ECLI:NL:TGZREIN:2018:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1827

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:65
Datum uitspraak: 05-07-2018
Datum publicatie: 05-07-2018
Zaaknummer(s): 1827
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Arts maatschappij en gezondheid wordt verweten dat hij een ondeugdelijk en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en een ondeugdelijk sociaal medisch advies heeft opgesteld over klagers zoon voor het Regionaal Bureau Leerplicht. Arts heeft bevindingen uit rapport psycholoog anders gewaardeerd dan klager en de gehanteerde onderzoeksmethode en daarop gebaseerde conclusies gemotiveerd in twijfel getrokken. Op basis van alle door de arts ingewonnen informatie waarvan de bronnen in het advies zijn vermeld, vond de arts nader medisch onderzoek niet nodig. Geen aanknopingspunten dat de zoon gezondheidsproblemen heeft noch gaf gedrag aanleiding tot verwijdering. De arts heeft conform de criteria voor rapportages gehandeld en kon in redelijkheid tot de conclusie komen. Ongegrond. Arts maatschappij en gezondheid wordt verweten dat hij een ondeugdelijk en onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en een ondeugdelijk sociaal medisch advies heeft opgesteld over klagers zoon voor het Regionaal Bureau Leerplicht. Arts heeft bevindingen uit rapport psycholoog anders gewaardeerd dan klager en de gehanteerde onderzoeksmethode en daarop gebaseerde conclusies gemotiveerd in twijfel getrokken. Op basis van alle door de arts ingewonnen informatie waarvan de bronnen in het advies zijn vermeld, vond de arts nader medisch onderzoek niet nodig. Geen aanknopingspunten dat de zoon gezondheidsproblemen heeft noch gaf gedrag aanleiding tot verwijdering. De arts heeft conform de criteria voor rapportages gehandeld en kon in redelijkheid tot de conclusie komen. Ongegrond.

 

Uitspraak: 5 juli 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 16 februari 2018 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

arts maatschappij en gezondheid

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. E.A.M. van Gaal te ‘s-Hertogenbosch

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift;

-          de brief van 8 mei 2018 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerder;

-          de brief van 22 mei 2018 met bijlage van de gemachtigde van verweerder;

-          de brief van 29 mei 2018 met bijlage van de gemachtigde van verweerder;

-          de brief van 29 mei 2018 met bijlage van klager;

-          de brief van 29 mei 2018 met bijlagen van klager;

-          de pleitaantekeningen van klager, voorgedragen en overgelegd ter zitting;

-          de pleitaantekeningen van de gemachtigde van verweerder, voorgedragen en overgelegd ter zitting.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 13 juni 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.  

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De zoon van klager, geboren in februari 2008, heeft, na eerder onderwijs te hebben gevolgd in [E], van 21 april 2015 tot en met 18 november 2016 onderwijs gevolgd aan de openbare basisschool.

Bij besluit van 14 november 2016 heeft het bestuur van de overkoepelende organisatie waarvan deze basisschool deel uitmaakt (hierna: het bestuur), klager bericht dat wegens intimiderend gedrag van klager jegens de leerkrachten van de zoon van klager tot verwijdering van zijn zoon wordt overgegaan en dat de zoon op 21 november 2016 zal worden uitgeschreven.

Bij brief van 16 november 2016 heeft klager bij de geschillencommissie passend onderwijs bezwaar gemaakt tegen dit verwijderingsbesluit.

Omdat de zoon per 21 november 2016 niet meer op de basisschool was ingeschreven, heeft het Regionaal Bureau Leerplicht bij klager erop aangedrongen voor 5 december 2016 een inschrijving te regelen op een school of instelling als bedoeld in artikel 1 van de Leerplichtwet 1969.

Bij brief van 2 december 2016 heeft klager het college van burgemeester en wethouders verzocht zijn zoon op grond van artikel 5 sub a in samenhang met artikel 7 van de Leerplichtwet 1969 vrijstelling te verlenen.

Op 13 december 2016 heeft het Regionaal Bureau Leerplicht een aanvraag sociaal medisch advies (hierna: SMA) ingediend waarin onder meer is opgenomen:

“Op 2 december vragen ouders vrijstelling artikel 5 lid a (medische en psychische gronden) aan. Zij geven hierbij aan dat zij vermoeden dat door hetgeen [de zoon] heeft doorstaan, hij psychisch niet in staat is om onderwijs te volgen op een school.

Graag zou ik hierover advies van u krijgen en ik hoor graag wanneer u deze leerling kunt onderzoeken.”

Op 18 januari 2017 heeft een door klager aangezochte psycholoog & psychomotorisch kindertherapeut een psychologisch onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften in het onderwijs van de zoon verricht. Aanleiding voor dit onderzoek was dat klager zich ernstige zorgen maakte over het welzijn van zijn zoon en de recente ontwikkelingen op de huidige school.

De conclusie en advies van dit onderzoek luiden onder meer als volgt:

“(…) De afgelopen maanden is er een conflictsituatie ontstaan tussen de ouders en de leerkrachten van school. [De zoon] zou zich daarbij gepest hebben gevoeld door de leerkrachten. (…)

Volgens ouders werd [de zoon] gaandeweg het conflict met school angstig om naar school te gaan en is hij een keer in overspannen toestand van school teruggekomen naar huis. (…)

Bij [de zoon] heeft niet eerder een psychologisch onderzoek of capaciteitenonderzoek plaatsgevonden. Tevens bestond er geen aanleiding voor behandeling of therapie. (…)

Volgens school heeft [de zoon] altijd een goede werkhouding gehad. Hij kon zich goed concentreren en wordt verder omschreven als een slimme, hardwerkende jongen. Zijn motivatie om te leren en werken is steeds goed geweest. Zijn inzet was steeds goed, hij wilde graag vooruit. (…)

Gezien de psychische gesteldheid van [de zoon] waarbij de emotionele overbelasting op de voorgrond staat wordt op dit moment de terugkeer naar school afgeraden voor de komende periode van zes maanden. De ernst van het huidige conflict met school en de veranderingen van school in het verleden ondersteunen dit advies. Evenals de sterke mate van hoogsensitief zijn waarbij klassikaal onderwijs niet passend is. Het is mijn advies om bij aanvang van volgend schooljaar de belastbaarheid van [de zoon] opnieuw te onderzoeken.

Op basis van bovenstaande acht ik hem dan ook niet geschikt om op een school of andere instelling voor de komende zes maanden te worden toegelaten.

Onderwijs op afstand, op basis van 1 op 1 begeleiding vanuit de thuissituatie, is voor nu het meest passend. Daarbij gelden bovengenoemde ondersteuningsbehoeften voor school. In de toekomst kunnen ouders een capaciteitenonderzoek bij [de zoon] overwegen vanwege het vermoeden van meerbegaafd dan wel hoogbegaafdheid.”

Op 20 januari 2017 is klager, vergezeld door zijn vertrouwenspersoon, op het spreekuur bij verweerder aanwezig geweest. De zoon was ook aanwezig maar bleef met zijn moeder en zijn broertje in de wachtkamer. Tijdens het spreekuur heeft klager het hiervoor genoemde psychologisch onderzoek aan verweerder gegeven alsmede een toestemming aan verweerder om inlichtingen op te vragen over de gezondheid van de zoon bij zijn huisarts of specialist in verband met advisering aan de gemeente in het kader van een aanvraag medische advisering leerplicht.

Bij beslissing van 2 februari 2017 heeft de geschillencommissie passend onderwijs onder meer overwogen dat:

-           er in het traject voorafgaand aan het verwijderingsbesluit onvoldoende aandacht is

             geweest voor de onderliggende reden waarom klager contact zocht met de school;

-                      voorafgaand aan het verwijderingsbesluit, eerst nog maatregelen genomen hadden moeten worden om tot een werkbare situatie met klager te komen en

-                      er onvoldoende uitvoering is gegeven aan de zorgplicht jegens klager wat betreft het vinden van een andere school.

Bij brief van 22 februari 2017 heeft het bestuur besloten het bezwaarschrift gegrond te verklaren en het verwijderingsbesluit te vernietigen.

Op 8 maart 2017 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag van 13 december 2016 een SMA uitgebracht aan het Regionaal Bureau Leerplicht.

De conclusie uit dit advies luidt:

“Er is geen reden voor een (sociaal-)medische indicatie tot vrijstelling van de leerplicht. Het probleem wat geleid heeft tot verwijdering van school van [de zoon], ligt niet bij [de zoon] zelf maar bij de verstoorde relatie tussen ouders en school, waarbij [de zoon] betrokken is en het slachtoffer is. Afgelopen 3 maanden zijn ook een time out periode geweest voor [de zoon], voor rust en herstel.

Nu de Geschillencommissie het verwijderingsbesluit van school ongegrond verklaard heeft, moeten school en ouder samen naar een oplossing zoeken. Terugkeer naar school is in het belang van [de zoon]. Of dit terugkeer is naar dezelfde school, in een andere groep of naar een andere school is aan de ouders, in overleg met school.

Mijn advies aan ouders en school is te werken aan een geleidelijke terugkeer van [de zoon] naar school, een rustige opbouw, te beginnen met 2 ochtenden per week, uit breiden met 1 ochtend per week tot 5 ochtenden en vervolgens 1 middag per week ook de middagen.”

Nadien is de zoon wel vrijstelling van leerplicht verleend, maar dan niet op basis van de a-grond van art. 5 Leerplichtwet maar de b-grond (overwegende bedenkingen tegen de richting van het onderwijs op in de nabijheid gelegen scholen).

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

1.        een ondoelmatig onderzoek heeft gedaan en een misplaatst en ongevraagd advies heeft afgegeven;

2.        in plaats van zijn onderzoek/advies te richten op de precaire psychische staat van zijn zoon, zonder inhoudelijke kennis en competentie zijn eigen mening heeft gegeven betreffende een conflict binnen het onderwijs door het advies van de Geschillencommissie Passend Onderwijs te proberen te kopiëren;

3.        ook als het doel van het (sociaal-) medisch onderzoek het beoordelen van het conflict tussen ouders en school was geweest, dit op een eenzijdige manier heeft gedaan: de arts vroeg niet naar de formele documenten/e-mails van de ouders betreffende de ‘verstoorde relatie tussen ouders en school’;

4.        het psychologisch onderzoek en advies van de behandelend kinderpsycholoog niet in zijn onderzoek/advies heeft meegenomen.

Klager voert aan dat het advies van verweerder zeer zware negatieve consequenties voor onder meer zijn zoon had. Inmiddels krijgt de zoon ondersteuning van een kinderpsycholoog en ontvangt nu onderwijs op maat. Klager vindt het belangrijk deze klacht in te dienen zodat onrecht zichtbaar wordt en situaties zoals van zijn zoon niet meer op een onverantwoordelijke en onzorgvuldige manier (gaan) plaatsvinden.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt voldoende informatie te hebben verzameld om tot een goed onderbouwd advies te komen. Hij heeft daartoe op 20 januari 2017 met klager gesproken, de door klager verstrekte informatie bestudeerd, op 2 en 16 februari 2017 telefonisch overlegd met de leerplichtambtenaar, kennis genomen van de beslissing van 22 februari 2017 van het bestuur op het bezwaar tegen het verwijderingsbesluit en een overleg gehad met Veilig Thuis op

24 februari 2017.

Normaliter heeft het de voorkeur om voor een SMA de betrokken persoon (in dit geval de zoon) te spreken maar mede op basis van de door klager verstrekte informatie (de zoon zou een paniekaanval kunnen krijgen als er met hem over school werd gesproken) heeft verweerder de afweging gemaakt dat een persoonlijk gesprek met de zoon niets zou toevoegen en besloten de wens van klager te respecteren.

Verweerder heeft acht geslagen op het psychologisch onderzoek van 18 januari 2017 en is zeker niet aan de inhoud van dit rapport voorbij gegaan. Hij heeft echter niet dezelfde waarde aan het rapport willen hechten. Het rapport wekt de indruk dat is afgegaan op door de ouders van de zoon verstrekte informatie, het rapport is van beschrijvende aard, het bevat ‘vermoedens van’, niet duidelijk is waaruit het psychologisch onderzoek bestond en welke meetinstrumenten zijn gebruikt. Verder is gebruik gemaakt van projectief materiaal dat niet goed objectief te beoordelen is. Het verslag is onsamenhangend en het advies om zes maanden geen regulier onderwijs te volgen is verstrekkend. De juiste aanpak was geweest om eerst te benoemen wat er mis gaat en daarna advies te geven hoe dit aan te pakken. Overigens moet geconstateerd worden dat het door verweerder gegeven medisch advies daarvan niet zoveel afwijkt, namelijk een al genomen time-out periode van drie maanden en vervolgens een rustige opbouw met een totale duur van circa 9 weken.

Sinds 1998 is verweerder arts Maatschappij en Gezondheid, BIG geregistreerd. Sinds 2013 geeft verweerder regelmatig adviezen in het kader van de Leerlichtwet 1969. Verweerder bezit derhalve (meer dan) voldoende inhoudelijke kennis en is (meer dan) voldoende competent op het onderhavige terrein.

5. De overwegingen van het college

Het college overweegt het volgende. De vier klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking omdat de kern is dat klager verweerder verwijt een ondeugdelijk en onzorgvuldig onderzoek te hebben verricht en een ondeugdelijke rapportage te hebben opgesteld over klagers zoon.

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

  1. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust.
  2. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden.
  3. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen.
  4. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen.
  5. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het Regionaal Bureau Leerplicht heeft verweerder gevraagd advies te geven over de vraag of bij de zoon van klager medische en/of psychische gronden aanwezig zijn waardoor hij niet in staat zou zijn onderwijs te volgen op een school. Verweerder heeft een gesprek gevoerd met klager waarbij klager het op zijn verzoek gemaakte rapport van de psycholoog & psychomotorisch kindertherapeut aan verweerder heeft overhandigd, dat na het verwijderingsbesluit is opgesteld.

Verweerder heeft een onderzoek bij de zoon zelf achterwege gelaten omdat dit voor de zoon, zoals klager zelf heeft aangegeven, (te) belastend zou zijn. Verweerder heeft daarbij de inschatting gemaakt dat een onderzoek bij de zoon geen toegevoegde waarde zou hebben naast de overig beschikbare informatie, waaronder het aan hem overhandigde rapport. Verweerder heeft op basis van het gesprek met klager genoteerd dat zijn zoon een slim kind is, gemakkelijk leert en hoge cijfers haalt en dat er op leergebied geen aanleiding was hem te verwijderen. Ook het gedrag van de zoon gaf geen aanleiding tot verwijdering.

Deze feitelijke informatie correspondeerde met de informatie uit het aan hem door klager overhandigde rapport van de psycholoog & psychomotorisch kindertherapeut, die, zoals uit het rapport blijkt, afkomstig was van de school.

Verweerder heeft de overige bevindingen uit het aan hem door klager overhandigde onderzoeksrapport (zoals bevinding dat bij de zoon sprake zou zijn van emotionele overbelasting) anders gewaardeerd en de door die deskundige gehanteerde onderzoeksmethode en daarop gebaseerde conclusies gemotiveerd in twijfel getrokken.

Over het aan het verwijderingsbesluit ten grondslag liggende conflict tussen ouder en school heeft verweerder zich laten informeren door klager tijdens het gesprek en door de leerplichtambtenaar in telefonische contacten alsmede door via de leerplichtambtenaar ingekomen stukken van de school. Alle betrokkenen maakten melding van het conflict tussen ouder en school, waarvan volgens verweerder de zoon het slachtoffer is geworden.

Alle betrokkenen hebben, zo blijkt uit het SMA, verweerder desgevraagd meegedeeld dat er geen andere aandoeningen, klachten of omstandigheden zijn die aan hem bekend zouden moeten zijn om tot een afgerond advies te komen.

Op basis van deze informatie waarvan de bronnen in het SMA zijn vermeld, heeft verweerder nader medisch onderzoek niet nodig gevonden. Er waren geen aanknopingspunten dat de zoon gezondheidsproblemen heeft. Verweerder heeft op basis hiervan geconcludeerd dat het probleem niet bij de zoon maar bij de verstoorde relatie tussen klager en school ligt en aldus geen sprake was van bij de zoon bestaande beperkingen op lichamelijke of psychische gronden die aanleiding zouden kunnen geven tot ontheffing als bedoeld in artikel 5 sub a van de Leerplichtwet 1969.

Door aldus het onderzoek in te richten en te verantwoorden heeft verweerder naar het oordeel van het college in overeenstemming met bovenstaande criteria gehandeld en heeft verweerder in redelijkheid tot zijn conclusies kunnen komen.

Het college betrekt hierbij dat ook nadien niet is gebleken dat er bij de zoon lichamelijke of psychische gronden aanwezig zouden zijn waardoor hij niet geschikt is om tot een school te worden toegelaten. De ontheffing is later op een andere grond verleend.

Het college acht de klacht ongegrond.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. T. Zuidema als voorzitter, mr. E.J.M. Walstock-Krens als lid-jurist,

R.L. Kloots, E.I. van Dijk en E. Cranendonk als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van

mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018 in aanwezigheid van de secretaris.