ECLI:NL:TGZREIN:2018:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17213

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:58
Datum uitspraak: 21-06-2018
Datum publicatie: 21-06-2018
Zaaknummer(s): 17213
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Psychiater wordt kort gezegd verweten dat zijn onderzoek en rapportage in het kader van een CBR-keuring ondeugdelijk zijn. De psychiater heeft op onjuiste wijze toepassing gegeven aan de DSM-IV-TR criteria. Blijkens de DSM-IV-TR criteria is pas sprake van voortdurend gebruik van alcohol zoals bij vraag vier bedoeld, wanneer sprake is van een patroon zoals gebleken in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de laatste aanhouding. Dit betekent dat de psychiater, om te kunnen concluderen tot voortdurend gebruik van alcohol, met een onderbouwing moest komen die betrekking had op de periode december 2015 tot december 2016. De vermelde onderbouwing heeft echter betrekking op 2011 en 2012. De psychiater kon niet in redelijkheid tot de diagnose ‘Alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria komen. Deels gegrond. Waarschuwing.  

Uitspraak: 21 juni 2018

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 november 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

psychiater

werkzaam te [D]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          de brief van 10 november 2017 van mr.[E], destijds gemachtigde van klager;

-          het verweerschrift;

-          de brief van 18 januari 2018 van de secretaris aan klager;

-          het proces-verbaal van het op 15 maart 2018 gehouden mondelinge vooronderzoek;

-          de pleitnota, ter zitting overgelegd door verweerder.

De klacht is ter openbare zitting van 16 mei 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager is op 17 december 2016 door de politie als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden met een alcoholpromillage van 0,92. Naar aanleiding daarvan heeft het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) verweerder verzocht te beoordelen of klager geschikt is om een rijbewijs te hebben volgens paragraaf 8.8 (alcohol) en/of andere paragrafen van de Regeling eisen geschiktheid 2000. Op dit onderzoek is de “Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen” (hierna: de richtlijn) van toepassing. De keuring dient geen behandeldoel, maar is uitsluitend gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid.

Naar aanleiding van het onderzoek is door verweerder een rapport, gedateerd 25 september 2017, opgesteld. Voor zover relevant is daarin opgenomen (inclusief eventuele taal- en spelfouten):

“          1. Reden vordering c.q. herkeuring en relevante gegevens uit stukken

Betrokkene wordt onderzocht i.v.m. vorderingsprocedure ex art. 130-134 van de Wegenverkeerswet 1994.

Betrokkene is aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol op 17 december 2016 met een AAG van 400 µg/l resp. een BAG van 0.92‰ en eerder op 31 maart 2012 met een AAG van 550 µg/l resp. een BAG van 1.265‰.

In aansluiting op de aanhouding in 2012 heeft betrokkene een EMA-cursus gevolgd.

Betrokkene werd overigens ook nog een keer aangehouden onder invloed van alcohol, slapend in zijn auto, in december 2011; hij kreeg daarvoor een geldboete.

 (…)

2. Vraagstelling

Hoe luidt uw psychiatrische diagnose (gebaseerd op alle relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie)?

(…)

3. Speciële anamnese

Betrokkene kwam op 17.12.2016 uit een club in [F] en was op weg naar huis toen hij al na een kilometer een fuik inreed. Hij werd aangehouden rond 05.30 uur. In twee uur tijd, tussen 03.00 uur en 05.00 uur, had hij ongeveer negen glazen wijn gedronken. Hij voelde zich niet echt goed in staat om nog achter het stuur plaats te nemen, maar heeft dit toch gedaan.

(…)

3.1 Alcoholanamnese

3.1.0 hoeveelheid en frequentie/drinkgewoonte

Tot de laatste aanhouding dronk betrokkene af en toe in het weekend af en toe twee tot

             drie glazen bier, wijn of cocktails (niet elk weekend en niet elke maand). Als regel

             door de week niet. Hij is erg geschrokken van de laatste aanhouding en daarom

             sindsdien gestopt met drinken. Hij zegt geen problemen met alcohol te hebben of te

             hebben gehad. (…)

            3.1.1 alcoholtolerantie

Betrokkene zegt in de loop der jaren niet meer te zijn gaan drinken.

(…)

3.1.9 gevaar

Betrokkene is in het jaar voorafgaande aan de laatste aanhouding niet vaker

             aangehouden wegens rijden onder invloed; ook hebben zich in het betreffende

             beoordelingsjaar geen andere alcoholincidenten voorgedaan.

(…)

10. Classificatie DSM-IV-TR (alcoholafhankelijkheid/alcoholmisbruik)

10.1 Is er sprake van afhankelijkheid van alcohol? Nee

(…)

1. Tolerantie Ja

Onderbouwing:

Zie 3.1.1. Gelet op het feit dat betrokkene binnen twee uur tijd negen glazen wijn heeft gedronken voorafgaande aan de laatste aanhouding, moet een zekere mate van gewenning aan alcohol aangenomen worden.

(…)

10.2 Is er sprake van misbruik van alcohol? Ja

Een patroon van het onaangepast gebruik van alcohol, dat leidt tot significante beperkingen of lijden, zoals in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de laatste aanhouding blijkt uit tenminste een (of meer) van de volgende criteria:

(…)

4 Voortdurend gebruik van alcohol Ja

(voortdurend gebruik van alcohol ondanks aanhoudende of terugkerende

             problemen op sociaal of intermenselijk terrein veroorzaakt of verergerd door de

             effecten van het alcohol)

Onderbouwing:

Zie 3.1.11. Betrokkene werd in de afgelopen vijf jaar drie keer aangehouden wegens

             rijden onder invloed van alcohol en volgde na de tweede aanhouding een EMA-

             cursus. Hij moet dus voorafgaande aan de laatste aanhouding goed op de hoogte zijn

             geweest van de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer maar viel ondanks deze

             wetenschap terug in rijden onder invloed.

            (…)

12. Alcoholmisbruik aannemelijk gestopt? Ja

(…)

13 Samenvatting bevindingen en psychiatrische diagnose

13.1 Samenvatting bevindingen

34-jarige man van [G] origine, die werd aangehouden wegens rijden onder invloed van alcohol op 17 december 2016 met een AAG van 400 µg/l resp. een BAG van 0.92‰ en eerder op 31 maart 2012 met een AAG van 550 µg/l resp. een BAG van 1.265‰. Tevens werd hij, aldus betrokkene, aangehouden wegens overmatig alcoholgebruik slapend in zijn auto in december 2011.

Betrokkene werd aldus drie keer aangehouden binnen vijf jaar tijd en de laatste keer na een eerder gevolgde EMA-cursus. Betrokkene moet dus voorafgaande aan de laatste aanhouding goed op de hoogte zijn geweest van de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer, maar viel desondanks terug in rijden onder invloed.

Voorts valt een grote discrepantie op tussen de hoeveelheid die betrokkene zegt gewend te zijn (geweest) te drinken en het feit dat betrokkene binnen vijf jaar tijd drie keer werd aangehouden wegens rijden onder invloed (dit mede tegen het licht dat de pakkans betrekkelijk gering is).

Betrokkene dronk op 17.12.2016 binnen twee uur tijd negen glazen wijn, dit gebruik kan gekwalificeerd worden als binge drinking en is een aanwijzing voor alcoholmisbruik.

13.2 Psychiatrische diagnose

Alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria, aannemelijk gestopt sinds 17.12.2016. (…).”

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat:

1.    hij een onjuiste diagnose heeft gesteld door te oordelen dat bij klager sprake is van ‘alcoholmisbruik in de ruimste zin’;

2.    hij bij het stellen van zijn onjuiste diagnose onzorgvuldig, nalatig en mogelijk ook onrechtmatig heeft gehandeld;

3.    het onderzoek en de totstandkoming van zijn rapportage gebreken vertoont, met name omdat hij niet als onafhankelijke deskundige kan worden aangemerkt en de getrokken conclusies onvoldoende inzichtelijk zijn en niet consistent uit de rapportage volgen.

Klager heeft zijn klacht toegelicht door – kort weergegeven – te stellen dat verweerder:

-           niet tot de diagnose alcoholmisbruik kan komen op basis van het enkele feit dat klager

             voor de tweede keer binnen een periode van vijf jaar in aanraking komt met justitie

             vanwege rijden onder invloed van alcohol, ook niet als klager na de eerdere

             overtreding een EMA-cursus heeft gevolgd;

-           zonder nadere motivering heeft genoemd dat sprake zou zijn van onderrapportage van

             het normale alcoholgebruik. Nu verweerder geen tolerantie heeft aangenomen, kan de

             onderrapportage in het geheel ook geen ondersteunend element zijn voor de

             gestelde diagnose en

-           ten onrechte en in strijd met de in de richtlijn voorgeschreven definitie tot

             binge drinking komt, zonder dat hij dit nader motiveert.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft en heeft, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht.

Ad 1: Verweerder heeft niet geconcludeerd tot ‘alcoholmisbruik in de ruimste zin’, maar tot ‘alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria, aannemelijk gestopt sinds 17.12.2016.’

Ad 2 en 3: Verweerder is deskundig en heeft een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd. De getrokken conclusie volgt uit het als positief aangemerkte vierde criterium van alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria. Klager werd binnen vijf jaar tijd (december 2011 – december 2016) driemaal aangehouden wegens rijden onder invloed, de laatste maal na een zogeheten EMA (Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer; een driedaagse cursus) in aansluiting op de aanhouding in 2012. Klager viel desondanks terug in rijden onder invloed, dit bij een betrekkelijk geringe pakkans. Steunbewijs is te vinden in de veronderstelde dan wel aangenomen zekere mate van gewenning aan alcohol – verweerder heeft tolerantie als positief aangemerkt (pagina 6 rapportage) –, de aanwijzing voor binge drinking, het relatieve overgewicht en de gemeten hoge tensie; dit alles niet als feiten op zich maar wel passend in het gehele beeld. Ook het feit dat klager zijn alcoholgebruik zegt te hebben gestopt sinds de aanhoudingsdatum wijst in de richting van het gegeven dat klager ook zelf vond na de aanhouding dat hij zijn alcoholgebruik niet goed onder controle had. Het van toepassing achten van het vierde criterium van alcoholmisbruik was derhalve gerechtvaardigd omdat de symptomen persisteerden en ernstig waren. Verweerder is in alle redelijkheid tot zijn conclusie gekomen en is binnen de grenzen van zijn deskundigheid gebleven. Hij heeft geen fouten gemaakt en heeft zich gehouden aan de geldende beroepsnormen.

5. De overwegingen van het college

Een rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:

  1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
  2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
  3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
  4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
  5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het Centraal Tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage/onderzoek wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het college zal de rapportage van verweerder aan de hand van de hierboven vermelde criteria beoordelen. De klachtonderdelen lenen zich daarbij voor gezamenlijke behandeling.

Anders dan klager heeft aangevoerd, heeft verweerder in zijn rapportage niet geconcludeerd tot ‘alcoholmisbruik in de ruimste zin’, maar tot ‘alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria, aannemelijk gestopt sinds 17.12.2016.’ Het eerste klachtonderdeel faalt daarom wegens gebrek aan feitelijke grondslag.

Uit het rapport blijkt dat verweerders onderzoek uit verschillende onderdelen heeft bestaan. Verweerder heeft:

-           de aan hem door het CBR verstrekte stukken doorgenomen;

-           bij klager een anamnese afgenomen die betrekking had op de omstandigheden van de laatste overtreding en het alcoholgebruik van klager;

-           bij klager een medische anamnese afgenomen;

-            een lichamelijk en specieel psychiatrisch onderzoek bij klager verricht en daarbij de

             CAGE-vragen doorgenomen;

-           de uitkomst van laboratoriumonderzoek bij de beoordeling betrokken;

-           de DSM-IV-TR classificatie criteria doorlopen.

Verweerder heeft onder punt 13 zijn bevindingen samengevat en daarop zijn psychiatrische diagnose ‘alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria, aannemelijk gestopt sinds 17.12.2016’ gesteld. Deze diagnose is blijkens de ‘Samenvatting bevindingen’ in de rapportage (punt 13.1) gebaseerd op:

-          drie aanhoudingen binnen vijf jaar tijd, waarvan de laatste keer na een eerder gevolgde EMA-cursus;

-          een grote discrepantie tussen de hoeveelheid die klager zei gewend te zijn (geweest) te drinken en het feit dat klager binnen vijf jaar tijd drie keer werd aangehouden wegens rijden onder invloed (dit mede tegen het licht dat de pakkans betrekkelijk gering is);

-          het gegeven dat klager op de datum van de laatste aanhouding binnen twee uur tijd negen glazen wijn had gedronken, welk gebruik volgens verweerder gekwalificeerd kan worden als binge drinking en een aanwijzing is voor alcoholmisbruik.

Wat betreft alcoholtolerantie is verweerder tot de conclusie gekomen dat deze moet worden aangenomen. Het college ziet op grond van het bovenstaande geen aanleiding te oordelen dat verweerder onzorgvuldig, nalatig en mogelijk onrechtmatig heeft gehandeld. Klachtonderdeel twee acht het college dus ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel drie overweegt het college dat de rapportage van verweerder  een gebrek vertoont. Naar het oordeel van het college heeft verweerder op onjuiste wijze toepassing gegeven aan de DSM-IV-TR criteria door vraag vier bij 10.2 met ‘ja’ te beantwoorden en in vervolg daarop 10.2 met ‘ja’ te beantwoorden. Blijkens de DSM-IV-TR criteria is pas sprake van voortdurend gebruik van alcohol zoals bij vraag vier bedoeld, wanneer sprake is van een patroon zoals gebleken in de laatste twaalf maanden voorafgaand aan de laatste aanhouding. Dit betekent dat verweerder, om te kunnen concluderen tot voortdurend gebruik van alcohol, met een onderbouwing had moeten komen die betrekking had op de periode 17 december 2015 tot 17 december 2016. De door verweerder vermelde onderbouwing heeft echter betrekking op 2011 en 2012. Dit brengt mee, dat vraag vier onder 10.2 met ‘nee’ had moeten worden beantwoord. Als gevolg daarvan had ook het antwoord op vraag 10.2 ‘nee’ moeten luiden. Het college is gelet op het vorenstaande van oordeel dat gelet hierop, verweerder niet in redelijkheid tot de psychiatrische diagnose ‘Alcoholmisbruik volgens DSM-IV-TR criteria (. .)’ heeft kunnen komen. De rapportage voldoet daarmee niet geheel aan de daaraan te stellen eisen.  De klacht is in zoverre gegrond.

Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt bevonden, zal aan verweerder een maatregel worden opgelegd. Het college overweegt in dit verband, dat de rapportage weliswaar niet voldoet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, maar ook dat die onvolkomenheid in de rapportage beperkt te noemen is. Verweerder heeft geen tuchtrechtelijk verleden. Het college is alles afwegende van oordeel dat volstaan kan worden met het opleggen van een waarschuwing. Daarbij wordt aangetekend dat een waarschuwing een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht deels gegrond, zoals hiervoor overwogen;

-          legt op de maatregel van waarschuwing;

-          wijst de klacht voor het overige af.

Aldus beslist door mr. I. Boekhorst als voorzitter, mr. C.D.M. Lamers als lid-jurist,

dr. A.W.M. van Milligen de Wit, M.H.M. Bender en M.Ch. Doorakkers als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. I.H.M. van Rijn als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2018 in aanwezigheid van de secretaris.