Het is het College niet gebleken dat verweerster met klager heeft gesproken over een behandelrelatie of in dat verband afspraken heeft gemaakt. Tevens is niets gebleken van een hulpvraag en/of klachten van klager en een daaruit voortvloeiende gekozen behandeling van klager, al dan niet tegelijk met zijn echtgenote (als relatietherapie). Een afzonderlijk medisch dossier  waarin de behandeling van klager is weergegeven is niet opgesteld door verweerster. In dat opzicht acht het College de klacht van klager gegrond. In verband met het verwijt van klager dat er sprake is geweest van fraude, merkt het College op geen aanwijzingen te hebben waaruit volgt dat verweerster hier niet te goeder trouw heeft gehandeld, althans anders dan op grond van de in haar belevenis aanwezige behandelrelatie met klager. Het feit dat zij de gedeclareerde behandelingen ten behoeve van klager heeft terugbetaald aan de zorgverzekeraar, is onvoldoende grond voor de conclusie dat klaagster heeft gefraudeerd.

5.5       Verweerster heeft ontkend dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan titelmisbruik. Klager heeft zijn verwijt dat verweerster zich ten onrechte heeft uitgegeven als arts niet nader onderbouwd. Er is wellicht sprake geweest van enige verwarring of miscommunicatie omdat klaagster wel gezegd heeft dat zij opgeleid is tot arts, maar die studie niet (geheel) heeft afgerond. Het College kan op basis van deze omstandigheden niet vaststellen of het verwijt van klager en daarmee de klacht van klager gegrond is. 

5.6       Gezien het vorenstaande is de klacht van klager gedeeltelijk gegrond. Het College acht de maatregel van een waarschuwing in dit verband passend.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist,

P. Citroen, dr. C.H.J.A.M. van de Vijfeijken, M.W.D. Nijhoff-Huijsse,

leden-psychotherapeuten, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 4 november 2014.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.