ECLI:NL:TGZREIN:2019:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1909

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2019:79
Datum uitspraak: 12-12-2019
Datum publicatie: 12-12-2019
Zaaknummer(s): 1909
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Arts wordt onder meer verweten dat hij klaagster heeft herbeoordeeld in het kader van de WIA, terwijl hij door haar aangereikte nieuwe stukken niet heeft bekeken en haar niet medisch heeft onderzocht. College: arts diende zelfstandig kennis te nemen van de nieuwe stukken – eventueel door kopieën te maken die hij later zou lezen –, maar heeft deze ongefundeerd terzijde geschoven zonder uit te leggen waarom. De arts heeft ook onvoldoende blijk gegeven van een geschikte methode van psychisch onderzoek en onvoldoende gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek van klaagster achterwege kon blijven. Niet op voldoende inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden hij concludeerde dat bij klaagster geen sprake was van een wijziging in de beperkingen. Gedeeltelijk gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 12 december 2019

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 januari 2019 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [E] te [F]

tegen:

[C]

arts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. A.B. Schippers-Juergens te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift en de aanvulling daarop;

-          het verweerschrift;

-          de pleitaantekeningen overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 4 november 2019 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster, geboren in 1975, is in 2014 en 2015 bij twee auto-ongelukken betrokken geweest. Zij meldde zich per 3 maart 2015 arbeidsongeschikt voor haar werk als verandermanager administratie. Vanaf 28 februari 2017 heeft klaagster recht op een uitkering in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Voor een herbeoordeling is zij op

7 november 2018 gezien door verweerder. In het medisch onderzoeksverslag van 9 november 2018 rapporteerde verweerder (citaten overgenomen inclusief taal- en/of typefouten) als volgt:

“(…)

Betreft

Een herbeoordeling in het kader van de wet WIA op verzoek van cliënt.

1 Vraagstelling

- Is er op de geclaimde datum, 01-10-2017, sprake van een wijziging in de beperkingen?

- Indien ja, welke beperkingen heeft de klant op 01-10-2017 en wat is de belastbaarheid?

- Indien nee, is er op een andere datum sprake van een wijziging in de beperkingen en de belastbaarheid, en per wanneer?

- Indien er sprake is van een toename van de beperkingen, is de toename van structurele aard (=2 maanden of langer)?

- Indien er sprake is van een volledige arbeidsongeschiktheid, kunnen de arbeidsbeperkingen als duurzaam beschouwd worden?

Indien ja, vanaf welke datum is er sprake van duurzame arbeidsbeperkingen?

2 Onderzoek

2.1 Onderzoeksactiviteiten

De dossiergegevens werden bestudeerd.

(…)

2.2 Onderzoeksgegevens

2.2.1 Dossiergegevens

Algemeen

(…)

Wij ontvangen op 13-09-2018 een melding verslechtering gezondheid per oktober 2017. Medische informatie is bijgevoegd. Een spreekuur is aan de orde vanwege gewijzigde belastbaarheid, (…)

2.2.2. Anamnese

(…)

Medische anamnese

(…)

Verder is cliënt gezond, geen psychische klachten.

(…)

2.2.3 Visie cliënt over de eigen mogelijkheden

Cliënt ervaart lichamelijke en psychische belemmeringen. Cliënt hoopt dat de nu ervaren belemmeringen op termijn zullen afnemen. Cliënt acht zich vanwege de ervaren belemmeringen arbeidsongeschikt voor alle werkzaamheden maar hoopt dat zij in de toekomst wel zou kunnen werken mits langzaam opgebouwd, geen volle uren, met tussendoor rustmomenten en mits zij zelf de regie kan nemen. Wil het liefst een eigen bedrijf.

2.2.4 Onderzoeksbevindingen

Algemene indruk

(…)

Psychisch onderzoek

Cliënt vertoont een normale lichaamshouding met een levendige mimiek en passende gestiek. Cliënt vertoont in de loop van het gesprek geen tekenen van vermoeidheid, er treden geen vegetatieve reacties op. Cliënt legt op open wijze contact en maakt een reële indruk. Cliënt heeft een coherente klachtenpresentatie zonder tekenen van dissimulatie of aggravatie. Cliënt reageert coöperatief op de gestelde vragen. Het spreken verloopt in normaal tempo, cliënt is taalvaardig en spreekt duidelijk. Het bewustzijn is helder en ongestoord. Oriëntatie in tijd, plaats en persoon is ongestoord. De waarneming is adequaat, er zijn geen hallucinaties. Cliënt kan zich tijdens het gesprek voldoende concentreren en de aandacht vasthouden. Het korte- en langetermijngeheugen is intact. Het denken vertoont qua vorm, inhoud en tempo geen duidelijke afwijkingen. De stemming is normofoor. Het affect is beheerst en invoelbaar, de affectmodulatie is hierbij passend. Er worden tijdens onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor een lager dan gemiddelde intelligentie.

Lichamelijk onderzoek

Een lichamelijk onderzoek werd niet verricht aangezien er ten opzichte van het vorige onderzoek geen verandering is opgetreden in klachten en belemmeringen. Een hernieuwd onderzoek heeft geen toegevoegde waarde.

(…)

4 Beschouwing

4.1 Overwegingen en functionele mogelijkheden

(…)

Overwegingen

(…)

Uit de anamnese en de resultaten van het spreekuuronderzoek blijkt dat de klachtenpresentatie van cliënt nagenoeg hetzelfde is als tijdens de vorige beoordelingsmoment. Er is sinds de vorige beoordelingsmoment geen nieuwe diagnose bij cliënt vastgesteld noch zijn de klachten in ernst toegenomen. Het is daarom op dit moment niet noodzakelijk geacht om cliënt meer te beperken dan zij reeds tijdens de vorige beoordeling is beperkt. De huidige klachten vloeiend voort uit dezelfde problematiek waarvoor cliënt in verleden is gezien en beoordeeld. Huidige klachten zullen in voldoende mate worden opgevangen door de reeds opgelegde beperkingen.

Er is nog steeds geen sprake een situatie met Geen Benutbare Mogelijkheden (GBM). Cliënt is immers niet opgenomen in een ziekenhuis, er is geen sprake van bedlegerigheid of ADL-afhankelijkheid, er zijn geen sterk wisselende mogelijkheden en er is geen onvermogen op het vlak van het persoonlijk en/of het sociaal functioneren.

Er is nog steeds geen indicatie voor een urenbeperking conform de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid.

(…)

4.3 Reactie cliënt

De relevante onderdelen van de beschouwing, conclusie en planning worden besproken. Cliënt kon zich hier niet in vinden en gaf te kennen mogelijk bezwaar aan te zullen tekenen. De bezwaarprocedure werd met cliënt doorgesproken. Cliënt is niet eens met het feit dat er geen urenbeperking wordt opgelegd.

5. Conclusie

Er is op de geclaimde datum, 01-10-2017, geen sprake van een wijziging in de beperkingen. Cliënt blijft belastbaar conform de eerder opgestelde FML d.d. 05-01-2017 zowel per geclaimde datum als ook per omslagdatum 28-12-2018.

(…)”

In het kader van de interne klachtafhandeling heeft verweerder samen met de contrasignerende arts zijn oorspronkelijke rapportage en de oude Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) nogmaals doorgenomen en besproken.

Verweerder heeft vervolgens de functionele mogelijkheden van klaagster zonder inhoudelijke wijzigingen geactualiseerd. Na ook arbeidsdeskundig onderzoek werd klaagster bij brief van 20 november 2018 door het UWV bericht dat zij vanaf  21 november 2018 minder arbeidsongeschikt was dan voorheen.

Het arbeidsongeschiktheidspercentage was 44,24 % en werd 43,17%. Klaagster is tegen deze beslissing in bezwaar gegaan.

Op 27 december 2018 schreef de klachtenambassadeur van het UWV aan klaagster:

“(…)

Wij bespraken wat ik voor u zou kunnen doen. U wilde serieus genomen worden en een nieuwe beoordeling. (…) Hoewel de inhoudelijke beoordeling in de bezwaarprocedure moet worden bestreden, zegde ik u toe om een extra toets op de zorgvuldige totstandkoming van de beoordeling te laten uitvoeren omdat u daaraan twijfelde. Ik vertelde u daarbij dat dit geen garantie was op een ander oordeel, maar dat u er dan wel zeker van kunt zijn dat alle relevante informatie is meegenomen.

(…)”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder - kort en zakelijk weergegeven - het volgende:

1. Verweerder heeft klaagster niet serieus genomen. Hij had zijn beslissing al genomen vóórdat klaagster op het spreekuur was. Hij heeft in het kader van een herbeoordeling WIA een oordeel over klaagster geveld, terwijl hij niet op de hoogte was van klaagsters volledige medische dossier en nieuwe stukken niet had bekeken. Verweerder heeft klaagster niet medisch onderzocht.

2. Verweerder heeft tijdens het onderzoek op 7 november 2018 naar klaagster toe ongepaste uitlatingen gedaan. Hij deed uitlatingen als: whiplash zit tussen de oren, heb je geen spijt dat je geen kinderen hebt gekregen en zou je misschien niet wat meer alcohol moeten drinken. Voorts was verweerder vooringenomen over klaagsters whiplash en haar persoonlijke leven;

3. Verweerder heeft ten onrechte klaagsters dossier opnieuw beoordeeld. Hij was niet onafhankelijk vanwege zijn eerdere beoordeling, terwijl aan klaagster door de klachtenambassadeur herbeoordeling door twee onafhankelijke artsen was toegezegd.

4. Het standpunt van verweerder

Ad 1:

Klaagster heeft verweerder tijdens het spreekuur door haar meegenomen brieven van de aanvullende behandelingen laten zien en toegelicht dat zij ondanks het doorlopen van deze behandelingen nog steeds klachten ervaart. Er is op dat moment geen kopie gemaakt van deze brieven aangezien dit op dat moment niet nodig werd geacht en de mondelinge toelichting door klaagster voldoende was. Klaagster heeft verweerder ook niet verzocht om deze brieven te kopiëren. Het spreekuur heeft langer dan een half uur geduurd en er is ook inhoudelijk onderzoek gedaan. Tijdens het spreekuur heeft verweerder de ervaren klachten, belemmeringen en het dagverhaal van klaagster uitgevraagd. De aanwezige re-integratiecoach van klaagster heeft aanvullingen gedaan met betrekking tot klachten en belemmeringen. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van de informatie die verweerder tijdens het spreekuur had verkregen. In die zin kan er niet sprake zijn van een beslissing voorafgaand aan het spreekuur.

Ad 2:

Verweerder ontkent dat hij ongepaste uitlatingen richting klaagster zou hebben gedaan. Verweerder heeft klaagster een aanbeveling gedaan om samen met een psycholoog te exploreren naar mogelijke onderhoudende factoren van de klachten van klaagster. Hiermee wilde verweerder niet veronderstellen dat de klachten van klaagster tussen de oren zitten. Verweerder heeft klaagster nooit geadviseerd om meer alcohol te drinken. Er wordt wel regelmatig gevraagd naar het aantal genuttigde alcoholische dranken per dag. De vraag over kinderen en al dan niet bewust geen kinderen werd gesteld in het kader van de psychosociale anamnese om te onderzoeken wat de mogelijke herstel-belemmerende factoren zouden kunnen zijn. Met deze vraag wilde verweerder klaagster niet kwetsen of beledigen. Het is verweerder niet duidelijk waar klaagster, wat betreft de vooringenomenheid betreffende whiplash, op doelt. Voor zover dit het gegeven betreft dat verweerder bij klaagster geen beperking in de duurbelasting heeft geduid, heeft verweerder klaagster uitgelegd dat in de beoordeling alleen de medische feiten konden worden meegenomen. Bij klaagster was er niet sprake van een objectief vast te stellen medische aandoening, die eenduidig gepaard gaat met energieverlies.

Ad 3:

In het kader van de interne klachtafhandeling bleek er geen aanleiding om de FML aan te passen. Verweerder heeft samen met de contrasignerende arts de aanvullende informatie (aangeleverd in het kader van de Beroep & Bezwaar procedure) doorgenomen. Dit leidde niet tot een aanpassing van de FML. De informatie was overigens afkomstig van buiten het reguliere circuit. Ten slotte is de gehele procedure getoetst door de stafverzekeringsarts met de conclusie dat de hele procedure zorgvuldig was.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdee1 1

Het college stelt voorop dat bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen het niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar als arts binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Uit het medisch onderzoeksverslag (zie onder 2. De feiten) volgt dat op 13 september 2018 een melding verslechtering van klaagsters gezondheid per oktober 2017 was ontvangen en dat

klaagster op 7 november 2018 op haar verzoek door verweerder in het kader van de WIA is herbeoordeeld.

Klaagster verwijt verweerder allereerst dat hij heeft geweigerd de door haar op 7 november 2018 meegebrachte brieven/stukken uit haar medisch dossier in te zien en dat hij haar deze stukken ongelezen heeft teruggegeven.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat klaagster hem op 7 november 2018 had medegedeeld dat zij bij verschillende behandelaren in behandeling was geweest (zij noemde een osteopaat en een fysiotherapeut) en dat die behandelingen geen doeltreffend resultaat hadden gehad. Verweerder vond wat klaagster hem daarover had verteld voldoende. Klaagster had de stukken voor hem op tafel gelegd en verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij globaal in de stukken heeft gekeken, maar deze niet heeft gelezen, waarna hij deze aan klaagster heeft teruggegeven.

In het kader van de herbeoordeling diende verweerder de vraag te beantwoorden of er bij klaagster op de geclaimde datum, 1 oktober 2017, sprake was van een wijziging in de beperkingen, zoals klaagster had aangegeven. Naar het oordeel van het college mocht van verweerder in het kader van een redelijk bekwame beroepsuitoefening als arts en gelet op de door hem te beantwoorden vraag, worden verwacht dat hij zelfstandig kennis nam van de door klaagster op 7 november 2018 meegebrachte bescheiden en niet enkel zou afgaan op hetgeen klaagster hem daarover toen mondeling had medegedeeld. Verweerder heeft evenwel de bescheiden ongelezen aan klaagster teruggegeven. Verweerder heeft daarmee onvoldoende gefundeerd, want ongelezen, de betreffende stukken terzijde geschoven. Hij heeft aldus bij klaagster de indruk gewekt dat hij kennisneming van de door klaagster ter onderbouwing van haar standpunt meegenomen bescheiden op voorhand niet zinvol achtte en dat hij niet genegen was om alle facetten van de door hem te beantwoorden vraag, namelijk of er bij klaagster op 1 oktober 2017 sprake was van een wijziging (lees: verergering) van de beperkingen, bij zijn oordeelsvorming te betrekken. Dit kan verweerder tuchtrechtelijk worden verweten. Eventueel had verweerder, indien hij op dat moment geen tijd had om de stukken volledig te lezen, in overleg met klaagster een kopie van de stukken kunnen maken die hij op een later moment zou kunnen lezen en waarop hij dan nog bij klaagster kon terugkomen. Verweerder heeft dit niet gedaan, maar hij heeft niet uitgelegd waarom. Dit kan hem ook tuchtrechtelijk worden aangerekend.

Klaagster verwijt verweerder voorts dat hij haar in het kader van de medische herbeoordeling niet medisch heeft onderzocht. Het college stelt vast dat aanleiding voor de herbeoordeling van klaagster was de op 13 september 2018 ontvangen melding verslechtering van klaagsters gezondheid per oktober 2017 (zie onder 2. De feiten). Onder ‘2.2.3 Visie cliënt over de eigen mogelijkheden’ van het medisch onderzoeksverslag (zie onder 2. De feiten) staat voorts: ‘Cliënt ervaart lichamelijke en psychische belemmeringen’.

Verweerder diende in het medische onderzoeksverslag blijk te geven van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden en op inzichtelijke en consistente wijze uiteen te zetten op welke gronden zijn conclusies steunen. Medisch onderzoek omvat zowel psychisch als lichamelijk onderzoek en is een geschikte methode van onderzoek. Indien verweerder meende dat het medisch onderzoek of een gedeelte daarvan achterwege kon worden gelaten, diende hij dit zorgvuldig in de verslaglegging te beargumenteren.

Wat betreft de door klaagster ervaren psychische klachten blijft in het medisch onderzoeksverslag onduidelijk hoe de ervaring van klaagster dat zij psychische belemmeringen ervaart, zich verhoudt tot verweerders constatering onder 2.2.2. van het medisch onderzoeksverslag dat er bij klaagster geen psychische klachten zijn. Niet kan worden beoordeeld of deze conclusie juist is. Uit de verslaglegging (zie met name onder 2.2.4. Psychisch onderzoek) blijkt ook niet dat verweerder de door klaagster ervaren psychische belemmeringen voldoende heeft uitgevraagd.

Wat betreft de door klaagster ervaren lichamelijke klachten staat in het medisch onderzoeksverslag onder ‘2.2.4. Onderzoeksbevindingen, Lichamelijk onderzoek’ dat verweerder bij klaagster geen lichamelijk onderzoek heeft verricht aangezien er ten opzichte van het vorige onderzoek geen verandering was opgetreden in klachten en belemmeringen. Dat een lichamelijk onderzoek achterwege is gelaten, sluit echter niet aan bij de aanleiding voor de herbeoordeling, die nu juist was gelegen in de melding van de verslechtering van klaagsters gezondheid. Ook wat betreft de door klaagster ervaren lichamelijke klachten blijft onduidelijk hoe deze ervaring zich verhoudt tot verweerders constatering dat bij klaagster  geen verandering was opgetreden in klachten en belemmeringen. Gezien het bovenstaande kan het college niet beoordelen of verweerder het lichamelijk onderzoek terecht achterwege heeft gelaten.

Het college concludeert dat verweerder onvoldoende blijk heeft gegeven van een geschikte methode van psychisch onderzoek en onvoldoende heeft gemotiveerd waarom lichamelijk onderzoek van klaagster achterwege kon blijven. Verweerder heeft niet op voldoende inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden hij concludeerde dat er bij klaagster geen sprake was van een wijziging in de beperkingen per 1 oktober 2017. In zoverre is klachtonderdeel 1 gegrond.

Het college heeft geen aanwijzingen dat verweerder zijn beslissing al genomen had vóórdat klaagster op het spreekuur was. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 2

Klaagster en verweerder verschillen van mening over de feiten waarop klachtonderdeel 2 is gebaseerd. In gevallen waarin de lezingen van partijen over de feitelijke gang van zaken uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen aannemelijk is, kan een verwijt dat is gebaseerd op de lezing van klaagster in beginsel niet gegrond worden bevonden. Dit berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van een verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat een bepaalde gedraging of bepaald nalaten verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld dat er een voldoende feitelijke grondslag voor dat oordeel bestaat.

Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

Klachtonderdeel 3

Klaagster verwijt verweerder dat hij in het kader van de behandeling van haar klacht haar dossier opnieuw heeft beoordeeld. Het college stelt voorop dat in de brief van de klachtambassadeur van het UWV van 27 december 2018 (zie onder 2. De feiten) niet een toezegging aan klaagster kan worden gelezen dat twee onafhankelijke artsen haar dossier zouden herbeoordelen. In de brief is namelijk sprake van een ‘extra toets op de zorgvuldige totstandkoming van de beoordeling’ en niet meer dan dat. Aan verweerder kan niet tuchtrechtelijk worden verweten dat hij in het kader van een klachtbehandeling en daargelaten een door klaagster in gang gezette bezwaarprocedure, opnieuw het dossier van klaagster heeft beoordeeld. Ook de Wet van 5 juli 1997, houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen), staat daaraan niet in de weg.

Klachtonderdeel 3 is ongegrond.

De maatregel

De slotsom is dat klachtonderdeel 1 deels gegrond is. Verweerder valt op twee verschillende punten onzorgvuldigheid te verwijten. Het geheel overziend, acht het college een waarschuwing op zijn plaats.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart klachtonderdeel 1 deels gegrond;

-          legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-          verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door M.J.H.A. Venner-Lijten, voorzitter, C.D.M. Lamers, lid-jurist,

J.C.F. Schellekens, M. van Heugten-Hoogendoorn en R.P.J. Ansem leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van I.H.M. van Rijn als secretaris en uitgesproken door C.D.M. Lamers op

12 december 2019 in aanwezigheid van de secretaris.